IIEGDGItSflIE EN NIEIIWEIMEPER COURANT. Nieuws- ei Advertentieblad voor Hollands noorderkwartier. 1879. N°. 23. Vrijdag 21 Februarij. Jaargang37. „W ij huldigen li e t goed e." Verschijul Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonuemenlaprijs jrer kwartaalƒ1.80. t m franco per post - 1.85. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN 163. Prijs der Ad verte ntiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. HELDER en N1EUWED1EP, 20 Februarij. Gisteren was bet de 62ste verjaardag van Z. M. den Koning. Tengevolge van het overlijden van 's Konings broeder, Prins Hendrik, hadden, op verlangen van Z. M, in het geheel geene festiviteiten en vreugdebetooningen plaats. Van enkele openbare gebouwen wapperde de vlag, de manschappen der oorlogschepen en van 's Rijkswerf hadden 's namiddags vrijaf, doch overigens ging de feestdag bijna ongemerkt voorbij. De oudstrijders, leden van het Metalen Kruis, hielden echter eene kameraadschappelijke bijeenkomst in het gewone lokaal hunner Vereeniging. De zaal was voor die gelegen heid smaakvol met vlagdoek gedrapeerd. De ijverige president der Vereeniging, de heer M. W. Ruijgh, bragt de eerste feestdronk uit op Z. M. den Koning, die nog door tal van toasten werd gevolgd, welke blijken gaven, hoe ware vaderlandsliefde en gehechtheid aan het Vorstelijke Huis nog in de harten van die bejaarde mannen gloeiden. Bragt het herdenken aan zoovelen, die reeds op het appèl ontbraken (de Vereeniging is reeds van 81 tot 28 leden ingesmolten) voor een oogenblik eene sombere stemming onder de aanwezigen, spoedig hadden zoovele herinneringen uit het krijgsmansleven van 1830 en 1831 die sombere indrukken verdrongen, en na het doorbrengen van een hoogst genoegelijken avond nam men afscheid van elkander met den wensch, dat men in het volgende jaar het halve eeuwfeest met elkander mogt vieren. De burgemeester, de heer Stakman Bosse, voltrok gisteren in zijne functie als ambtenaar van den burgerlijken stand in deze gemeente het 4000ste huwelijk. Aan dat echtpaar werd door hem een cadeau aangeboden. Voorzeker eeue aardige attentie. De minister van Koloniën, de heer mr. P. P. van Bosse, lijdt sedert een paar dagen aan hevige koortsen en een inwendige ontsteking. Het Geïllustreerd Politienieuws spreekt van geloofwaar dige berigten, volgens welke de moord, door v. S. K. gepleegd op Camille Very, in een bordeel te Amsterdam, in verband zou staan met een andere, vroeger door hem begane misdaad, waarin die vrouw als helpster was betrokken. Vrees voor ontdekking door haar tusschenkoinst, zou de aanleiding tot den moord zijn geweesU Men schrijft ons van Texel, dd. 10 dezer: „De dag van heden was voor vele ingezetenen van den Burg een ware feestdag. De Vereeniging tot oprigting en instandhouding eener algemeene Bewaarschool alhier mogt het genoegen smaken hare moeijelijke taak met de inwij ding dier school op dezen dag te zien bekroonen. In eene op jl. Maandag gehouden vergadering van leden en begunstigers der Vereeniging waren ouders en belang 16) mahoussia. Door P. J. STA HL. Ftreolg Tchetchevik bukte en midden uit een hoop gewaden van allerlei aard, vreemdsoortige kleederen, pijen, versleten of gescheurde uni formen sommige door kogels doorboord, haalde hij een langen witten baard en een afgedragen pels te voorschijn, die het eigendom scheen geweest te zijn van den een of anderen reizende» muzikant. Daarnaast lag een groote guitaar, die er nog vrij redelijk uitzag. Er ontbrak niets aan de vermomming: de pruik, de kne vels, de wenkbrauwen zelfs waren in volmaakte overeenstemming met den baard. „Kijk eens," sprak hij schertsend, „zoo iets moet ik juist hebben. Laten we nu eeus zien, wat het meest voor Maroussia geschikt zou zijn." „Gaat Maroussia dan met u roede?" vroeg Knich op een toon van verbazing, terwijl hij een ouden mantel uitschudde. Bij die vraag, waarin het niet als uitgemaakt beschouwd werd dat zij den afgevaardigde overal zou volgen, totdat het doel zijner reis bereikt was, kwam er op het anders zoo zachtzinnige gelaat van Maroussia een uitdrukking die het midden hield tusschen toorn eu verontwaardiging. „Wat zouden mijn vader en mijn moeder zeggen, en wat zou hij (zij wees naar Tchetchevik) zeggen, als ik slechts ten halve mijn plicht volbracht?" „Maar weet ge wel, meisje, waar hij heengaat?" hernam Knich; „weet ge wel dat hij ergens heengaat waar men zijn leren op het spel zet, en dat het zeer onwaarschijnlijk is of men er ooit heel huids van terugkomt?" „Eu zou het daarom juist niet heel laf zijn als ik hem nu ver liet?" antwoordde het kind, blozeud van schaamte. „O, welk een moedig meisje!" riep Knich uit; „kom hier, ik moet u een kus geven. God geve dat myn Tarass u nog eenmaal gelijkt „Als Tarass even oud was als ik," zeide Maroussia, „zou hij evenzoo handelen. Is hij nu niet al, zoo klein als hij is, heel alleen bezig met al de vijanden der Ukraine in de pan te hakken?" „Dat is waar; op mijn woord, dat is waar!" sprak Knich; „hij denkt en spreekt over niets anders. De afgevaardigde zocht en zocht weer tusschen de verschillende kleedingstukken, met het doel om een vermomming voor Maroussia te vinden; er was niets dat hem beviel, hij wierp alles ter zijde. „Zij staan haar zoo goed, haar mooie klecrcn! hoe jammer dat zij ze niet aan kan houden 1 Dit hier is leelijk," zeide hij, „en dit nog al leelijker." Hij bekeek stuk voor stuk allerlei armoedige kleedcren, die het meisje wel gepast zouden hebben, maar wierp alles met een ver drietig hoofdschudden ter zijde. „Het is toch ook eigenlijk niet noodig dat ze er als een bedelares uitziet,sprak by bij zichzelvcu. stellenden uitgenoodigd de inwijding bij te wonen. Ten ongeveer 11 ure waren dan ook in liet doelmatige en keurig nette lokaal in de Kieuwstraat, waaraan op zeer een voudige wijze een feestelijk aanzien was gegeven, met het bestuur en de directrice vele ouders en belangstellenden, waaronder ook een wethouder en vele leden van den gemeenteraad, tegenwoordig, terwijl ongeveer een zestigtal aanstaande scholieren in het schoollokaal waren vereenigd. De voorzitter der Vereeniging, de heer Loman, nam het eerst het woord en gaf in eene keurige, vloeijende rede inlichtingen omtrent het doel der inrigting en het nut dat daarvan in de toekomst voor onze kinderen kan worden verkregen. Hij wekte tot voortdurende belangstelling in deze schoone zaak op en, na den Raad dezer gemeente dank te hebben gezegd voor de welwillende wijze, waarop het lokaal door hem was in gebruik gegeven, sprak hij ten slotte een hartelijk woord tot de directrice en uitte den wensch, dat de inrigting rijke vruchten mogt afwerpen voor het geluk der Texelsche jeugd. In gelijken geest werd daarna door den heer Bakels eene rede gehouden, die ten slotte de inrigting voorspoed en bloei tot in lengte van dagen toewenschte. Vervolgens trad als spreker op de heer Westenberg, wethouder alhier, die in eenige welgekozen woorden, ook namens den Raad dezer gemeente, de Commissie hartelijk dank betuigde voor de vele moeite en inspanning, door haar betoond tot bereiking van het doel. Hij wees er op, hoe voor eenige jaren eene dergelijke poging was gedaan, maar schipbreuk had geleden, en eindigde met de woorden van den heer Bakels uit den grond van zijn hart tot de zijne te maken, door de thans ingewijde Bewaarschool voorspoed en bloei tot in lengte van dagen toe te wenschen. De lieer Huizinga, lid der Commissie, betuigde daarna in het bijzonder zijn dank aan den heer Loman, aan wiens onvermoeide pogingen het in de eerste plaats was te dan ken, dat de zaak zoover als zij thans is was gevorderd, terwijl door hem, evenals door de vorige sprekers, een woord van hulde aan den heer van Kerkwijk werd gewijd, den man door wien liet initiatief voor deze zaak was genomen. De heer Loman bragt nogmaals een woord van dank uit aan allen, die deze inwijding hadden bijgewoond en sloot daarop met een woord van bemoediging en vertrouwen dit feest, dat voorzeker lang in veler herinnering zal blijven. Inmiddels waren de kleinen in een ander lokaal van het gebouw o]) eenige versnaperingen onthaald. Na afloop daarvan was de plegtighcid af'geloopen en ging ieder met de beste indrukken huNwaart*. Wij waren dezen dag natuurlijk niet in de gelegenheid veel van den omgang der directrice met de kleinen te zien, Het laatste wierp hij op den lioop een pak kleêren dat niet veel meer dan lompeu was en vermoedelijk had toebehoord aan het een of andere ongelukkige meisje, dat van de liefdadigheid der voorbij gangers haar dagelijkscli brood moest wachten. Maroussia nam de klecren op. „Ik moet cr als een bedelaarster uitzien," sprak zij. „Ik zal misschien nog werkelijk moeten bedelen. Ik kies deze vermomming. Deze lompen moet ik hebben." Zij begaf zich toen naar een donkeren hoek, en nadat zij daar haastig haar fraaie boven kleed eren had afgelegd, kwam een oogen blik later het rijke boerenmeisje terug in de dracht van een land loopster. Maur hoe kloekmoedig en hoe fier zag ze er nog uit in die lompen, en hoe getuigde haar stralende blik van de blijdschap haars harten „Wel, meisje," merkte Knicli op, „gij gelijkt sprekend een kleine verkleede prinses; gij zoudt eigenlijk nog andere oogen moeten hebben ook. Arme-lui's-oogen.... hoe moeten we daaraan komen?" „De armoede zal er mij wel aan helpen," sprak zij. „Wie weet of we niet nu en dan nog eeus ondervinden wat hongerlijden is!" Ondertussclicn had cr met den gezant een volkomeue gedaante verwisseling plaats gegrepen. „Een knappe grijsaard 1" zeide Knich. „Dat is nu uw groot vader, hoor Maroussia." „Dat is de vriend der Ukraine!" antwoordde het kind. „Willen we nu gaan?" In gedachten was zij reeds te Tchiguirine, waar zij bedelde anti de poort van het paleis van den grooten ataraan en de wacht hield, terwijl haar groote vtiend zijn taak vervulde. De twee mannen waren ter zijde gegaan in een verwijderden hoek, om den staat van zaken met elkaar te bespreken. Knich beantwoordde daarbij de korte en half onuitgesproken vragen van Tchetchevik. Zijne mededeelingen waren meerendeels niet van bijzonder gerust stellenden aard. „De meeningen loopen uiteen," zeide hij„en derhalve bestaat er overal een verdeeldheid, die natuurlijk de algemeene zaak schade doet. Men is het niet met elkaar eens over de middelen, eu nog veel minder over de menschen. De eigenliefde treedt te sterk op den voorgrond. Wilt ge wel gelooven, dut de vrouwen de zaken nog beter inzien dan wij? Gij zult bespeuren dat ze overal bereid zijn, te doen wat ze kunnen. „De Ukraine aan de Ukrainers teruggeven, en daarna twisten als men wil, maar eerder niet,'' dat is de raad die onze vrouwen ons geven. Zij hebben in alle op zichten gelijk. Wij hebben twee atamans: de ataraan die een groot heer is en de ataraan die meer voor den minderen man doet. Zij zijn afgunstig op elkaar, het wantrouwen maakt ze tot vijanden. Het gaat soms zoo ver, dat ze elkaar wel levend zouden willen verslinden, geloof ik. De Moscoviten, de Polen en de Tartaren stoken dien twist, die natuurlijk koren op hun molen is, zooveel mogelijk aan. Gezegend de man, die het eveuwicht zal weten te herstellen tusschen de ontketende hartstochten!" „Men zegt dat onze ataman ongesteld is? Is dat zoo?" docli het weinige, dat wij daarvan opmerkten, doet ons de beste verwachtingen voor de toekomst koesteren. En die verwachting koesteren wij voor de geheele zaak; wij ver trouwen, dat het groote nut daarvan door ouders meer en meer zal worden ingezien en dat ieder zal worden opgewekt, zooveel in zijn vermogen is, die zaak te onder steunen en te bevorderen." In den Waard- en Groetpolder hebben de winter granen weinig van de koude geleden. Ze staan voordeelig. Men verneemt uit Winkel dat in de eergisteren gehouden zitting van den gemeenteraad door den bur gemeester een schrijven is medegedeeld van den minister, in welke missive gemeld stond, dat die gemeente een post en telegraafkantoor kan bekomen, op voorwaarde dat zij gedurende 10 jaren instaat voor een jaarlijksche ontvangst van f 600 aan telegrammen. Met algemeene stemmen heeft de Raad deze voorwaarde aangenomen. Een bediende van den heer N., landbouwer te Enkhuizen, sedert vier dagen met zijn patroon te Gent logerende, is jl. Zaturdag morgen op den loop gegaan, een portefeuille medenemende, waarin vijf Nederlandsche hankbilletten van 1000 gulden en twee Belgische van 1000 francs. Het signalement van dezen ontrouwen dienaar is: 22 jaar oud, bleek van gelaat, blonde en gefriseerde haren, hoog voorhoofd, blaauwe oogen, zeer lange neus, en klein blond kneveltje. Hij spreekt Nederlandsch en Duitsch. Het Zondagsblad van 't N. v. d. D. komt er op terug, dat men met zorg de toekomst van 't doorluchtig Huis van Oranje te gemoet ziet, omdat van de leden er van alleen de Koning gehuwd is. De buitenlandsche pers beweert telkens, dat de Prins van Oranje niet meer in Nederland wil terugkeeren. Mag men ook dat punt ter sprake brengen? De zaak is van te boog gewigt, om bet niet te doen. 't Bijzonder leven van vorsten valt niet onder bet oordeel der pers. Maar kan men roekeloos de oogen sluiten voor een mogelijk gevaar? Heeft de bonding van den Kroonprins bij 't huwelijk des Konings de aandacht getrokken, bevreem ding wekte zijne afwezigheid bij de begrafenis van Prins Hendrik. Nu vraagt bet Zondagsblad, of bet niet op den weg zou liggen van de Eerste Kamer, om deze aangelegenheid in comité te behandelen, en eene commissie te benoemen, die den Prins zou kunnen gaan spreken; de Prins zou zeker naar die onafhankelijke mannen luisteren. En dan nog de kwestie van bet regentschap. Door den dood van Prins Hendrik komt ook deze zaak van zelf te berde. De Koning is reeds op leeftijd. Eene natie mag het niet op een toeval laten aankomen. In alle eventualiteiten moet voorzien worden. Een regent kan noodig zijn. Draagt de regering geen wet daartoe voor, de vertegenwoordiging zou in de leemte moeten „Hij begint oud te worden. In den lantsten tijd is hij veel veranderd. De kreeft is het eenige dier dat fraai van kleur wordt uls het in smurt en ellende verkeert en al te nabij met het vuur kennis maakt." „En de ander?" „De ander?.... ge zult niet veel goeds van hem hooren vertellen." „Is er niemand der onzen in zijne nabijheid?" „.Wel zeker! Anton is er; maar deze wenscht niets liever dun zoo spoedig mogelijk terug te keeren. Hij verzekert dat het een lastig werk is, op zulk een schurk een oogje te houden. Voor het geval gij dezen gier mocht willen bezoeken, kan ik u zoggen dat zijne vrouw iemand is van een waarlijk edel karakter. Zij is ah een roos tusschen de doornen ontloken. Schoon ze tot den aan zienlijksten stand behoort, heeft ze een gevoelig hart. Zij heeft een zuster die men bijna voor een engel zou houden....,, „Dus," sprak Tchetchevik, „zou onze ataman onze zaak als hopeloos hebben opgegeveu?" „Dat heeft hij." „Wie zijn zijne raadslieden?" „Hij heeft er geene; hij is alleen gebleven als een gekwetste arend." „Om het even!" sprak de oude zanger, zich in zijn volle lengte oprichtend, „ik moet dat alles van nabij gaan bezien. Ik zal tot hen gaan, tot hen allen! en als God met mij is, zal ik een sterken bundel maken uit al die verspreide pijlen." Maroussia liep op Knich toe en zag hem met een harer teedersle blikken aan. „Ik zou u willen verzoeken, my een grooten dienst te bewijzen," sprak zij. „Wat zou dat zijn, kleine?" Zij nam zijne hand in de hare. Zij wilde spieken; maar uit haar overvloeiend hart kon ze in het eerst slechts enkele woorden uit brengen „Ge moet. aan mijn braven vader zeggen.... en aan mijn lieve moeder...." En nu kwamen de weldadige tranen; zij stroomden in stilte, zij stroomden rijkelijk uit haar brandende oogen. De beide maunen, ten- diepste ontroerd, gunden haar den tijd ©m hare aandoeningen tot bedaren te brengen. Eindelijk begon ze weêr, na een krachtige poging tot zelfbedwang, met vaste stem „Ge moet hun zeggen, dat, als Maroussia hen niet mocht weder zien, zij zeker dood isen dat bij haar sterven haar laatste gedachte aan hen was, en ook aan haar broertjes, aan hen en aan de Ukraine, en aan hem dien ze mij gedurende al den tijd dezer beproeving tot een vader hebben gegeven. Ik kus u de hand, Knich, alsof het de hand mijns vaders was; ik zeg u vaarwel en dank u voor al wat ge aan mij gedaan hebt." „O, mijn dierbaar kindriep de oude landbouwer uit. „God zij met umaar ge zult nooit op uw plaats zijn voordat ge in Zijn Paradijs komt." Al was Tchetchevik werkelijk dc vader van zijn kleine reisge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1