IIEMtEltSCIIE
EN NIEIIWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor EoDanls Noorderkwartier.
1879. N°. 15.
Zondag 2 Februarij.
Jaargang37.
„W ij huldigen
het goed e.''
Verschijnt Dingsda;;, Donderdag en ZaturJag namiddag.
Abmuementsprijs |>er
franco per post
/l.SO.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: HOLE P L E I X K°. 1C3.
Prijs der Ad verten tién: Van 14 regeli 60 Cents,
elke regel meer 15 Cent».
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag- vertrekt de mail naar Oost-ïiidif.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWED1EP, 1 Februarij.
Edunrd Bamberg treedt Maandag a. s. in Musis
Sncrum alhier op. De Arnli. Crt. schrijft omtrent de
voorstelling, door hem te Arnhem gegeven, het volgende:
„De volksvoorstelling in den Schouwburg viel ons,
eerlijk gezegd, zeer mede. Wij hadden geen groote ver
wachting er van, al kenden wij den heer Bamberg als
een verdienstelijk acteur, maar één acteur kan niet een
geheel tooneelgezelschap goedmaken. Ook de andere leden
echter kweten zich goed van hunne rollen en verwierven
bij herhaling den bijval van het publiek. De drie blij
spelen waren zeer goed gekozen in overeenstemming met
den smaak van het publiek, dat de Zondag avond-voor
stellingen liet meest lokken, en dat ook den 26 dezer in
zeer grooten getale opgekomen was.
Wij gelooven, dat de schouwburg-directie velen genoegen
doen zal, indien zij het tooneelgezelschap van den heer
Bamberg hier meermalen voor volksvoorstellingen laat
optreden. Op eene volle zaal kan het staat maken/'
Bij koninklijk besluit van 2 Jan. jl. No. 26 is aan
do Vereeniging Landbouwproeftuin te Deventer toegestaan
het oprigten van een proefstation. Tot nu toe wercl aan
den proeftuin slechts een enkele private controle van mest
stoffen en zaden gehouden. Aan het proefstation zal
evenwel eene openbare contróle worden uitgeoefend, op de
wijze gelijk dit gesehiedt aan het proefstation van de Rijks
landbouwschool te Wageningen.
Met ingang van 15 Febr. is benoemd tot commies
der postei ijen 1ste klasse de heer J. T. Canter Cremers,
te Alkmaar, thans commies 2de klasse.
Door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen is
een zilveren medaille toegekend aan Dientje Wennink tc
Doetinchem, wegens 371 jarige trouwe dienst in het
zelfde gezin.
Men schrijft ons van Texel, dd. 31 Jan.:
„Gisteren had op de ijsvlakte nabij het dorp de Waal
eene hardrijderij op schaatsen plaats. Hoewel het weêr
verre van mooi was en een tamelijk sterke koude wind
woei, was een talrijke menigte er bij tegenwoordig. Bijna
een 20tal mededingers hadden zich aangemeld.
Prijs en premie, die in geldswaarde bestonden, werden
na een langdurigen en voor de toeschouwers in 't laatst
vervelenden kamp toegekend, de eerste aan J. de Wijn van
het Oude Schild en de laatste aan M. A. Kalf van
den Burg."
Uit Hoorn wordt gemeld: „In jaren heeft men niet
8)
MAROUSSIA.
Door P. J. STA HL.
(Vertol
„Vol vreugde over dien goeden inval, snelde ze nu als een
hinde voort op den weg van den geborduurd en zakdoek. Zij liep
den geheeleu dag door. I)e avond viel; de duisternis was zoo groot,
dat zij niet meer wist wat zij boven haar hoofd hndeen gewelf
van rotsen of een bladerendak.
„Loopen maar, altijd maar loopen, sprak zij bij zichzelve, toen
ze zich vermoeid begon te gevoelen. God, die mij tot hiertoe ge
bracht heeft, zal mij ook verder niet verlaten. Eensklaps stootte
zij zich ergens tegen. De weg maakte daar onverwachts een
kromming; maar in plaats van er zich over te beklagen dat zij
zich bezeerd had, had ze veel lust, uit blijde verrassing ceu kreet
van vreugde te slaken.
„Al de sterren van den hemel schitterden eindelijk boven haar
hoofd; geen gewelf, van steenen noch van in elkaar gegroeide
takken zag ze meer boven zich; zij bevond zich in een groote
open vlakte."
„Ha, des te beter," riep de afgevaardigde, „dat doet mij genoe
gen voor haar."
Als antwoord daarop schudde Maroussia haar hoofd en drukte
nog sterker zijne hand.
„Ongelukkig genoeg, mocht de arme vrouw van den roover-
hoofdman niet lang genot hebben van liare blijdschap, want zij
hoorde kort daarop duidelyk stemmen, geschreeuw, en het getrappel
vuu paarden die in galop nader komen. Wat nu te doen? waar
een schuilplaats te vinden? hoe zich onzichtbaar te maken? Terug-
kceren in de galerij? Dat nooit! Dat zou gelijkstaan met een
terugtocht naar het kasteel.
„Er stond op de vlakte een groote eikenboom, met dikke, zwaar
begroeide takken, die tot op den grond afhingenIn een oogwenk
klauterde zij van tuk tot tak, als een gejaagd vogclkcn, tot in den
hoogsten top. Het was goed dat zij geen minuut verloren had
laten gaan; een oogenblik later kwamen al de bandieten van vijf
of zes verschillende kanten tegelijk opdagen, want al de gangen
kwamen op deze vlakte uit.
Weluu! riep eene haar maar al'te wel bekende stem tot
vijf nieuw aangekomen ruiters....
Niets, antwoordde een hunner. Het eenige wat ik gevonden
hel), is dit; en hij hield een rood lint in de hoogte.
„De hoofdman liet zich aan dat lint niet veel gelegen liggen.
Hij wist misschien niet eens dat zijn vrouw ooit iets dergelijks
gedragen had. Hy had zich nooit verwaardigd om daar acht op
te slaan.
Ik heb niemand gezien, antwoordde de ander.
G«en spoor zelfs, zeide een derde.
„Eu zoo allen, de een na den ander.
Laten we nog eens zoeken! riep de waardige echtgenoot;
dood of levend, wij moeten haar terugvinden. Komaan, voor
gezien, wat wij jl. Zondag zagen, namelijk, dat men met
paard en slede op de zee reed. Naar men verneemt, wordt
eene harddraverij met arresleden op zee voorbereid, dat
gewis vele liefhebbers lokken zal. Zulk iets heeft men
in vele jaren niet kunnen hebben. Het ijs is ook in zee
buitengewoon dik."
In 1378 werd ter Dingsdngsche markt te Purmerend
voor een waarde van bijna 8 millioen gulden aangevoerd.
De Landb. Crt. verneemt, dat de heet' I. J. do
Beucker, te Antwerpen, voor niet minder dan 28 uitnoo-
digingen tot het houden van voordragten op verschillende
plaatsen in ons land in dezen winter heeft bedankt.
In den Werkmansbode kwam een artikel voor over
de onbillijke bejegening van landbouwers op de goederen
der adellijke grundbezitters onder Vordcn werkzaam. Vele
bladen, ook wij namen het over. De lieer P. G. Gallée,
in genoemde gemeente wonende, verklaart dat du heeren
diensten, waarvan dat artikel gewaagt, daar niet bekend zijn.
De dagloonen zijn er niet 13, maar van 30 tot 60 cents
en de pacht van de daglooners gevraagd is zeer matig.
De woningen gelijken er volstrekt niet op varkenshokken.
De schrijver van liet opstel in den Werkmansbode meldt
aan de N. R. C. dat het getal dertien moet wezen dertig.
Het is eene drukfout van de Zutpli. Crt. Op dit punt is
dus het verschil vrij wel weggenomen.
De Parijsche kroniek in het Ilbld. bevat het volgende
De opgewondenheid over de loting blijft voortduren in
Parijs; het Trocadero is, niettegenstaande koude en sneeuw,
dag aan dag vol belangstellenden die de wentelende wielen
aanstaren, en enkele dagbladen vergelijken het schouwspel
met dat in de Rue Quineanipoy in de dagen van Law;
mannen, vrouwen en kinderen met potlooden gewapend
zijn aan het noteren van nommers, en ieder hoopt op een
prijs. Indien de opwinding soortgelijk is, dan is er toch
vooruitgang in de wereld, zullen de optimisten zeggen, want
met den windhandel van Law vergeleken, is dit loterij
spelletje nog al onschuldig.
Een spoorwegbeambte van le Chemin de for de 1'Orient,
die in een der stations klerk is, heeft verleden week uit
bluf zijn pijp aangestoken met een loterijbriefje. „Zoo
veel geloof ik aan mijn kansen!" zeide de snoode spotter,
die tevens een stuk krijt, waarmede de koffers gemerkt
worden, opnam en het nommer van zijn biljet, No. 1*55,098,
op den muur schreef.
„O welk een snoodaard!" riep menige geloovige, „nog
al een staartnommer ook!" Doch de ondeugd wordt altijd
gestraft. Op dat verbrande lot is een prijs van 25,000 fr.
gevallen, die niet wordt uitbetaald op vertoon van het
nommer in krijt geschreven.
waartsons aller behoud hangt er van af!
„Hy hield plotseling op, want zijn aandacht werd getrokken
door iets dut op den grond lag. Met een haastigen sprong steeg
hij van zijn paard, en zich voorover buigende, raapte hij een
voorwerp op, dat hij aandachtig onderzocht.
Een zakdoek, riep hij den anderen toe, een vrouwenzakdoek
Zij die wij zoeken, is niet ver van hier."
„Helaas!" sprak de afgevaardigde, „als zij hem dan toch moest
verliezen, had zij heter gedaan den doek niet op te rapen."
„liet gras was hoog en dik. Dadelijk begonnen zij gezamenlijk
het terrein te onderzoeken; dezen met hunne handen en voeten,
genen met hunne sabels en pieken; sommigen trapten de struiken
plat onder de hoeven hunner paarden, anderen sloegen ze stuk met
hunne bijlen, om zich te vergewissen dat de vluchtelinge er geen
schuilplaats in gevonden had.
„Zij vonden echter niets.
„Ondertusschen had haar echtgenoot een blik om zich heen ge
worpen iu de hoogte en viel zijn oog op den /.waren eik.
„Dat gebladerte is zeer dik, dacht hij bij zichzelf; alle vrouwen
zijn vogels. Wie weet of mijne vrouw zich daarboven niet ver
scholen heeft?
„Hij neemt de lans van een zijner manschappen, klautert op de
onderste takken, en zich met de (.ene hand vasthoudende, bezigt
hij de andere om niet zijn lans de bovenste takken te doorzoeken."
„Arme vrouw!" jammerde de afgevaardigde, „nu is het met
haar gedaan
„Hoe goed dal zij zwarte kleèderen aangetrokken had!" sprak
Maroussia. „Begunstigd door die donkere kleur, in het nachtelijk
duister niet te onderscheiden, merkte haar man haar niet op. Hij
slak in het dikke gebladerte liet ijzer zijner lens, op den tast en
op goed geluk af, en bij voorkeur in de donkerste gedeelten.
Verbijsterd, sprakeloos, onbewegelijk, hare verstijfde armen om den
tak geslagen waarop zij leunde, beval zij Gode hare ziel aan en
smeekte Hein haar lichaam onzichtbaar le maken. Tot driemaal
toe drong liet koude staal haar in het lichaamhaar bloed vloeide
als dauwdroppelen naar beneden. En toch zij bewoog zich niet;
zij had den moed om haar pijn te doorstaan, om zelfs geen kreet
van smart te geven!"
„Uw verhaal is afgrijselijk, Maroussia. O, die rampzalige Trouw
Maroussia, geheel vervuld met haar vertelling, vervolgde:
„De luitenant van haar man, die bemerkte dat alle pogingen
vruchteloos waren, zeide tot zijn kapitein
De tijd dien wij hier in deze vlakte verliezen, is louter
voordeel voor haar die wij zoeken. Het dorp is hier dichtbij, en
de stad niet ver meer. Indien wij nog een kwartier langer hier
blijven, zal zij er vóór ons zijn. Dan is het te laat.
„Bij de gedachte dat zijne vrouw, die nu zijn geheim in handen
had, hem zou ontsnappen en zijn leven bekend zou worden....
vloeide er een stroom vau verwenschingen over de lippen van den
kapitein.
Te paard! riep hij; te paard, cn in vliegende vaart voorwaarts!
De heer Loffelt maakt in liet Vaderland eenige op
merkingen in de rubriek „Het Tooneel," die het publiek
betreffen. Zij verdienen alleszins de aandacht.
Onder anderen klaagt hij, dat men zoo kwistig is met
de pauzen. „Waarlijk," zegt de heer Loffelt, „die tot in
het oneindige gerekte entr'-actes zijn ook een kanker voor
het schouwburgbezoek. Een aantal lieden ontmoette ik
reeds, die de komedie ontvlugtten om de vele groote pauzen
en de „muziek," die er in gemaakt wordt. Slechts één
radikaal middel zou ik daartegen kunnen aanwijzenbehalve
gedurende de zoogenaamde „groote pauze" moest het buffet
gesloten blijven; de muziek, evenals in alle schouwburgen
van den eersten rang in het buitenland, afgeschaft worden.
„Waarom moet de Nederlander bij de invoering of af
schaffing van sommige zaken steeds jaren ten achter zijn?
Sedert de vaudevilles in de groote schouwburgen tot het
verleden belmoren en verhuisd zijn naar de cai'és-concerts,
zijn de orkesten slechts het vijfde rad aan den wagen. Zij
verstoren de stemming, waarin het voorgestelde stuk ons
brengt, bij elke pauze als het ware systematisch."
Daarna stipt hij een ander gebrek aan, waarmede ieder
zich zal vereenigen.
"Een grief", zegt hij, „tegen ons schouwburg-publiek
hoorde ik in den laatsten tijd ook menigmaal uiten: de
weinige sympathie voor de artisten, die hun blijkens hun
houding gedurende de opvoering een genotvollen avond
verschaft hebben. Bij de laatste voorstelling van „Dames
en Heeren uit Pont-Arcy" zag men tallooze toeschouwers
zich uitmuntend verinaken, ja bij de ernstige gedeelten nu
en dan een weldadigen traan wegpinken. De gesprekken
Lij het verlaten van den schouwburg toonden ook duidelijk
aan, dat men over zijn avond uitmuntend tevreden was.
Welnu, naauwelijks was hot scherm gevallen, of iedereen
spoedde zich, haast-je, rept-je, naar de kleedkamers, alsof
daar de ontknooping van het stuk nog verwacht werd, of
als ware er brand in den schouwburg uitgebarsten. Waar
om niet de artisten teruggeroepen en door toejuiching te
kennen gegeven, dat men de geestdrift en den ijver, waar
mede zij het werk van Sardou zoo uitstekend vertolkt
haddon, op prijs stelde en men dankbaar was voor het
genotene? De kleedkamer zal over twee minuten nog wel
op dezelfde plaats zijn, en wanneer iedereen dezelfde over
ijling aan den dag legt, krijgt men zijn mantel of jas toch
niets vroeger, dan wanneer men jegens onze Nederlandsche
artisten de beleefdheid in acht neemt. Of is het publiek,
dat een schouwburg bezoekt, zooveel onbeschaafder dan dat
van de Fransche opera en heeft men daaraan die verwilderde
houding toe te schrijven?"
„Zij gaven hunne paarden de sporen en waren in een oogenblik
verdwenen.
„Het werd tijd: de arme vrouw kon zich niet langer houden;
zij liet zich op het gras neervallen, op gevaar af van er het leven
bij in te schieten."
Hier deed Maroussia plotseling een schrede achterwaarts.
„Hoort ge dat?" vroeg zij.
„Dat is een schot," antwoordde de afgevaardigde; „het is reeds
het derde sedert wij cp weg zijn. Maar laat u dat niet veront
rusten, het is voor ons uit en op vrij grooten afstand. In tijden
uls wij nu beleven, gaan er overal geweren af, bijna van zelf. Zij
schieten niet in onze richting en ook niet naar den kunt van het
huis uws vaders."
„Zijt ge daar zeker van?" vroeg ze.
„Volkomen zeker. Als gij nieuwe losbarstingen hoort, moet ge
er geen acht op slaan. Men moet aan zulke dingen wennen.
Vervolg nu uw verhaal."
„De arme vrouw lag dus op den grond. Ik weet niet juist,
hoeveel uren zij daar bewusteloos bleef liggen," zeide Maroussia.
„Toen zij weder tot zichzelve kwam, was de nacht niet zoo donker
meer; een gedeelte van den hemel was reeds geheel rooskleurig
getint. I)e vogels begonnen te ontwaken, en het gras, nog vochtig
van den dauw, scheen bezaaid met witte paarlen. Zij kon nog
kracht genoeg vinden om het bloeden liarer wonden te stelpen. Zij
scheurde haar kostbaar kleed in stukken om er windsels van te
maken. Zou ze kunnen loopen? Zij verloor veel bloed.
„Maar zij moest wel loopen, en dus liep ze. Zij liep met moeite;
haar urm en hare zijde waren gekwetst door lanssteken. Lmg-
zamerhand echter voelde zij zich door de beweging wat opgewekt."
„Ik krijg die dappere vrouw lief," sprak de gezant.
„Zij bemerkte toen dat zij zich op een grooten gebaanden weg
bevond, en dat wakkerde haren moed te meer aan. Maar in
weerwil daarvan zou ze het niet ver hebben kunnen brengen en
voelde zij zich ul zwakker en zwakker worden, toen zij tot haar
geluk het geratel van wielen hoorde Een verbazend groote wagen,
met een geduchten hooiberg beladen, let wel op! rolde
langzaam voorwaarts, voortgetrokken door twee sterke ossen, met
groote gekloonde horens. Naast den wagen liep een oud man, die
onbezorgd een soldatenliedje neuriede.
„Zij versnelde hare schreden en slaagde er in den wagen en zijn
geleider in te halen.
Bed mij! sprak zij tot den grijsaard. Ontferm u over mij!
Ik heb dc kracht niet om te voet het dorp te bereiken!
„Maar tegelijkertijd hoorde zij in de verte het geschreeuw der
roovers, die op den terugtocht waren. Het aanbreken van den dag
noodzaakte hen ongetwijfeld, den weg naar huis in te slaan. Dat
soort van volk kan onmogelijk op kharlichten dag reizen.
Ik beu verlorensprak zij tot den ouden man. De lieden
die ge daar hoort aankomen, zijn roovers en mijn man is hun
opperhoofd.
Wordt vercolqd.)