HELDERS€HE
EN IVIEUWEOIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 17.
Vrijdag 7 Februarij.
Jaargang37.
GRONDBELASTING.
„W ij h u 1 d i f e d
het goed e."
Vcrschijut Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 1.80.
w w franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN ft'0. 163.
Prijs der Adrertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of rignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië.
Laatste lieting 's avonds 6 uur.
Afkondiging overeenkomstig art. 15, tweede lid, der wet
van den 26 Mei 1870 (Staatsblad No. 82).
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt, overeen
komstig art 15, tweede lid, der wet van den 26 Mei 1870 (Staatsblad
No. 82), ter algemeene kennis, dat bij ter Secretarie van de gemeente,
gedurende dertig dagen ter inzage van de belanghebbenden
heeft nedergelegd, eene OPGAVE VAN UITKOMSTEN, bedoeld
in de artt. 15, 23 en 43 der genoemde wet.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 4 Februarij 1879. STAKMAN BOSSE.
HELDER en NIEUWED1EP, 6 Februarij.
Gedurende de maand Januarij 11. zijn in deze gemeente
voor de ligting der nationale militie van 1S80 ingeschreven
188 personen.
In eene woning aan de Binnenhaven heeft gisteren
morgen een vrij ernstige schoorsteenbrand plaats gehad.
Aan de Rijks-normaallessen ter dezer plaatse zal
eerstdaags, naar men verneemt, eene aanvangsldasse worden
verbonden.
Deze aanvangsklasse is bestemd voor jongelieden van
1214 jaar, die de lagere school hebben afgeloopen en
voor het onderwijs wenschen te worden opgeleid.
Geheel kosteloos ontvangen zij niet slechts klassikaal
onderwijs, benevens lessen in teekenen en gymnastiek, maar
ook boeken en verdere benoodigdheden.
Bovendien zullen aan hen, die zich door vlijt en gedrag
gunstig onderscheiden, toelagen in geld worden verstrekt.
Op grond van al deze voordeelen en voorregten, meenen
wij ouders en voogden in en om deze gemeente geen on
dienst te bewijzen, door hunne aandacht hierop te vestigen.
Zonder twijfel zullen zeer velen, die op eene degelijke en
doeltreffende opleiding hunner kinderen tot eene eervolle
betrekking in de maatschappij prijsstelten, van deze gele
genheid gebruik maken, en zal de schoolopziener in het
7de district, de heer mr. M. Büchner, volgaarne bereid
zijn, ann belanghebbenden nadere inlichtingen te verstrekken.
De minist-j van Binnenl. Zaken, overwegende, dat
in een deel van het Russische Rijk de Aziatische pest
zich heeft vertoond, heeft goedgevonden, alle Russische
havens, gelegen aan de Zwarte Zee en de Zee van Azof,
besmet te vorklaren.
Gisteren heeft op de ijsbaan op het Groot Noord-
hollandsch Kanaal alhier eene hardrijderij plaats gehad,
10)
MAROUSSIA.
Door P. J. STA HL.
Vervolg
VI.
Een ontmoeting.
Ossen kunnen maar nooit begrijpen hoeveel haast iemand heeft.
De wagen kwam dus veel te langzaam vooruit naar Maroussia's
zin; hunne afgemeten passen werden te midden der steppen wel
wat langer op het geroep hunner kleine vriendin, maar zij over
ijlden zich niet. Hun pad werd beschenen door het bleeke en
rustige licht der sterren, een voorbode van den aanbrekenden
dageraad. Aan alle kanten rook men den heerlijken geur der bloemen.
Alles was kalm; van tijd tot tijd maakten een geweerschot, een
kreet, bestemd om de schildwachts op hun hoede te doen zijn, om
zoo te zeggen de diepe stilte nog te meer hoorbaar. Dat alles was
niet onverwacht.
Maar het minste onvoorziene gedruisch deed Maroussia sidderen.
Hoeveel maal deed het zachte suizen van het koeltje al haar bloed
naar haar hart terugstroomen. O, uiet om haar zelfs wil beefde zij
zoo licht. Wat haar zelve betrof, zij voor zich kende geen vrees.
Haar waakzaamheid gold dien andere. Eensklaps riep zij hem toe:
„Verberg u goed! Daar komt wat!"
En ditmaal kwam er werkelijk wat. Weldra was de wagen om
ringd" door een detachement Russische ruiters.
„Waar ga je heen? Waar kom je vandaan? Wie ben je?" riepen
verscheidene schorre stemmen door elkander.
„Ik ben de dochter van Danilo Tchabane," antwoordde Maroussia.
„Laat die ossen toch stilstaan!" riep een officier haar toe.
Maroussia deed de ossen stilhouden.
„Waar kom je vandaan?"
„Ik kom van huis."
„Waar is dat: van huis?"
„Hier niet ver vandaan."
„En waar moet je heen?"
„Ik ga naar baas Knich."
„Wie is die Knich?"
„Een vriend van mijn vader. Hij heeft dat hooi bij ons gekocht
en ik breng bet op den wagen naar zijn huis."
„Wat heb ik u gezegd, Jieste vriend?" sprak een ander officier.
„Het is eenvoudig een boerenwagen en meer niets. Maar gij, gij
ziet overal verraders en ontsnapte spionnen."
„Denkt ge dan dat ze nergens zitten? Of heeft liet zooveel te
beteekenen dat gij een poos hebt moeten galoppeeren?"
„Het is niet de eerste rit, dien gij ons vandaag hebt laten
doen! En altijd om spooksels en schimmen te achtervolgen!"
antwoordde de officier. „Wat zullen wij met onze vangst doen?
Kleine meid, wil je bij het regiment komen? Maar och, je bent
veel te klein; je hadt beter gedaan, van ochtend niet zoo vroeg
uit je: wieg te kruipen."
„Dat mooie hooi," hernam de eerste officier, „is toch niet te
vanwege de Vereeniging „Ontwaakt bij tijds." Er was
talrijke deelneming van behoeftigen tot het verkrijgen van
verschillende ievensbenoodigdheden en 't get&l toeschouwers
was niet minder groot. Ook aan hen, die zich zooveel
moeite hebben getroost om dezen wedstrijd te doen plaats
hebben, ten einde daardoor den nood der armen te lenigen,
komt een woord van lof toe.
Naar wij vernemen wordt, niettegenstaande de zorgen
der armbesturen en van de commissiën voor 't organiseeren
van hardrijderijen, in stilte door sommige gezinnen nog
veel ontbering geleden. Hartelijk wenschen wij, dat
armbesturen en menschlievende personen er naar blijven
streven om in de uitoefening van liefdadigheid zooveel
mogelijk ook die gezinnen te omvatten.
Volgens de Studenten-Almanakken is het aantal
studenten aan do Nederlandsche Universiteiten voor het
studiejaar 1878 als volgt:
Leiden. Utrecht.Groningen. Amsterdam.
Godgeleerdheid .40 21G 32 20
Regtsgeleerdheid 486 142 68 45
Geneeskunde. 189 93 85 309
Wis- en natuurk. 58 29 27 75
Letteren en wijs
begeerte 65 21 11 35
Totaal.
.838
502
223
484
Volgens het jaarboekje voor het notarisambt 1877
waren er in Nederland 1231 candidaat-notarissen, en vol
gens dat van 1878 thans nog 1151.
Het drijvend drooge dok, aangemaakt bij de Koninklijke
Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen te Amsterdam
en bestemd voor het Marine-etablissement te Onrust, zal
worden overgevoerd door de stoomschepen van de Maat
schappij Nederland, waartoe het uit elkander zal worden
genomen. Daar de spanten echter veel te groot zijn, om
te worden ingeladen, moeten deze eerst in verschillende
stukken worden gesloopt, om na den overvoer te worden
verbonden.
Ook de Köln. Zeit. herdenkt, in het eerste blad van
jl. Maandag, den 200sten sterfdag van Joost van den
Vondel, den 17 Nov. 1587 te Keulen geboren. Na in de
herinnering gebragt te hebben hoe het kwam, dat Vondel
te Keulen geboren werd, gewaagt het blad met een woord
van innige hulde van de werken des grooten dichters en
diens warme sympathie voor zijne geboortestad.
Dat de streng-orthodoxen het Vondel niet vergeven hebben
dat hij katholiek is geworden dat de kerkeraad der Nieuwe
Kerk te Amsterdam geen termen gevonden heeft, om de
hulde goed te keuren, welke zijne vereerders hem brengen
versmaden. Is het land van dien Knich nog ver van hier?"
„Zoo tamelijk...."
„Wat meen je daarmee? Zou men, zooals die ossen loopeD, er
over een uur, over twee uur kunnen wezen?"
„In twee uur misschien wel, of misschien ook in drie."
„Welnu, dan zou ik voorstellen, met den wagen meê te gaan
tot aan de woniüg van dien man, en als hij op dit hooi gesteld
is, zal hij het terugkoopen. Kleine meid, woont die vriend van je
vader in een woonhuis? Is hij een rijk man?"
„Hij heeft wat een grooten tuin en heel veel appelen!"
„Malle meid, wat geven wij om appelenKom, laten we eens
met eigen oogen gaan zien hoe, zwaar die Knich wel weegt. Ons
bezoek kan niet nalaten, een alleraangenaamste verrassing voor hem
te zijn."
De officier gaf zijn paard de sporen en reed vooruit. Zijn kame
raad volgde hem, al grommende:
„Ge zijt op en top een gekNu zijn we al een ganscben dag
bezig, overal doelloos heen te draven; 't is een aangenaam werkje
dat ge voor ons uitgedacht hebt!"
„Vooruit, meisje!" riepen de soldaten tot Maroussia. „Voorwaarts
De wagen reed nu voort te midden van het detachement soldaten.
Maroussia zag van alle kanten slechts onheilspellende gezichten
om haar heen.
Terwijl ze zich vol angst afvroeg, hoe ze het best zich uit dit
groote gevaar zou redden, sloeg ze half van ter zijde een schucb-
teren blik op de baardige, verweerde en norsche gelaatstrekken die
haar omringden.
Al die lieden, die daar stap voor slap haar wagen volgden,
zagen er uit of ze thans eerst rust namen van lange vermoeienissen
en bloedige bedrijven. „Hoeveel van de onzen hebben die men-
schen reeds gedood en geslacht?" dacht het kind bij zichzelf.
„Hoe verschrikkelijk als men dat bedenkt! Zouden zij zicli nog
wel herinneren, wat al kwaacl ze bedreven hebben? Sommigen zien
er droevig uit... Is hun hart misschien nog niet geheel en al
versteend? En als zij hem eens ontdekten? Neen, zeker niet, zij
zouden geen medelijden met hem hebben
Maroussia's ossen, schoon geen oogenblik hun gewonen majes-
tueusen ernst verloochenende, doch misschien min of meer aange
vuurd door het getrappel van den ruiterstoet en gestreeld door de
frissche ochtendkoelte, stapten thans met wat haastiger tred voort.
De regimentspaarden hielden zich echt militair, doch van tijd tot
tijd staken enkele rossen, die het dichtst bij den wagen waren,
hun kop wat vooruit en trokken met onbeschrijfelijk genoegen een
weinig hooi uit de bossen die zich onder het bereik van hun tanden
bevonden. Dit deed Maroussia sidderen. Als er eens een bos los
ging, als....
Op eens bemerkte Maroussia, terwijl ze een blik naar den kant
der soldaten wierp, een paar oogen, die onafgebroken op haar ge
vestigd bleven. Die oogen waren doordringend als het lemmet van
een paar dolken, en gloeiden als vurige kolen. Zij sloegen haar
met de grootste aandacht, en ja, misschien ook wel met wan
wilden dit, de Amsterdamsche heeren zullen'er misschien
nog trotsch op zijn, staat ook in de Köln. Z., een wereld
blad, te lezen.
Gisteren werd te Keulen in den gevel van het huis in
de Groote Witschhasse, waar Vondel het levenslicht zag,
een gedenksteen geplaatst.
Men schrijft ons van Anna Paulowna, dd. 5 dezer:
„In deze dagen van koude en kommer voor velen,
worden hier verschillende pogingen aangewend om den nood
der armen te lenigen. De zanguitvoering, Zondag avond
in de Herv. kerk gehouden en welke algemeen voldeed,
heeft zooveel opgebragt, dat een aantal gezinnen eene
ruime bedeeling kon geschonken worden in boonen en
brandstoffen.
Heden werd ten voordeele der behoeftigen eene hard
rijderij op schaatsen gehouden, die vele toeschouwers lokte.
Van het 60tal rijders werd de prijs gewonnen door Pieter
Steen, naauwelijks 13 jaren oud en de premie door Cor-
nelis Pooter. De jeugdige Pieter Steen, even als vele
anderen, verleenden hunne diensten ten voordeele van ver
schillende onvermogenden. De prijzen bestonden in levens
middelen en ieder deelnemer kreeg iets."
Men schrijft ons van Schagen, dd. 5 dezer:
„De zaal van den heer Knikker alhier, waar gisteren
avond de uitreiking plaats had der voor den aldaar ge
houden tooneelwedstrijd uitgeloofde prijzen, bood bij die
gelegenheid een interessanten aanblik. Vóór het tooneel,
dat met groen cn bloemen was versierd, was boven eene
trophée aangebragt en in het midden van dezen, met zilver
op rooden grond, den naam onzer Rederijkerskamer „de
Roos," benevens den titel van het stuk, waarmede deze in
den wedstrijd was opgetreden. Dergelijke trophéen waren
ook langs de wanden voor ieder der mededingendo Kamers
aangebragt, terwijl ddartusschen op schilden, in verschil
lende kleuren, de namen prijkten der auteurs, wier werken
in den wedstrijd zijn opgevoerd.
Na het flink uitvoeren van een marsch door onze Har
moniekapel, opende de voorzitter der jury, de heer van
Kluiven, van Valkoog, de talrijk bezochte vergadering
met eene niet minder kernachtige dan sierlijke rede. Spr.
deed in de eerste plaats uitkomen, hoeveel het door den
heer Knikker in deze genomen initiatief het publiek alhier
gedurende dezen winter had te genieten gegeven, en dat,
al was ook hier en daar, gelijk altoos, iets minder goed,
er zóóveel schoons was ten gehoore gebragt, dat ook hij,
ofschoon zijn pligt als jury-lid boven alles gebiedend
kalmte eischte, dikwerf van harte had toegejuicht. Na er
vervolgens vol geestdrift op te hebben gewezen, dat de
jury, waarvoor door ieder der mededingende Kamers een
trouwen gade.
Zij werd koud en warm tegelijk en dacht dat alles verloren was.
Maar ze sprak bij zickzelve:
„Ik moet als hij wezen!"
En zij schepte weer moed.
De twee officieren reden vooruit. De een schertste; doch de
ander deed niets dan grommen. De soldaten van hun kant be
waarden liet stilzwijgen en schenen slaprrig te worden door het
langzame rijden.
Maar waarom bleven de oogen van dien ccnen soldaat vooTt*
durend op haar gevestigd?
„Ik zal hem ook eens aanzien," sprak Maroussia bij zichzelf.
En, haar ontroering bedwingende, vestigde zij op haar beurt
haar blik op hem.
De bedoelde oogen behoorden aan een bejaard onderofficier,
iemand van een woest voorkomen, met een zeer hardvochtig maar
ook zeer scherpzinnig gelaat.
Eensklaps liet hij zijn paard wat voor de anderen uitgaan en
veed tot vlak bij Maroussia, als om haar beter van nabij te be
schouwen. Hij sprak haar niet dadelijk aan, maar zijne doordrin
gende oogen schenen te zeggen:
„Het is toch wel vreemd, dat zulk een klein meisje zulk een
grooten wagen bestuurt! Wie heeft dat fijne poppetje het toezicht
over dat span ossen toebetrouwd Wie heeft haar zoo kuuuen
laten heengaan, geheel alleen, midden in den nacht, terwijl overal
gevochten wordt en de wegen zoo onveilig zijn? Voor een soldaat
zou het de moeite van het ophappen niet waard zijn, dat peul
schilletje
„Leven je vader en je moeder nog, beste meid?" vroeg hij
eindelijk.
In de meening dat Maroussia het Russisch niet verstond, bracht
hij zijn vraag zoo goed als hij kon in de taal der Ukraine over.
„Heb je nog een vader? Heb je nog een moeder P"
„Ja, Goddank ja!" antwoordde Maroussia.
„Alle twee?"
„Alle twee."
Hij verzonk een oogenblik in gepeins; doch daarna helderde zijn
gelaat op, alsof hij eensklaps de oplossing van een raadsel had
gevonden.
Maroussia's hart begon vreeselijk te kloppen. Het was of zij
door den grond zou zinken. Maar het kwam er nu op ann „al9
hij" te wezen.
Zij deed dus haar best om zoo bedaard mogelijk te schijnen en
vroeg op haar beurt, wel is waar met een min of meer bevende
stem, maar toch met een lachje om de lippen:
„En hebt ge ook nog een vader en moeder? Hebt ge veel
familie? Misschien hebt ge ook wel kinderen? Zijn het jongens
of meisjes?"
Was het dat bevende en bedeesde kinderstemmetje, of alleen
haar eenvoudige vraag, die in het hart van dezen militair de
herinnering opwekte aan de vreugde en de droefenis van lang-