HELDERSOHE EM NIEUWEDIEPER COURANT. Nienws- en AdvertentieUai voor Hollands Noorteitwartier. 1879. N°. 20. Vrijdag 14 Februarij. Jaargang37. Ci <-&*: O „W ij huldigen h e t goed e." Verschijnt Dingsdap, Donderdag Abonnementsprijs per kwartaal i Zatnrdag namiddag, franco per post f 1.30. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: M O L E ff P L E I S X°. 1Ü3. Prijs der Advertentien: Van 14 regels 60 Cents, elke regel inccr 15 Cents. Groote letters of signetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indie. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Oemeenteraad. Zitting van Dingsdag 11 Februarij 1879. Voorzitter de heer Burgemeester. Tegenwoordig 14 leden; afwezig met kennisgeving van verhindering de heeren van Spall, Tinkelenberg en Ilat- tinga Raven. _JDe notulen der vorige zitting worden gelezen en goed gekeurd. Er geschiedt voorlezing van eene missive van den heer mr. M. Büchner, schoolopziener in het 7de district dezer provincie, houduuie inededeeling van het voornemen om de Normaallessei dillre hier van Rijkswege worden gegeven, met 1 April a. s. te splitsen in 3 afdeelingen. Voor de kweekelingen der 1ste en 2de klasse zal het alsdan noodig zijn te beschikken over eene der lokalen met meubilair van de gemeenteschool No. 3 (in de Schoolstraat) alhier. Hiertoe is noodig de toestemming van den Raad, gelijk mede tot de opdragt aan den hoofdonderwijzer dier school, den heer J. F. Berk, om zich te belasten met het toezigt op het onderwijs, dat evenwel zal gegeven worden door een van Rijkswege aan te stellen en te bezoldigen onder wijzer. Eindelijk wordt verzocht de toezegging, dat van wege het gemeentebestuur jaarlijks kleine toelagen worden verleend aan die kweekelingen, die zich bijzonder onder scheiden door lust en ijver bij de studiën. Tot aanbeveling van dit verzoek wordt gewezen op de omstandigheid, dat het getal leerlingen op de bovengenoemde gemeenteschool vermindert en dat dus wel kan worden beschikt over een der lokalen van die inrigting. Namens het Dag. Best. adviseert de Voorzitter gunstig op dit drieledig verzoek. Hij licht een en ander nader toe, doet uitkomen dat het onderwijs daarbij geen schade zal leiden, en dat de zorg voor een goede opleiding in het belang is ook van het onderwijs in deze gemeente. Hij beveelt het toestaan van hetgeen door den schoolop ziener gevraagd wordt ten zeerste aan. Met eenparige stemmen wordt dienovereenkomstig besloten. Mede met algemeene stemmen wordt benoemd tot hulp onderwijzer bij de gemeentescholen de heer J. L. Maasen, hulponderwijzer te Ter-Aar. De benoemde zal geplaatst worden aan de school No. 6 (op de Vischmarkt). De Voorzitter deelt mede, dat B. en W. bij het opmaken van het kohier voor den Hoofdelijken Omslag steeds zijn ter zijde gestaan door de heeren Maalsteed en de Lange, doch doet uitkomen dat meerdere hulp wenschelijk is. Hij noodigt daarom de heeren van Veen, Groen en Ilat- tinga Raven uit, om daartoe hunne medewerking te verleenen. 13) MAHOUSSIA. Door P. J. STA HL. (Vervolg.) VIII. Toen zij op de plaats kwam, zag Maroussia haar wagen nog vol hooi staan waar zij hem gezet had. Tarass werkte met buiten gewonen ijver. Hij klauterde op het wiel, haalde handenvol hooi uit de bossen die binnen zijn bereik waren en gaf het aan de ossen, die zich verwaardigden dit buitenkansje met gepast welge- valleu in ontvangst te nemen. Maroussia trippelde als een aangeschoten vogeltje om den wagen heen. Nadat Tarass de ossen van hooi voorzien had, raakte hij aan 't praten en deed hij zijn nieuwe bezoekster allerlei vragen. Doch Maroussia, die voortdurend met één en hetzelfde denkbeeld bezig was, antwoordde hem slechts nu en dan met een enkel woord. Eensklaps begon ze te bedenken dat hanr langdurig toeven bij dien wagen de aandacht koii trekken en dus verwijderde zij zich haastig. Zij liep de ruime binnenplaats rond, begaf zich vandaar naar den dichtbegroeiden tuin, bleef een poos stilstaan, keek om zich heen en sloeg een blik op de velden die zy in de verte zag %ge". „Wat te doen? sprak zij bij zichzelve. „Hoe zal het gaan? Iloe hem te redden? Hoe hem te bevrijden? Naar het uiterlijk te oordeelen, is er niets veranderd aan den wagen. Zou hij er nog op zijn?...." Zij ging naar de plaats terug om zich te overtuigen dat niemand haar gadesloeg. „Als ik het doen kan zonder gezien te worden," dacht zij, „zal ik, wanneer het al niet mogelijk is hem te roepen, toch beproeven op de een of andere wijze zijn aandacht te trekken." Plotseling, terwijl zij langs een hoop groote steenen liep, die tegen een ouden muur opgestapeld lagen, meende zij te hooren neen, hoorde zij zeer duidelijk, ulsof het uit den grond kwam, een stem die haar als muziek in de ooren klonk en haar toeriep „Heb dank, mijn kleine Maroussia! Wees bedaard, alles gaat naar wenschl" Zij behoefde er niet aan te twijfelen: het was de stem, de eigen stem van hem, over wien ze nog meende bezorgd te moeten zijn. Door de vreugde getroffen als door een pijl, liet zij zich op het gras neervallen, onmachtig om een enkele schrede verder te gaan. Langzamerhand kreeg ze haar bezinning terug en trachtte nu te ontdekken, vanwaar de stem kwam, die zij zoo gelukkig was ge weest te hooren. Dc steenhoop waarbij zij zich bevond, zag er zeer oud uit. De steenen waren bedekt met mos en gras, met wilde planten en kleine, gele bloempjes, die in de zonnestralen als sterren schitterden. Blijkbaar waren die steenen daar neergeworpen in een lang ver De beide eerstgenoemden, in de vergadering tegenwoordig, verklaren zich bereid, dien bijstand te verleenen. De Voorzitter spreekt daarna in het breede over do beide in den laatsten tijd plaats gehad hebbende branden en over de correspondentie, die daarover heeft plaats gehad tusschen het gemeentebestuur en den vice-admiraal, direc teur en kommandant der Marine. Hij erkent de goede diensten, die bij beide gelegenheden de Marine, vooral ook door de stoomspuit, heeft bewezen, doch doet uitkomen, dat die hulp nog al eenige uitgaven van de zijde van 't gemeentebestuur vordert. Wat de stoomspuit betreft, moet gezorgd worden vcor eene goede plaats met verlichting, voor aanvoer van steenkolen en zoet water, terwijl de manschap, behalve de machinisten, uit 84 man bestaande, moet worden betaald. Verder moet de schade worden vergoed o. a. aan de kleeding der manschappen van de Marine, en hierbij gevoegd de premiën voor 't blusscben van brand en andere uitgaven, beloopt een en ander voor eiken brand ruim f 300. Hij doet opmerken, dat die ver goeding voor vermiste of beschadigde kleeding vroeger niet werd gevorderd en nu ook moet worden voldaan, zelfs in 't geval dat zulks soms een gevolg is van eigen roekeloosheid. Hij verzekert verder, dat de biandblusch- middelen der gemeente zich in voldoenden staat bevinden, doch erkent dat in geval van brand spoedige hulp het meest gewenscht is, waarom de hulp der Marine, die zoo spoedig bij de hand kan zijn, altijd zeer gewaardeerd wordt. Hij herinnert aan den laatst plaats gehad hebbenden brand bij den bakker Heijblom en doet uitkomen dat velen, die aanmerkingen maken, vergeten hoe moeijelijk het is om direct spuiten en personeel op de plaats des onheils te hebben. Verder herinnert de Voorzitter aan de ver schillende branden gedurende de laatste jaren, allen met het gevolg, dat de brand zich niet verder dan tot het aangetaste perceel heeft bepaald. Zeer gewenscht noemt spreker de aanschaffing voor gemeente-rekening vaneen stoom spuit, doch hij wijst er op, dat de staat der gemeentekas do uitgaaf hiervoor, p. m. f 1G000, niet toelaat. Eindelijk doet hij nog uitkomen, dat brandweer-maatschappijen bij 't blusschen van brand wel zooveel belang hebben, dat zij door 't schenken van gratificatiën van hunne belang stelling moesten doen blijken. In New-York o. a. hebben de brand-assurantiën zelve brandblusclimtddelen aangeschaft, zeer in hun belang en ook heeft men daar ter plaatse eene vereeniging van jongelieden, die een vrijwillig korps vormen, ingerigt op de wijze als de Amsterdamsche brandweer. De heer Giltjes vraagt inlichting omtrent het al of niet voldoende van het getal der manschappen aan elke der gemeente-brandspuiten. De heer van Kelckhoven dringt er op aan, dat de officieren bij de spuiten controle houden over de dienst- verrigtingen der manschappen. vloden tijd, toen men, onder een nu bijkans geheel verdwenen gebouw, den ouden kelder gemetseld bad, waarvan haar zoekend oog het licht- en luchtgat ontdekt had, schoon het ter nauwernood zichtbaar was onder de menigte gewassen van allerlei aard, die er rondom opgeschoten waren. „Heb ik goed gehoord?" sprak de kleine Maroussia bij zichzelf. Haar arm jong hartje klopte tot barstens toe. Maar de stem, die op nieuw uit den puinhoop kwam, deed zich voor de tweede maal hooren „Mijn trouw vriendinnetje," zeide de stem, „wees gerust. Wij zijn den stroom overgekomen en wij zullen, hoop ik, nu niet in de haven verdrinken Maroussia bleef roerloos staanzij luisterde nog steeds, schoon alles reeds weder stil was geworden. Die paar woorden uit den mond van hem, haar grooten vriend, waren als zoovele tooverwoorden, die haar van al haar angst en vrees verlost hadden. Haar hart vloeide over van blijdschap, en haar wangen kleurden zich met zulk eeu vurigeu blos, haar oogen schitterden inet zooveel glans, d.it Tarrass, die de plaats ronndraafde zooals het trotsche strijdros van den ataman het zou gedaan hebben, of die in de lucht schermde zooals de groote ataman zelf het tegen den een of anderen onzichtbaren vijand gedaan zou hebben, staakte zijn oefe ningen en ging vlak voor „de kleine meid" staan, daar de plotse linge verandering in haar uiterlijk bijzonder zijn aandacht had getrokken. Hij bekeek haar met al de nieuwsgierigheid van een kleinen jongen. „Ik geloof dat zij erg in haar schik is; grootvader heeft haar zeker iets heel lekkers gegeven!" dacht hij. „Maar wat?.... Zou het krentebrood of gebraden kastanjes geweest zijn?" En hoe meer hij „de kleine meid" aanzag, hoe meer zijn opge wekte verbeelding opklom tot allerlei denkbeeldige wonderkostjes. Het maakte hem geheel van streek. Zonder recht te welen wat hij doen zou, maar altijd vervuld met de streelendste droombeelden, bleef hij onbewegelijk in dezelfde houding staan. Maroussia sprak hem het eerst aan. „Willen we eens in den tuin gaan?" „Nu, dat's goed," antwoordde hij, eenigszins aarzelend, als een jongen die niet zeker is of hij door een toestemmend antwoord winnen of verliezen zal. „Maar, zeg eens, wat heeft grootvader u gegeven „Gegeven?... Aan wie gegeven?" „Wel, aan u „Hij heeft mij niets gegeven." „Nu, dan heeft hij u iets beloofd; dit is even goed alsof gc het reeds hndt. Wat heeft hij u beloofd?" „Hij heeft mij niets beloofd. De lieer Maalsteed oppert liet denkbeeld om bij ten minste ééne der spuiten een bezoldigd personeel aan te stellen. De lieer Jelgersma dringt aan op het toepassen van boeten bij 't niet present zijn der manschappen. Hij heeft opgemerkt dat er bij den laatsten brand gemeentespuiten ter plaatse waren aangevoerd, zonder dat zich het noodige personeel liet zien om die blusehmiddelen te bedienen. De lieer Manheim vraagt of vanwege de Marine ver goeding is gevraagd voor de hulp bij den laatsten brand verleend, ook voor de stoomspuit. Do Voorzitter antwoordt, dat bij elk der gemeente- spuiten, blijkens de lijsten, een personeel aanwezig is van p. m. 170 man; dat op aanwezigheid en verzuim behoorlijk toezigt wordt gehouden; dat het denkbeeld om bezoldigd personeel aan te stellen door hem aan 't oordeel van den opperbrandmeester en den gemeente-bouwmeester zal onder worpen en bij de Commissie voor de Gemeentewerken aan de orde zal worden gestelddat het uur, waarop de laatste brand plaats had, Zondag morgen 6 uur, een heel lastig uur was, daar de nachtpolitie juist was ingerukt; en eindelijk, dat de door d»n heer Manheim bedoelde vergoeding door de directie der Marine wèl gevorderd is. De zitting wordt hierop voor gesloten verklaard. HELDER en NIEUWED1EP, 13 Februarij. Blijkens een bij het Departement van Marine ontvangen telegram, is Zr. Ms. schroefstoomschip Padang, onder bevel van den luit. ter zee 1ste kl. D. M. G. de Swart, den 11 dezer van Port-Sa'td vertrokken. Aan boord was alles wel. In de vergadering der Sociëteit Mars, eergisteren avond gehouden, is besloten otu het lOjarig bestaan dier Vereeniging feestelijk te vieren op Dingsdag den 4 Maart a. s. De heer A. G. F. van Nieuwenhuijse, een der oprigters, vroeger secretaris, 't laatst eere-voorzitter der Sociëteit, legde in deze bijeenkomst laatstgenoemde betrekking neder, en nam, met het oog op zijn aanstaand vertrek, afscheid van zijne medeleden. De president, de heer A. Wonderiegem, bragt dank aan den vertrekkende en overhandigde hem als blijk van waardeering, een sierlijk diploma, in lijst gevat, van 't eere-lidmaatschap dezer Vereeniging. Onder scheidene leden stelden heildronken in, zoowel op den vertrekkenden vriend, als op den voortdurenden bloei der Sociëteit. Een zeer talrijk publiek vulde gisteren avond de Westerkerk, die door heeren kerkvoogden tot het geven van een liefdadigheids-concert bereidwillig was afgestaan. Ten voordeele der algemeene armen in deze gemeente, werd dit concert gegeven door de Zangvereeniging Cecilia, met medewerking van eenige heeren inisici en dames en heeren dilettanten, onder directie van den heer H. A. Egbers. Ti>rass zag haar wantrouwend aan. „Waarom zijt gij dan nu in eens zoo blijde?" vroeg hy. „Hc?" „Ja zeker, gij!" Zij wilde zeggen: „Neen, ik ben niet blijde," maar zij was niet in staat te liegen, zelfs niet ter wille van een goed doel, en zij antwoordde dus alleen „Laten we nu naar den tuin gaan." „Ik ga al," zei Tarass gemelijk. „Zouden wc daar aardbeziën vinden?" vroeg Maroussia. „Ik zal ze wel vinden als ik er naar zoek," antwoordde Tarass uit de hoogte. „Ik zal mijn best doen om ze ook te vinden. Denkt ge dat het gaan zal?" „Och ja, mogelijk wel. Het is trouwens zoo bijzonder moeielyk niet. Net een werkje voor kleine meisjes! Maar als er een mol gevangen of een egel gesnapt moet worden, dan komt er wat anders kijken!" Eu terwijl hij langzaam voortliep naar den kant van den tuin, 'nam Tarass een air van gewicht aan, gelijk het een vermaarden mollen- en egeljager past. „Ik zeg altijd maar: kleine meisjes weten niet wat moed is!" voegde hij er bij. „Maar jongens „O, jongens zijn heel dapper!" sprak Maroussia, die bemerkte dat haar makkertje naar eeu woord zocht om op voegzame wijze de hoogerc beteekenis der jongens uit te drukken. „Juist, zoo is het!" hernam Tarass, getroffen door de achting die het kleine meisje voor jongens koesterde; en bij zichzelf sprak hij„Zij is toch niet zoo dom als ik eerst dacht." „Jongens kunnen paardrijden!" vervolgde hij. „Het is verwon derlijk, zooals zij de wildste paarden weteu te temmen „Zeker, dat is verwonderlijk," antwoordde Maroussia lachend. „Bij gelegenheid zult ge eens zien hoe inooi ik op onze merrie kan rijdenEen poos geleden, toen ik in galop voorbij de hut van de oude Hanna giug, heb ik haar geweldig doen schrikken; de arine ziel dacht dat liet eeu Tartaarsch krijgsman was! Ge weet wel, die oude vrouwen zijq erg bang voor de Tartaren." „Die arme vrouwen!" sprak Maroussia. „Maar gij behoeft niet bang te wezen, hoor; ik zal u verdedigen," zeide bij in een opwelling van buitengewone edelmoedigheid. „Wel verplicht," lachte Maroussia. „O, gij kunt er gerust op rekenen! Ge moet weten dat ik in het geheel niet tegen de grootste gevaren opzie...Eens zal de dag komen al spoedig, misschien dat ik al de vijanden onzer Ukraine in stukken zal houwenWilt ge dit deurtje doorgaan? Kom hier langs, de aardbeziën staan aan dezen kant. Weet ge wat mijn plan is? Weet ge het niet?" „Neen, verlel het mij eens."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1