1E L 0 li 11S U IIE
KV YIEIft KDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 13.
Jaargang37.
Woensdag 29 Januarij.
„W ij h u 1 d i jf e n
het goed e."
Verschijnt Dingadag, Donderdag e
Abonueineutsprijs |icr kwartaal
Znturdag namiddag,
franco per post
ƒ1.30.
- 1.65.
Uitgever
Bureau:
A. A. BAKKER
HOLE X P L li I X S°. 163.
Cz.
Prijs der Ad verten tién: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
HELDER en NIEUWED1EP. 28 Januarij.
De heer A. G. F. van Nieuwenhuijsc, onderwijzer in de
gymnastiek alhier, is als zoodanig geplaatst, met 15 Febr.
a. s., te Amsterdam.
Een felle brand had jl. Zondag in den vroegen
morgen alhier plaats, tengevolge waarvan de ingezetenen
op een ongewoon uur uit den slaap gewekt werden. De broed
en koekbukkerij van den heer Heijblom, inde Oostslootstraat,
stond weldra in volle vlam en het mogt niet gelukken
dit perceel te behouden. Ook het nevensstaande woonhuis
is van binnen geheel uitgebrand en heeft ontzaggelijk
geleden. Gemeentespuiten en die der Marine werden ter
plaatse aangevoerd, doch gebrek aan water deed zich sterk
gevoelen. Hoe gevaarlijk de bijten op het ijs ook zijn,
het is bij dezen brand gebleken dat het hoog noodig is,
dat die openingen steeds worden onderhouden, voor't geval
dat daarvan moet worden gebruik gemaakt.
De oorzaak van den brand is niet bekend. De bewoners,
door de politie in allerijl gewekt, hadden nog juist den
tijd om het brandende gebouw te verlaten. Uit het
nevengebouw moest een kraamvrouw naar veiliger plaats
worden overgebragt.
Het verbrande perceel en dat daarnaast waren beitien
tegen brandschade verzekerd.
De aangekondigde hardrijderij op schaatsen vanwege
de hier bestaande IJsclub West-Frisia had gisteren in de
beste orde plaats.
Negentien personen (mannen boven de 20 jaar) namen
aan den wedstrijd deel. De 1ste prijs (f 50) werd behaald
door S. Kunt; de 2de prijs (f 20) door den marinier Horst.
Door allen werden blijken gegeven van groote vlugheid,
zoodat om de uitgeloofde prijzen een ernstige kamp plaats
had. Het concours lokte een groot aantal menschel) tot
bijwoning uit; ter opluistering wapperden vlaggen op het
terrein en voerde de kapel der dd. Artillerie-Schutterij
muziekstukken uit.
's Avonds was er feestelijke réunie in Musis Sacrum.
De fung. president, de heer Boonzajer, opende de ver
gadering oj) gepaste wijze en noodigde zijnen medebestuurder,
den heer jhr. Alting von Geusau, uit, de prijzen aan de
overwinnaars te overhandigen. De heer von Geusau
gewaagde met lof van den wedstrijd; zijne hulde, aan de
6)
MAROUSSIA.
Boor P. J. STA HL.
Vervolg.)
IV.
Een booversgesciiiedenis.
„Ik lieb eens een rooversgeschiedenis hoeren vertellen, en die
heeft mij op dien inval gebracht," antwoordde het meisje. „Ik heb
mij herinnerd hoe de vrouw van den rooverhoofdman uit die ver
telling zich gered heeft, en ik heb bij mij zeiven gezegd: Wij
zullen het evenzoo aanleggen."
„l)aar we toch een heel eind moeten loopen om bij den stal in
de steppe te komen, kunt ge me onder weg die geschiedenis wel
vertellen, niet waar?"
„Dat wil ik wel doen. Maar zult gij naar Tchiguirine gaan?
Zal ik er u heenbrengen?"
„Wel zeker," antwoordde hij. „Maar zal uw vader het goed
vinden als ik u tot mijn gids neem? Zal hij u later niet beknorren?"
„Ik geloof dat ik doe zoo als hij het gaarne hebben zou; vader
heeft mij aangezien en ik heb hem begrepen," sprak liet kind.
„Zijne oogen riepen mij toe: Voor hem moet ge alles verlaten,
zelfs ons."
„Welnu dan, ja, dan geef ik mij aan u over, kleine; gij zult
mij geleiden, en, terwijl gij mij den weg wijst, zult ge mij uw
geschiedenis vertellen. Laat ons nu voortgaan, Maroussia. Ik
luister reeds naar u; ik houd veel van rooversgcschiedenissen."
Zij gaven elkaar de hand en liepen voort langs de rivier. Daar
het kind echter bleef zwijgen, zeide hij een oogeublik later:
„Ik luister al naar u, maar ik hoor nog niets."
„O," antwoordde zij, „ik zou u op dit oogenblik de geschiedenis
toch niet goed kunnen vertellen."
„En waarom niet, mijn kind?"
„We zijn nog niet ver genoeg van de soldaten af; ik moet goed
opletten of ik ook iels van dien kant hoor aankomen. Ik ben een
weinigje bevreesd, dat wij niet.... Hel zou mij zooveel verdriet
doen, als het ons niet gelukte...."
„Men moet doen wat men kan, het ga zoo het ga! mijn kleine
vriendin. Ons leven is in de hand des lleeren en Hij beschikt
over ons lot, mijn kind."
Zij richtte het hoofd op eu zag hem vlak in het gelaat. Zelfs
bij het onzekere schijnsel der sterreu, bespeurde zij op dat gelaat
zooveel moed en vertrouwen, dat zij zich gerustgesteld gevoelde.
„Maak inij nu niet ongeduldig, Maroussia, ik zie wel dat ge
niet weet hoeveel ik van vertellen houd."
Maroussia begon:
„Daar was eens een Kozak die zijn dochter liet trouwen met
een schoonen jongen man."
„Daar heeft hij wel aan gedaanuw verhaal begiut goed, ten
minste als de bruidegom een brave jongen was," merkte de afge
zant op.
Bij wijze van antwoord schudde Maroussia een paar maal ver
drietig het hoofd, en vervolgde toen:
„Het jonge meisje hield niet heel veel van haar bruigom. Hij
was schoon, maar zijne oogen vond ze niets aardig. Ondertusschen,
daar haar vader bijzonder op dit huwelijk gesteld was, gehoor
zaamde zij dicus verlangen en trouwde.
„Zoodra het huwelijk gesloten was, voerde de man zijne jonge
vrouw met zich fmede naar zijn huis, hier ver, heel ver vandaan."
mededingers gebragt, werd ven de zijde der aanwezigen
met luiden bijval begroet. Aan S. Kunt en Horst reikte hij de
behaalde prijzen en bovendien aan ieder een zilveren insigne
der IJsclub over, onder hartelijke gelukwensching met de
behaalde overwinning. Aan A. Sehoefelenberger en W.
Drager, die 't naast aan de overwinnaars waren gekomen,
werd aan ieder f 5 ter hand gesteld. De spreker bragt
eindelijk dank aan den heer Polak voor de verleende
gastvrijheid tot het houden van deze feestelijke bijeenkomst,
beval de belangen van West-Frisia voor 't vervolg in
aller medewerking aan en noodigde het talrijk publiek
uit om den avond verder genoegelijk in 't feestlokaal
door te brengen.
IIH. MM. de Koning en de Koningin hebben
jl. Zondag morgen in de Waalsche kerk te 's Hagc de
godsdienstoefening bijgewoond onder 't gehoor van ds. Roland,
predikant te Chateau-Rause.
II. K. H. de Prinses-weduwe heeft jl. Zondag morgen
de godsdienstoefening bijgewoond in de Willemskerk, onder
het gehoor van ds. Ivnottnerus, die tot tekst had gekozen
de woorden Joël 2 vers 13.
In zijn inleidend woord rigtte de waardige Evangelie
dienaar een treilende toespraak tot de treurende weduwe
en wees haar, bij de diepe smart, welke over haar kwam
en waarin geheel de Oranjelievende natie deelt, op de
bron van Goddelijke vertroosting, voor allen ontsloten die
geloovig uit haar putten. (D).
II. M. de Koningin heeft zich terstond als lidmaat
der Nederlandsche Hervormde gemeente te 's Hage laten
inschrijven en daartoe haar kerkelijke attestatie ingeleverd.
Ds. J. J. L. ten Kato heeft van den opperceremonie-
meester des Konings, den heer O. baron van Wassenaer
van Catwijck, het volgende telegram ontvangen:
„Uwe treurtoonen, die in lofklanken zijn overgegaan,
hebben ons verkwikt in deze vaderlandsche rouwe. Dank
daarvoor."
Aan den lsten stuurman A. Anker, dienende aan boord
van Zr. Ms. opleidingschip Anna Paulowna te Rotterdam,
is gisteren morgen, inet eene voor genoemden stuurman
vereerende toespraak, uitgereikt de kleine gouden medaille
met daarbij behoorende gratificatie, voor 36jarige trouwe
en eerlijke dienst.
Eenigen tijd geleden werd dezelfde persoon vereerd met
„Dat arme meisjesprak de gezant, „wat zal ze daar om haar
vader en moeder getreurd hebben."
„Het huis van haar echtgenoot was zeer fraai, het was letterlijk
prachtig; het had veel van een kasteel of van een paleis, maar
een erg somber paleis. Het was gebouwd in een groot bosch, zoo
groot cu zoo donker, dat men tusschen de toppen der hoogc, zware
hoornen door bijna de lucht niet zien kon. Van wegen, of al was
het maar van paden, was in den ganschen omtrek niets te bekennen.
De man hield zijn vrouw niet dikwijls gezelschap. Menigen avond
omhelsde hij haar en zeide dan: „Tot ziens, beste vrouw," waarna
hij met zijn makkers vertrok eu soms twee, drie of ook wel tien
dagen wegbleef."
„Dat was heel slecht van hem," meende de gezant.
„Als hij terugkwam, praatte hij veel meer met zijne kameraden
dan met zijne vrouw, 't Is waar, hij schonk haar allerlei soorten
van juweelen eu hoofdtooisels; maar daarmede was de jonge vrouw
niet tevreden: zij was niet verzot op opschik; zij gevoelde zich
zeer ongelukkig en geraakte langzamerhand ten prooi aan een
bitter verdriet.
„Zij dacht bij zich zelf: Als het leven zoo treurig is, wil ik
liever sterven. Ja, het is gedaan....
„Maar het leven is langer dan dat. Het spreekwoord heeft wel
gelijk: Het verdriet komt dikwijls terug, maar de dood komt
slechts ééns. Op zekeren dag, toetl men haar weer geheel alleen
in het groote, donkere kasteel had achtergelaten, en zij, in weerwil
van de sombere gedachten die haar hoofd doorkruisten, zich bij
zonder opgewekt en krachtig gevoelde, dacht zij bij zich zelve:
„Waarom zou ik hier zoo blijven zitteu en roerloos mijn dood
afwachten? Ik wil liever wat gaan wandelen. Ik zal even goed het
einde mijner rampen vinden in het park als in een hoek van dit
vertrek.
„En zoo begaf zij zich naar het park, een klein, met bloemen
omzoomd plekje tusschen de steenen muren van het kasteel en het
groote bosch. Alles groeide en alles bloeide in dat kleine park.
Sterven, dacht zij, bij het zien der bloemen, sterven is toch zoo
aangenaam niet. Ach, was ik maar gelukkig, ik zou toch liever
willen leven....
„Toen begon zij te schreien; maar al schreiende plukte zij een
prachtigen ruiker van lelietjes van dalen en wilde rozendoch toen
zij al die sclioone, frissche bloemen bij elkaar zag, sprak ze: Waar
zal ik met u heen, arme ruiker? Mijn groote kamer is zoo hol eu
zoo eenzaam, dat gij er niet lang zoudt staan of ge zoudt geheel
verwelken.
„Nu viel haar een ander denkbeeld in: Als ik eens in de
andere vertrekken ging, misschien zou ik onder al die kamers wel
een kleine vinden, die mij beter beviel.
„Zoo gezegd, zoo gedaan. Zij ging door verscheidene kamers;
het waren allen groote, rijke en prachtige vertrekken, als men het
zoo noemen wil, maar heel ongezellig.
„Neen, dacht ze, terwijl ze van de eene kamer naar de andere
ging, neen, dat is niet wat ik hebben moet."
Hier legde de gezant zijn hand op het mondje der kleine ver
haalster. „Wacht eens even," sprak hij fluisterend.
„Dacht ge iets te hooren?" vroeg het kind.
Dc gezant bukte en hield zijn oor tegen den grond.
Toen hij opstond, zeide hij:
„liet detachement heeft het huis van uw vader verlaten; de
soldaten verwijderen zich in galop, naar den linkerkant. Als zij
een certificaat en de gouden kroon der eervolle vermelding
voor zijn moedig gedrag in Atsjin.
In afwachting van verdere organisatiën bij ons leger,
is titans de kleerklopper, die vroeger tot de militaireuitrusting
behoorde, maar sedert twee jaren werd afgeschaft, weder
ingevoerd.
Tevens is bepaald dat er eindelijk geen gedragen sokken
en geen chakots zonder nieuwe voering meer uitgegeven
mogen worden.
Onze postboden een modelpet, onze soldaten een kleêr-
klopper en nieuwe voering in de chakots men zegge
toch niet, dat in Nederland de regering de handen in den
schoot legt.
Reeds kregen onze rijksveldwachters helmen, onze oorlog
schepen een nieuw register voor namen, ons bijblad heet
geen bijblad meer, het wordt tijd nu ook de onderscheidings
teekenen te wijzigen voor de boden bij de Jiooge collcgiën
van Staat en het formaat der belastingbilletten. Men mag
niet rusten op de baan der hervormingen. (Arnli. Crt.)
Aangenomen het beroep naar Oud-Beijerland door
ds. J. L. van Goor, predikant te Rotterdam.
De bevolking der gemeente Oudkarspel bedroeg op
31 Dec. 1877: 638 m. en 572 v., totaal 1210.
In 1878 zijn geboren 28 m. en 26 v.; van elders inge
komen 65 m. en 63 v.
Overleden zijn 20 m. en 27 v.naar elders vertrokken
38 m. en 38 v.
De bevolking bedroeg dus op 31 Dec. jl.673 m. en
596 v., totaal 1269, cn vermeerderde alzoo met 35 m. en
24 v., totaal 59 personen.
Er zijn 4 levenloos aangegeven.
Er werden 12 huwelijken voltrokken, als: 9 tusschen
jongmans en jongedochters, 1 tusschen jongman en weduwe,
1 tusschen weduwnaar en jongedochter, 1 tusschen weduw
naar en weduwe.
De bevolking was naar de verschillende godsdienstige
gezindheden verdeeld als volgt: Nederd. Iierv. 1010,
Lutherschcn 3, Doopsgezinden 21, Roomsch-Cath. 228 en
Chr.-Geref. 7.
Te Warmenhuizen is een Nutsdepartement opgerigt,
aanvankelijk met 11 leden en 24 begunstigers. Het bestuur
bestaat uit de heeren: Adriani, Ter Plegt, Vonk, Krijt
en de Moor.
gevangenen nicdevoerden, zouden zij niet guloppeeren. Maroussia,
ik geloof dat bij uw vader nu weer alles rustig in huis is."
„God zij geloofddankte het kind.
Zoo liepen zij een poos in stilte voort, ieder met zijne eigene
gedachten vervuld.
Dc afgevaardigde vatte weder het eerst het woord op.
„De jonge vrouw," zeide hij, „ging dus van de eene kamer naar
de andere zonder cr eene naar haar zin te vinden, en zij dacht:
Dan maar weer verder zoeken!"
„Juist," hernam Maroussia, „dat dacht zij ook! Plotseling bleef
zij staan voor een heel smal, maar stevig gesloten cn gegrendeld
deurtje, dat er bijzonder vreemd uitzag.
„Wacht," riep ze, „de kamer achter dat kleine deurtje zal juist
zijn wat ik zoek, daar ben ik zeker van!
„Zij deed haar uiterste best om er in te komen, maar de deur
weerstond al haar pogingen; en hoe moeilijker het ging, hoe groo-
tcr haar begeerte werd otn de kamer te zien."
„Juist!" viel haar groote vriend haar in de rede, „dat lijkt
precies op jonge vrouwtjes."
„Hoe bedoelt ge dat?" hernam Maroussia verwonderd.
,,!k bedoel dat alle jonge vrouwen gaarne weten wat er achter
een gesloten deur is."
„Zouden de mannen dan niet zoo wezen
„Over het algemeen zijn ze verstandiger in dit opzicht."
„Verstandiger?" herhaalde Maroussia, even haar bovenlipje krul
lend verstandiger zou dus willen zeggen, dat men iets niet
genoeg wenscht om liet te doen?"
„Weet ge wel, kleine meid, dat ge daar iets zegt wat niet zoo
geheel bezijden de waarheid is?" sprak de afgevaardigde van de
Setch lachend. „Toch zou het beter zijn, Ic zeggen: dat het ver
standiger is, iets niet al te zeer te begeeren. Maar gu voort,
Maroussia. Is die arme jonge vrouw er eindelijk nog in geslaagd,
dc-deur te openen?"
„Ja," hervatte de kleine. „Den ganschen dag was zij onvermoeid
bezig om het houtwerk van de deur open te hakkenen zoo on
afgebroken hakkende en altijd maar door hakkende, gelukte het
haar eindelijk, de sloten te doen springen en de onbekende kamer
binnen te treden. Eerst meende zij in een hok of bergplaats tc
zijn gekomen, want het was er stikdonker. In hare blijdschap dat
zij haar wensch vervuld zag, kon zij, toen ze den voet in de
donkere ruimte zette, zich niet weerhouden met een zucht van
verlichting hè/ te roepen. Maar zie, uit de vier hoeken van het
donkere vertrek wordt dat Kè! uls door een echo weerkaatst. Dat
verwonderde haar, maar toch niet zoo, dat zij cr van ontsteldezij
mankte er bij eenig nadenken uit op, dat de kamer wel zoo hol
kon klinken, omdat er weinig of geen meubelen stonden. En
inderdaad, toen hare oogen eenigszins aan de duisternis gewoon
raakten, bemerkte zij dat hare gissing juist was geweest, cu dat
daarom de echo eenige malen haar hè! weerkaatst had. Zij tastte
nogmaals en nogmaals rond. Hare vingers vonden deuren noch
vensters. De vier muren waren overal glad en effen. Moedeloos
geworden, wilde zij weder den terugtocht aannemen, toen zij eens
klaps, ter rechterzijde van de kleiue deur waardoor zij was binnen
gekomen, met haar baud tegen een tafeltje stootte, wanrop een
lantaarn stond met al wat er noodig was om een kaars aan te
stekenge kunt wel denken dat zij spoedig van een en ander
gebruik maakte om zich licht te verschaffen, maar haar lantaarn
deed haar geen anderen uitgang in de kamer ontdekken. Toch