HELftERSCHE EN INIIEi)WEI»IEPEII COURANT. Mieuws- 6n Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 48. Zondag 20 April. Jaargang37. „W ij huldigen het goede." VeTs'chijnt Dingsdai», Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.80. 0 M franco per post 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. II u r e a uM O L E X P L EI N°. 163. Prijs der Advertenticn: Van 11 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt dc mail naar Onsf-lndie. Laatste ligting 's avonds 6 uur. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente ANNA PAULOWNA herinneren belanghebbenden, dat de vorderingen ten Instc der (gemeente, over het dienstjaar 1878, óór den eersten Ju lij aanstaande moeten zijn ingediend. Alle vorderingen, over gemeld dienstjaar, welke vóór het verstrijken van genoemden termijn niet zijn ingediend, zullen volgens de wettelijke bepalingen zijn verjaard en vernietigd. Anna Paulowna, den 15 April 1879. Burgemeester cn Wethouders voornoemd, C. E. PERK, Burgemeester. A. J. DE JONGII, Secretaris. IIELDER en N1EUWEDIEP, 19 April. Gisteren is de rammonitor Scdiorpioen, van Amsterdam komende, met behulp van slcepbooten door het Noorrihol- landsch kanaal naar hier overgebragt, onder geleide van den luit. ter zee 1ste kl. J. A. Snoek, om aan 's Rijks werf verder voor de dienst te worden gereed gemaakt. Het Vaderland verneemt, dat in de afdeelingen der Eerste Kamer het wetsontwerp betreffende de militaire pensioenen voor de zeeinagt niet gunstig is ontvangen. Het verdient vermelding, dat het korps mariniers weldra voltallig zal zijn, zoodat het te verwachten is, dat de werving eerstdaags gesloten zal worden. De sterkte van den eersten ban der dienstdoende schutterijen, met inbegrip van de reserve, bedroeg op den 1 Jan. 11. 41,711 man. Van dit getal hebben 10,(572, derhalve ruim van het geheel, vroeger, hetzij als onder officier of korporaal, hetzij als soldaat of milicien, bij het leger gediend. De sterkte, met inbegrip der reserve van den eersten ban der rustende schutterijen, bedroeg op den 1 Jan. 11. 70,522 man. Van dezen hebben 17,979 man, dus ruim jj van het geheel, vroeger als onderofficier, kor poraal, - soldaat of milicien bij het leger gediend. De geheele sterkte van de beide categorie» van den eersten ban der dienstdoende en rustende schutterijen te zaïnen bedroeg 118,230 man op 1 Jan. 1879, tegen 116,938 op 1 Jan. 1878. Beroepen bij de Chr. Gcref. gemeente te Assen ds. K. viin Goor, predikant te Leeuwarden De Tijd publiceert dc 50ste lijst van vrijwillige bijdragen voor den Paus. liet totaal bedrag is thans geklommen tot f 50,272.03. Te Haarlem is jl. Donderdag de acte voor de gymnastiek uitgereikt aan den heer F. A. Kries, van Bovenkarspel; te Utrecht is dien dag de acte van hoofdonderwijzer toegekend aan den heer J. Verwey de Winter. Men schrijft ons nit Alkmaar, dd. 18 dezer: „Gisteren avond omstreeks 8 uur brak hier een geweldige brand uit in de sigarenfabriek van den heer J. G. Stemler, op het Hof. De brand verkreeg zulk eene uitgebreidheid, dat ook zijn woonhuis en winkel, daarnaast staande, geheel een prooi der vlammen werden, en de belendende perceelen zware waterschade bekwamen. Alles is tegen brandschade verzekerd. Dit is reeds de derde maal dat in die fabriek brand is ontstaan, nu echter is zij totaal vernietigd." Jl. Woensdag is tc Amsterdam een klapbrug, over den Zwanenburgwal gelegen, in elkander gezakt. De brugwachter, die bij het neerlaten tegen de brug was opgeloopen, sprong vlug in liet water en ontkwam zoo liet gevaar. Een karrevoerder, die met zijn wagen voor de open brug stond te wachten, kwam mede gelukkig uit de voeten. Nagenoeg alle plaatsen voor dc koninklijke gala voorstelling in den Stadsschouwburg te Amsterdam zijn reeds genomen. Uit Haarlemmermeer wordt aan het Leidsch Dagbl. gemeld, dat de stand der wintergranen bevredigend is. De tarwe, daar hoofdproduct, staat goed. Over 't algemeen is de machinaal gezaaide, uithoofde eener gelijkmatige en diepere bew orteling, aanmerkelijk beter dan die, welke met de hand gezaad is. Ook de wintergerst, die men er vindt, staat uitmuntend. De grond was in geen jaren zoo gemak kelijk en goed te bewerken als nude strenge vorst had de bovenkorst van den taaisten kleigrond geheel ver kruimeld. De zomergewassen zullen daarvan den weldadigen invoed ondervinden. In de weilanden ziet men nog geen gras; wel loopt hier en daar reeds jong vee in de weide, doch 't is voor de dieren gemakkelijk om veel beweging, maar uiterst moeijelijk om toereikend voedsel te vinden. De nachten van LI tot 13 April waren verschrikkelijk koud, vooral voor beestjes die pas den warmen stal hadden verlaten. Ook voor de ontwikkeling der tuingewassen zijn de koude nachten zeer nadeelig. De vruchtboomcn prijken met veel bloesem knoppen, die voor de nachtvorsten gelukkig nog gesloten zijn. Onder begunstiging van het aangename lenteweder, zoo schrijft men uit Benthuizen, heelt de bearbeiding en be bouwing van den grond een krachtigen aanvang genomen terwijl het zaaijen, poten, planten on leggen van aardappels in vollen gang is. De toestand van het koolzaad, zoowel als die der overige winterproducten, mag in deze streken over het algemeen bevredigend boeten. Het dividend der Leidsche broodfabriek over 1878 is 16 pCt. Door de hoofd-administratie van liet 3de regiment huzaren te 's Ilage is herbesteed de levering van 17 remonte- paarden, ten behoeve van het korps. Minste inschrijver was de heer A. G. J. Mulder, tc Rotterdam, voor f 634 per paard. Een melkboer reed jl. Woensdag met zijne vrouw en eene groote hoeveelheid melk over den Westervoortsclien dijk naar Arnhem, toen hij door een anderen wagen werd aangereden, ten gevolge waarvan de boer, zijne vrouw benevens kar en paard van den dijk tuimelden, terwijl het geheel met een melkstroom werd overgoten. De melkkar werd beschadigd en de vrouw verwond, gelukkig niet ernstig. Uit Over Betuwe meldt men aan de Arnli. Crt., dd. 16 April. „Gedurig waaijen er uit Amerika weersvoorspellingen tot ons over, die ons niet zelden met angst den volgenden dag doen te gemoet zien. Nu eens is er een hevig onweer met bliksemvuur, dan weer niets minder dan een orkaan of een cycloon op de komst, en angstvallig nemen wij dan onze Brieven uit het Noorderkwartier. IV. Slechte tijden. Het is een slechte tijd! Dien weemoedigen uitroep kunnen wij tegenwoordig allerwcge vernemen. Tot vervelens toe wordt altijd dezelfde klaagzang aangeheven: de tijd is slecht! Het is bepaald akelig om binnen te treden in een gezelschap dat heet bijeenge komen te zijn om zicli te amusérenis er een fabriekant bij. bij noemt zich dc ongelukkigste van allen, er is volstrekt geen werk; zoo even had een koopman zich ten diepste beklaagd: wie doet er tegenwoordig zaken van eenig belang! Straks valt de rentenier in cn jammert over den lagen stand der effectenja maar, zoo mop pert een bouwman, de kaas en de granen, dat is nog 't ergste van alleshebben wij ooit zoo iets beleefdEn dan valt het gansche koor in mot het eenstemmige gezang: liet is een slechte tijd. Ons Noorderkwartier ondervindt daarvan ook het zijne: de lund- prijzen beginnen reeds te dalen; voor de producten kan geen rede lijke prijs gemaakt worden; geld, dat voor weinige jaren te geef was, is thans niet te krijgen. Waarlijk het is om een pessimist, d. i. een zwartgallig mensch. te worden, die alles eren donker inziet, en zijn geloof in de toekomst te verliezen. Wat zullen wij zeggen tegen die klaagliederen? Dat zij onge grond zijn? In geenen deele! Dan toch zouden wij terecht de beschuldiging op ons laden van blind te zijn voor de werkelijkheid. Zij z.ijn maar al te waar! Maar toch veroorloven wij ons de vraag of de algemeene druk der tijdsomstandigheden niet wellicht te meer wordt opgemerkt, en zwaarder getild wordt dan hij werkelijk is, omdat hij, betrekkelijk gesproken, zoo spoedig, bijna plotseling is ingetreden na vele jaien van rijken overvloed, die ons zoo aan de weelde gewend hebben, dat niemand dacht aan de mogelijkheid van een omkeer van zaken? Ook wenschen wij te vragen of die klacht niet ten deele onwaar is, cn of niet sommige artikelen, die nog steeds zeer prijshoudend zijn, men denke o. a. aan de willige veemarkt, in rekeniDg moeten gebracht worden? Maar het is zoo: de tijd is gedrukt. Zullen wij ons daardoor laten outmuedigen? Wat zou het baten? Het zou veeleer den last (leuren en ramen in oogenschouw, om ons te overtuigen, of die spulletjes wel sterk genoeg zijn, om het naderend onheil behoorlijk weörstand te bieden. Gelukkig blijkt het dikwijls, dat die overzeeschc weêrprofeteu ook feilbare menschen zijn. want meestal loopt het heele alarm met een sisser af. Ook de ooijevaars schijnen ontrouwbare profeten te zijn, want hun tijdige terugkomst uit het Zuiden heeft de vroege lente niet aangehragt. Wij schrijven nu half April, en in de laatste dagen is het nog zoo koud geweest dat er o. a. veel aardappelen in den grond bevroren zijn. Gelukkig was Maart inhoudend, waardoor de bloesems der fijne vruchten belemmerd zijn, zicli te ontwikkelen. Ouden van dagen beweren gewoonlijk, dat voorheen de winters strenger en de lentes vroeger en liefelijker waren. Ik geloof dit niet, maar wel geloof ik, dat die bejaarden het leed van vroeger vergeten hebben en dat het verre verleden voor hen iets aangenaams en poëtisch heeft verkregen, om dat zich daaraan de herinneringen van hun jeugd hebben verbonden. Dat het ook vroeger, o. a. in de 17de eeuw, soms terdeege koud was in tijden, dat men met regt voor- janrs- of zomerwarmte mogt verwachten, blijkt b. v. uit de volgende citaten van een paar brieven van P. O. Hooft. Den Ssten van Grasmaand 1629 schreef deze beroemde zanger, van uit den huize te Muiden, aan Justus Baak: „Onze stilstand van leven is te ongevoeliger door de koude, die alles in eenen staat houdt. Quam 'er een zoete zonneschijn, zij zoude de bladen uitbroeijen, om ons te leeren dat de tijdt zijnen tredt gaat. Nu schijnt zij zich te verslaapen." Aan mejufvrouwe Tesselschacle Poemers schreef Hooft uit zijn Toorentjen, den 27sten van Zomermaand 1633: „Maar wat daagen hebben wij alle daaglis Sint Jan moet zijn tijdt vergist hebben. Uit wat hoek dat de windt ook waait, geen warmte komt 'er over. Ik evbarme my over onze arme pruimen, die niet een zonneschijn gebeuren magli. Wanneer zal 't eens zijn, dat wy die rijpe geeltjes niet haren waas, onder de blaauwo van Damasco zullen zien uitsteken, als starren aan haaren hemel? Ik watertand' 'er nu meer nna, dan als ik ze in 't oogh heb, en slaglit Homerus in dit stuk, die 't levendighste gezicht had, toen hij blindt was, ende door 't verlangen naa de verwen en maxels der dingen, (1'iniierlijke verbeelding der zelve schijnt gestrekt te hebben. Ik hoorde wel eer, dafje kunstjes kondt. liet is waar, zoo spreek een hoogh tooverwoordt, ende doende meer als Circe, steek het weder in een ander bak huis. Oft zoo UE. oogen zonnen zijn, gelijk de vrijers plaghten tc zwoeren, zeint 'er on§ een over tot geleide dei-waarts aan. Oft plant 'er een in de Beverwijk om Joffrouwe uit te lokken, die ook tegens geen' koude magli, al is ze beter gedost met vlees en vet, dan wy zijn." De Fransche dichter Jcan Aicard, die in den afgeloopen winter ons landje bezocht, zegt in zijn Visite eti Iloll'ande: i/C est Ie solcil (Vargentcelui de la Hollande." Het was December toen de dichter onze zon zag, en toen had hij gelijk. Het is nu April, en ook nu zou de man gelijk hebben. Wij hebben echter wel een soleil d'oc, maar zij schijnt zoo kort, dat het voor dc dames bijna de moeite niet waarcl is, gaas en neteldoek te koopen. Wij, heeren, verslijten drie duffels tegen een enkelen demi-saison. van 't kwade nog ondragelijker maken. Liever willen we dezen toestand met mannenmoed aanvaarden, liera goed leeren kennen in zijn oorzaken en gevolgen en dan zien wat er aan te doen is. Wat zijn oorzaken aangaat, ieder heeft liet woord op de lippen: de oorlogen, die er aanhoudend gevoerd worden, met al den jammerlijken aankleve van dien. Zeer zeker, de beroeringen daar door teweeggebracht; de geldsommen die er door verslonden wor den de krachti?e raenschenlevens daardöor nnn de maatschappij onttrokkende belemmerde handel, en het wantrouwen dat. er door gewekt wordt, zijn de treurige gevolgen van een instelling, die, in ziehzelve reeds verfoeilijk en onmeiischelijk, met 't oog op haar wranee vruchten nog meer te vooroordeelen is. Maar er zijn nog wel andere oorzaken aan tc wijzen, die dezen toestand voorbereid hebben. Laat ons niet alle schuld op den oorlog werpen 1 Om er slechts een paar te noemen wijzen wij op de daling in de landprijzen en vragen: is deze ook een gevolg van de overmatige en onevenredig hooge opvoering dier prijzen vóór een vijftal jaren, en was de zncht van toenmaals ora tot eiken prijs land te koopen niet gedeeltelijk op haar beurt een natuurlijk gevolg van de speculatiewoede, die weinige jaren te voren zoovelen aangegrepen had? Het z. g. solide Holland had in den waan ver keerd, dat het geld kon verdienen met stilzitten en dobbelen en zich goudmijnen beloofd van het deelhebben in ondernemingen, waarvan eigenlijk niemand iets meer wist te zeggen dan dat zij in Amerika t'huis behoorden. Menigeen heeft die dwaasheid gevoelig moeien boeten; rente en kapitaal gingen van lieverlede te loor... men redde uit den schipbreuk wat nog gered kon worden en toen werd men gedachtig aan de spreuk: „land is '■ckerc bezitting;" men begon te begrijpen dat vier, ja drie percent van een kapitaal, dat zeker belegd is, beter zijn dan zes en zeven van een kapitaal, dat eiken goeden waarborg mist, en er werd land gekocht voor prijzen, die onmogelijk konden stand houden. Daar moest eenmaal een kentering komendeze is thans ingetreden. Misschien zullen wij wèl doen den blik nog iets dichter bij te werpen en een kijkje te nemen in eigen leven, eigen huis, eigen hart. Ik zie ook daar een oorzaak van den toestand. Groote voorspoed maakt in den regel zorgeloos, verkwistend, weelderig. Inderdaad er zijn sterke beenen noodig om de weelde te dragen, en hoe nadeelig de voorspoed en voordeelig de ramp spoed wezen kunnen, daarvan beleven wij een voorbeeld op groote schaal. Zie op Duitsehland, liet land der overwinnaars, de groote natie, die zieh/elve zoo gaarne een model van degelijkheid noemt! De maatschappelijke toeslanden z.ijn daar nog treuriger dan elders; het land is armde kolossale buit, die 't bij den vijand gehaald heeft, schijnt verslonden te z.ijnde meest kunstmatige middelen om den handel te beschermen moeten in 't werk gesteld worden. Duitsehland vertoont op liet oogenblik het droevig schouwspel van een volk, dat ccn zedelijke nederlaag lijdt! En Frankrijk? Dat arme, uitgemartclde, gekortwiekte land, dat zoo vreesclijk geslagen is geworden, vertoont thans aan <le wereld het schouwspel hoe men door onderdrukking tot verhooging komen en uit het lijden verrijzen kan en een kracht ontwikkelen, waarover heel de beschaafde wereld verbaasd staat. Dit is evenzeer liet geval op kleine schaal. De vette jaren hebben ons aan een voorspoed gewend, die wij niet verdragen konden. Hoog opgevoerde weelde eisclite uitgaven, die eerst vol daan konden worden, weldra echter tc drukkcud werden, en 't end drnaüt tegenwoordig de last. Wij verblijden on's van harte in den vooruitgang van den boeren stand; wij gunnen dien stand ook zijn verfraaide woningen, z.ijn genot en vermaak. Maar men veroorlove ons de bescheiden vraag, die wij aan ieder ernstig weldenkend mensch ter overweging aan bevelen: of bij velen, met name bij het jonge geslacht, dc weelde niet te hoog opsevoerd, de zucht naar vermaak niet te hoog ge spannen is en of de ijver voor den arbeid daarmee wel gelijken tred houdt. Is de hooge voet, waarop velen leven, terwijl zij de landhuur of de rente van opgenomen kapitaal ter uauwaniood vol doen kunnen, niet onverantwoordelijk? Is hel betamelijk, dat de jonge boer bijkans geen hand meer aan den arbeid slaat; de jonge boerin nauwelijks voor haar werk en huishonden leeft, maar de zaak verwaarloost door haar veelvuldig uitgaan; en zij alles over laten aan werkvolk, dut, niets is natuurlijker, hoog loon vraagt? En is alzoo een groot gedeelte van den toestand, waarover thans ieder klaagt, niet aan henzeive te wijten? Voor ditmaal zullen wij 't hierbij laten. Onze beschouwing over den slechten tijd is echter nog niet ten einde. Wij nemen ons voor, haar in ecu volgenden voort te zetten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1