HELDERSTE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voer Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 58. Woensdag 14 Mei. Jaargang 37. Een waar woord ter behartiging! „W ij huldigen het goed e.*' Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Znturdag namiddag. Ab innement«prijs per kwartaalƒ1.30. p p franco per post - 1.65. Ui tg* ever A. A. BAKKER Cz. Bureau: NOLENPLEH 1N'°, 1G3. Prijs der A dverten tic nVan elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden t r plaatsruimte berekend. Bij deze Courant behoort een bijvoegsel, bevattende het verslag der vergadering van de Werklieden- Vcrceniging, dat wij alleen kunnen verzenden aan abonnés binnen de gemeente. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Door den heer Holtzman werd in de zitting der Tweede Kamer van 0 Mei een waar woord gesproken, een woord ter behartiging, een woord, dat wij althans niet vergeten zullen. De beer Holtzman betoogde de noodzakelijkheid van een kanaal door de Geldersche vallei uit het oogpunt van den Anisterdamscben handel. Er was op gewezen, hoeveel de Staat reeds in het belang van den handel gedaan heeft, en hoe weinig de handel dat op prijs schijnt te stellen, getuigen de kostbare en door gemis aan onder nemingsgeest en gezonden liandelszin zoo goed als nuttelooze havenwerken te Vjissingen. En op de aanmaningde Amsterdamsche handel moge van die uitstekende en kost bare kunstwerken partij trekken, klonk het antwoord: „de oude handelaren onttrekken zich veel liever aan den handel, of worden bankiers." Dit schijnt ook ons de waarheid, en liet doet ons genoe gen het door een bevoegd beoordcelaar erkend te zien. Dat oordcel is, als wij ons niet vergissen, de meening van bijna liet gansche land over den Amsterdamschen handel. Liever dan iets te wagen, dan in verhand met de veranderde omstandigheden nieuwe wegen te zoeken, liever dan te breken met den sleur, ruimen de Amsterdamsche handelaren den boel op en worden bankiers. Laat ons elkander goed begrijpen: eigenlijk meer commissionairs in effecten en handelaars in papier, dan bankiers in den lioogeren zin des woords, want de bankier geworden Amsterdammer koopt wisseltjes, disconteert accepten, arhitrageert, neemt soms deel in een consortium om Turkije of Oostenrijk aan eene leening te helpen, of doet mede aan de eene of andere buitenlandsclie vergrooting van liet verhandelbare effecten papier, maar vruchteloos klopt gij hij hem aan, als liet u te doen is om kapitaal te verkrijgen voor eenige nationale onderneming, spoorweg, droogmakerij, fabrieksnijverheid. Dadelijk te incasseeren provisie, of snel te realiseeren beurswinst is zijn ideaal. Vraag van hem geen onderzoek naar de levenskansen eener onderneming, naar de rentabi liteit van een spoorweg of kanalen-plan; om zooveel na te denken is liij geen bankier geworden! Het eenige, wat hij Do ScbJlUer-Prinses. Novelle van THEODOR KiiSTER. (Vervolg.) „Ik bid u, lieve vader," antwoordde William bedaard, „geef toch het denkbeeld op, dat Mclanie eenmaal mijne vrouw zal worden. Nooit zal ik haar huwen. Vrouwen, die haar gelijken, zijn mij onuit staanbaar. Mocht het gebeuren, dat ik nog eenmaal in den echt treed, dan begeer ik eene vrouw te hebben, die mij liefheeft, die met mij gevoelt, wier gehecle belangstelling mij is toegewijddie niet uren, ja dagen lang in een stoel zich heen en wéér laat schommelen en altijd maar peinst over een nieuw toilet, met welke nieuwe kuustenarijen zij zich opsieren zal om den kring van hare bewonderaars en aanbidders meer en meer uit te breiden. Een behaagzieke vrouw, vader! hebt ge voor u ook niet verkozen en Melanie is behaagziek." „Mijn God, William! hoe is het mogelijk, dat gij zoo gestreng en hard over dat arme kind oordeelen kunt? Ze is rijk en reeds als kind verwend en vertroeteld geworden. Hoe is het mogelijk, dat ze anders worden kon, dan ze geworden is? Van zelf zal ze nog wel anders wordenwat haar ontbreekt, zal ze nog leeren en in de school der liefde bovendien veel gemakkelijker en spoediger veranderen, dan door leeraars en afgetrokken onderwijs, wanneer namelijk een goede leermeester, zooals gij, van ganscher harte zich harcr aantrekt." „Wel, vader! het is toch immers onmogelijk, dat ik de opvoeder van mijne vrouw kan zijn. Doch laat het u genoeg zijn, lieve vader! dat ik de echtgenoot van Mclanie niet worden kan; zij is niet de vrouw, die ik mij gedroomd heb; ik kan haar oumogelijk liefhebben, zij strijdt met mijn ideaal." „Gedroomd, miju zoon? Men droomt van de vrouwen altijd anders, dan ze in de werkelijkheid zijn, en zulke vlekkelooze ide alen, als ze u in uwe droomen zijn voorgespiegeld geworden, beslaan er in de werkelijkheid niet." „Ja wel!" viel William verrukt en met vuur in, „ze zijn er wel." Verwonderd zag de oude heer zyn zoon aan en vervolgde toen met ernst: „Gij hebt uw ideaal, de vrouwengestalte uwer droomen dus reeds gevonden en zij staat. Melanie in den weg?" Een licht rood overtoog het gebruinde gelaat, van den jongen man, doch een snel opgevat besluit scheen tevens tot rijpheid bij bein te zijn gekomen; hij was geen jongeling meer en zijn ouder dom, zijne maatschappelijke betrekking veroorloofden hem zelfstandig te handelen en met eigen keuze te rade te gaan. „Ja, vader! ik heb een meisje gevonden; zooals ik het mij in mijn zaligste droomen heb voorgesteld maar misschien komt mijne keus met de begeerten, die gij u hebt voorgesteld, niet overeen. Zij is arm, beeft geene voorname familie, maar ze is de eenige vrouw, die mij gelukkig kan maken. Doch ik ben rijk; mijn naam is roemvol genoeg om de wereld te doen vergeten van welke geboorte mijne echtgenoote is." „William, ik heb u altoos voor veel verstandiger gehouden, dan ge nu toont te zijn. Een arm meisje zonder beschaving, zonder kent. is personeel ere lietden r'jke leent hij ook voor de slechtste zaken, maar hij leent nooit, verschaft nooit aan goede cakcn kapitaal, of.... ze moeten bij toeval in handen van rijke lieden zijn. Zoo wordt ons iriet ten onregte de Amsterdamsche koop man, die uit gemakzucht en angst voor mogelijke verliezen bankier is geworden, gegeven als type van den Amster damschen handel. Wij, aan den Helder, hebben liet regt daarover mede te praten. Een menselienlecftijd heeft dc Amsterdamsche handel den tijd gehad om van liet Nieuwe- diep de schitterende, bloeijende voorhaven te maken van Amsterdam, de opslagplaats van stapel-artikelen, het uit gangspunt van buitenlandschen goederenhandel, maar het is ons niet bekend, dat die Amsterdamsche handel ooit iets gedaan heeft om van onze schoone haven partij te trekken, tenzij klagen en kermen over de ondoelmatigheid van het Kanaal daaronder te rekenen valt. Toen is het Kanaal van Holland op zijn Smalst gegra ven; toen de berg niet hij Mohammed kwam, zou men Mohammed bij den berg brengen. De gevolgen voor deze plaats lezen wij op de muren en op aller gezigten, en aller krachtsinspanning is noodig om ons hoofcl boven water te houden, nu de Amsterdamsche handel, hare jongste traditiën getrouw, ons den steun harer kapitalen blijft onthouden. Geloof echter niet, dat de Amsterdamsche handel nu tevreden is. Nu moet nog het nieuwe Kanaal vrijgemaakt worden van scheepvaartrcgtenMohammed wil naar den berg gedragen worden op kosten van ons allen, der belastingschuldigen. Misschien dat Mohammed zich dan verwaardigen zal een weinigje zaken te doen in goederen, en niet uitsluitend in papier negotie te drijven. Maar gij moogt Mohammed niet ontstemmen. Gij moogt hem niet spreken van eene effecten-belasting! Als gij dan tocli iets wilt doen, geef dan liever op Staatskosten een nieuwen waterweg door de Geldersche vhllei, want dien heeft hij noodig! Later misschien nog meer! Alles zult gij moeten geven, want, gij kent de bedreiging, anders,... wordt hij bankier! en gij weet, wat bij daaronder verstaat. In ernst gesproken, de twijfel is bij velen opgekomen, of liet wel een nationale ramp zou zijn als, wat men den Amsierdamsehcn handel noemt, te niet ging, althans of de instandhouding van de Amsterdamsche markt, zooals die werkt, wel de opofferingen waard is, die daarvoor van de Nederlandsche natie worden gevraagd. Onze economische beginselen zijn onzen lezers bekend genoeg, dan dat wij zouden vreezen verkeerd te worden verstaanmen weet, dat wij de tusschenkomst van den Staat familie, misschien met een heel aardig en lief gezichtje, dat alleen een diepen indruk op u heeft gemaaktgeloof me, Williamhet dengt niet, het onderscheid van den stand blijft bestaan. Uwe vrouw kan, indien ze niet uit onze kringen voortgekomen is. zich niet op hare plaats gevoelen; zij zal gedurig blozen, allerlei on handigheden begaan en gij zult zeer spoedig berouw hebben over uw overijld besluit. Geldo neen, dat is ook bij mij de hoofdzaak niet ten opzichte van myne schoondochter; slechts van goede familie, in goede kringen moet zc opgevoed zijn, anders kan uw echt geen gelukkige zijn. Geloof mij, William!" „Zoo ik slechts op uiterlijke schoonheid wilde zien, lieve vader dan moest ik ontwijfelbaar Melanie tot mijne vrouw begeeren; maar ik begeer eene vrouw met een hart, met een ziel." „Wat zal uwe moeder van deze zaak zeggen? Hoe kan uwe uitverkorene aan hare strenge eischen, aan h.ire pijnlijke beschou wing van alles wat betamelijk is, beantwoorden?" „Zij zal aan de eischen van mijne moeder voldoen. Geloof mij, uw zoon zal daarop wel nauwlettend achtshan, dat hij zich niet belachelijk maakt door een onbeschaafde vrouw voor zich te begeeren en uit te kiezen. Doch laat ons over deze zaak niet verder spreken, lieve, beste vader! voordat de tijd daartoe gekomen is. Hoe ik handelen moet, is mijzclve nog niet recht helder, doch ik moest over datgene spreken, wat mij zoo bij uitsluiting bezighoudt. Gaat ge met mij mede naar de comedie?" „Neen, ik niet, maar misschien hebben mama en Melanie wel lust." „Dan geef ik cr de voorkeur aan, alleen te gaan. Adieu Eerst voor eenige uren, toen William Retchaw er over nadacht, hoe weinig begeerlijk Melanie, trots al hare bekoorlijkheden, hem was, en daarop eene vergelijking makende tusschen haar en dc arme kunstenares, zeidc hij in zicbzelven, dat Alice Schiifer al die eigenschappen bezat, welke hij in eene gezellin voor zijn gansche leven begeerlijk achtte. „Het is waar," had hij bij zichzelven ge zegd, „zij is arm, doch haar gemoedsleven is diep en rijk. Een meisje, dat zóó voor de haren zorgt door onafgebroken arbeid, zóó deugdzaam blijft in hare bekrompenc omstandigheden trots jeugd en schoonheid, zulk een meisje is hooger en beminnenswaardiger to achten dan die opgeschikte jonge dames, tot wie de verzoeking niet kan naderen, of er wordt aan toegegeven, wier dolzinnigste invallen onwedersprekelijk ingewilligd worden; dan die jonge dames, die niet eens vermoeden, hoe bevooroordeeld zij in sommige, in vele opzichten tegenover diegenen zijn, voor wier deuren gebrek en verzoeking ten allen tijde gereed staan. Zijn besluit werd steeds vaster; bet arme meisje met haar bleek, duldend gelaat moest zijne vrouw worden, al haalden zijne vrienden en nabestaanden ook nog zoozeer de schouders voor haar op. Wat zwarigheid zou men hem kunnen voorwerpen, daar zij de dochter van een algemeen bekend en geacht kunstenaar was; en wat haar betrof, zij zelve was geen mindere kunstenares, wier vader zich, voordat het ongeluk zijner blindheid hem over komen was, ook in de zoogenaamde fatsoenlijke kringen bewogen had: en had zijne blindheid aan zijn kunstenaarsloopbaan niet eeB onoverkomelijke hinderpaal in den weg gesteld, dan zou in vole gevallen onmisbaar achten voor handel en nijverheid, meer bijzonder waar bet geldt den aanleg van verkeerswegen. Wij bespreken alleen de vraag, of die Amsterdamsche handel, die liever dan 't oude pad te verlaten, zich terug trekt en bankieren gaat, die nooit, zijne kapitalen heeft willen of kunnen gebruiken om van de schoone haven van 't Nieuwediep partij te trekken, die Vlissin»en niet weet te gebruiken en thans wéér IJmuiden aan zijn lot overlaat, of die de opofferingen waard is, die men er voor gedaan heeft, en thans blijkens het aanhangige ontwerp der kanalen wet, er weer voor doen wil. Dat is minstens te betwijfelen. Want de traditiën van den Amsterdamschen handel schijnen ons zoo zeer verouderd, dat zij met geen opoffe ringen uit de beurs der belastingschuldigen te redden zijn, en ook niet verdienen gered te worden. Amsterdam handelt nog zooals er gehandeld werd in den bloeitijd der zeilvaart, toen de kapitalen langzaam werden omgezet, en de winsten van iedere transactie groot waren. Toen ontwikkelde zich het makelaars- en tusschenpersoncn- systeern, het stelsel van groote onkosten en provisie reke ningen, dat thans de kanker is geworden, dat het eene product vóór, liet andere na, van de Amsterdamsche markt verdrijft, zooals nog onlangs voor de thee door het Nieuws van den Dag onwederlegbaar (en niettegenstaande de replieken van den heer P. N. Muller onwederlegd) bewezen is. Zeven achtsten van de personen, die in Amsterdam boeten handel te drijven, zijn makelaars of commissionairs in 't een of ander artikel, terwijl hunne tusschenkomst nergens anders toe dient, dan om de producten door hunne procents- gewijzc berekende provisien duurder te maken. Dit systeem is in Amsterdam opgevoerd tot in het belagehelijke; men kan er, ook niet met contant geld, zelfs geen huis, geen rijtuig in veiling koopen, zonder dat men een makelaar eenige guldens in de hand stopt. Er is iets waar's in liet snijdend gezegde, dat wij in een koffijliuis in de Kalverstraat opvingen uit een door Duitscliers gevoerd gesprekes giebt in Amsterdam fast gar keine Geschiiftsleute, die Meisten sind uur Provision's-bettler Bedelen om provisie, commissie-loon, en makelaars-pro centen! Alsof wij nog leefden in den ouden tijd, toen de kolossale winsten van den groothandel, liet den eersten hand'skoopman mogelijk maakten, een legertje van van hem afhankelijke tussehenpersonen te onderhouden, die zijne relatiën met de afnemers onderhieldenAlsof wij nocr in dezen tijd, nu de scherpe concurrentie dwingt met kleine winsten tevreden te zijn, en de verbeterde middelen van communicatie, een uitstekend postwezen en de snelle hulp van den telegraafdraad meer en meer de producent in aan- deze man thans rijk en in aanzien zijn en zijne dochter worden bewonderd en met eene schare aanbidders omgeven zijn. Op het gewone uur ging William den volgenden morgen naar het. Museum. Hij moest haar zien, dat was hem tot een dringende behoefte geworden, lloe verwonderd was hij, toen hij op de plaats, waar Alice gewoonlijk zat, een bejaard lieer zag zitten, die ijverig en zonder dat hij van hein eenige notitie scheen te nemen, de door haar uitgevoerde copie voltooide. Zou Alice ernstig ziek geworden zijn? dacht de jonge man bij zichzelven en een beklemd gevoel van angst en zirg deed hem op dit oogeublik eigenlijk eerst gevoelen, lioe dierbaar de schoone, blecke kunstenares hem gewovden was. Den hem geheel onbekenden schilder kon hij niet naar Alice vragen, maar hij besloot zelve naar hare woning te gaan, oin zeker heid te bekomen van hetgeen haar overkomen moclit zijn. Haastig verliet hij het Museum, nam buiten gekomen een rijtuig en liet zich zoo snel mogelijk naar hare woning rijden. De ongelukkige blinde kunstenaar had in den laatstverloopen nacht, den eersten dien hij van zijn geliefd kind gescheiden door bracht, alle smarten en kwalen van den mensch, die tot onzekerheid en werkeloosheid gedoemd is, doorgestaan. Elke schrede, die hij hoorde, deed lieni luisteren, want hij hield zich vast en zeker overtuigd, dat Alice elk oogenblik terug kon komen. Toen de nacht aanbrak en zijn kind nog steeds wegbleef, zocht hij zich met de gedachte te troosten, dat ze eerst den volgenden morgen terug zou keeren. Dan wederom stegen zwarte, dreigende gedachten bij hem op, die hem zóó ter neer drukten, dat ze den armen man aan een volslagen vertwijfeling overleverden. O wan neer ze eens onschuldig veroordeeld werdHad men niet, trots hare onschuld, reeds overtuigende bewijzen aangevoerd? Als nu ook eens ten aanzien van zijne doebter de omstandigheden zoo noodlottig te samen liepen, dat men haar als diefegge veroordeelde? Een kreet van angst en vertwijfeling wrong zich uit de borst van den gepijnigdeu man; als een waanzinnige liep hij de kamer op en neder; met zijne handen streek hij in zijne lange haren. Eindelijk brak de morgen aan. De kleine Frans zette in stilte en dikwerf snikkende het ontbijt gereed; daarop ging hij naar school en de blinde was wederom alleen met zijn angst en zorg. Stil zat hij in zijn leuningstoel te peinzen, bij elke schrede, die hij hooide of meende te hooren, scherp toeluisterende, acht gevende op elk gerucht, zelfs op het geringste. O, wat kende hij nauwkeurig de tred van zijne dochter! Doch Alice kwam niet, zelfs niemand, die hem eenig bericht van haar bracht. Op den avond van hare inhechtenisneming had hij Frans naar zijn getrouwen vriend, den schilder Busch, gezonden, om toch iemand bij zich te hebben aan wien bij zijn nood klagen en zijn hart ontlasten kon. Busch troostte hem met dc verzekering, dat Alice zeer gemakkelijk de tegen haar onrechtvaardig ontstane gedachte van diefstal afweren zou; hij bood zijne diensten aan om de copie verder tc voltooien, liet schilderstuk af te leveren en den armen blinden vriend de belooning te zullen overhandigen, opdat hij ten minste gedurende den eersten tijd voor gebrek beveiligd zou zijn, totdat Alice vrij in de woning terug zou keeren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1