altijd in groote geldverlegenheid. Eindelijk had zijn laatste
uur geslagen. Zijne vrienden stonden rondom zijne leger
stede en ook voor hen was het duidelijk, dat de dood zich
niet lang meer zou laten wafchten. Ook zijn bediende was
in de kamer en hield zich, misschien om zijne ontroering
te verbergen, bezig met liet afstoffen van de kleederen van
Dunias. Plotseling hoort men iets vallen, dat bij nader
onderzoek een Louis d'or bleek te zijn. „Een Louis!"
mompelde lagehend de stervende, „met één Louis begon
ik mijne loopbaan en met een gelijke som neem ik van de
wereld afscheid.... en dan zijn er nog lieden, die mij van
spilzucht beschuldigen!"
Er wordt wel eens geklaagd, als de schouwburgen
langer duren dan 11 uur des avonds. In Odessa heeft,
echter den 2 dezer eene voorstelling geduurd tot kwart
over tweeën des nachts. De oorzaak daarvan was, dat „de
reis om de wereld in 80 dagen" werd opgevoerd en de
spoortrein telkens ontspoorde. Tiet stuk was ten 7 ure
begonnen. Het laat zich denken, dat het grootste deel van
het publiek, zoover het nog in de zaal aanwezig was, in
slaap was gevallen.
Generaal Grant keert weldra, na lange afwezigheid,
in de Vereenigde Staten terug en zijn vrienden bereiden
hem te San Francisco een schitterende ontvangst. Meer
en meer blijkt het, dat de Republikeinsche partij er ernstig
aan denkt, hem candidaat te stellen bij de verkiezing van
een President der Unie, welke in November 1880 moet
plaats hebben.
De straffen bij de Noord-Amerikaansclie Marine zijn
van zoo'n bijzonderen aard, dat het niet onaardig is iets
daarover mede te deelen. Een vergrijp tegen de scheeps-
orders wordt met hand- en voetboeijen gestraft. Men past
ze op verschillende wijze toe. Bij ongehoorzaamheid of
nalatigheid in de dienst wordt de delinquent meestal een
of meer dagen in de boeijen geslagen. Wanneer de scheeps
jongens iets misdreven hebben (dikwijls drie, vier of meer)
worden ze met handboeijen aan elkafir gebonden, en deze
straf geeft dikwijls tot koddige tooneelen aanleiding, daar
de op die manier zamengebonden knapen gedwongen zijn,
zoo b. v. bij het eten, de komiekste manoeuvres uit te
voeren. Wanneer twee matrozen ernstig gevochten hebben,
worden zij op eene manier gebonden, dat de handen van
den een op den rug van den ander komen te liggen; in
deze positie moeten de beide vechtersbazen elkaar dikwijls
uren lang in de oogen zienwanneer ze die straf onder
gaan hebben, vechten ze gewoonlijk niet meer. Voor het
te laat verschijnen op het morgen-appel moeten de luilakken
met hunne hangmatten en matrassen eene wandeling van
een paar uur op het dek maken, waarbij zij door een
soldaat geëscorteerd worden. Daar, zooals bekend is, vele
zeelieden de gewoonte hebben tabak te pruimen, zijn er op
de Amerikaansche oorlogschepen een aantal spuwbakjes
voorhanden. Maakt nu een matroos het dek vuil, zoo
wordt hem het bakje omgehangen en ieder der manschap
pen staat het vrij ook dat bakje te gebruiken. Scheeps
jongens moeten voor nalatigheid in de dienst met een
omgekeerden wateremmer op het hoofd en eene kleine
spade in de hand op wacht staan.
Tot de zwaardere straffen behoort het ophijschen (to
trice). De delinquenten worden met uitgestrekte beenen
en armen aan hunne hand- en voet-gewrichten gebonden,
hunne handen worden aan een boven hun hoofd gespannen
touw vastgebonden. Zeer dikwijls worden de zoo gestraften
bewusteloos. Uren lang in het takelwerk te staan is ook
geen ligte straf, daar de touwen schuin loopen en de
schuldige aan de binnenzijde van het takelwerk staan of
hangen moet. De ergste straf is de zweetkast (sweat box).
Een houten kast, zoo groot, dat er een mensch regt in
kan staan, maar er zich niet of moeijelijk in kan bewegen,
bevindt zich tusschen de keuken en de machinekamer, dus
in het warmste gedeelte van het schip; in de deur is een
klein gat, waardoor de gevangene alleen frissche lucht
krijgt. De matrozen, die tot deze straf veroordeeld worden,
houden het zelden langer dan een uur uit, daar zij gewoon
lijk reeds vroeger geheel bewusteloos worden.
Men ziet hieruit, dat de meeste straffen er op berekend
zijn, den deliquent tot mikpunt van spot en aardigheden
hunner kameraden te maken, hen zedelijk t.e vernederen,
en dat ze niet veel minder zijn, dan de lijfstraffelijke, waar
tegen in de laatste tijden zoozeer wordt te velde getrokken,
't Is welligt de vraag, of de Noord-Amerikaansche straffen
nog niet erger zijn dan die aan den lijve, wier afschaffing
meer en meer algemeen wordt. Afschaffen is ook in deze
zeer gemakkelijk, maar iets beters er voor in de plaats te
stellen moeijelijker.
Brieven uit de Hoofdstad.
13 Mei.
Amice,
„Mei of Bloeimaaud" verkondigt de vermaarde Enkhuizcr,
die stokoude grappenmaker, die het nog niet laten kan, inet zijn
volkje een loopje te nemen. „Mei of Bloeimaand." wel zeker! en
het eeuigste wat ik in de cc 13 Meidagen op Gods lieve aarde heb
zien bloeien is het geldlaadje van mijn overbuur den apotheker,
die gansche balen kamille en vlier slijt aan menschen die te vroeg
hun overjas in conservatie naar den zolder bragten of hun kachels
op non-actief stelden.
En van „lentebloesems," van „zoele zephirs" en van wat al
moois meer, zingen de dichters, die er, onder ons gezegd en gebleven,
ook slag van hebben, den luidjes wat op de mouw te spelden.
Lentebloesem? Och, goede Hemel! 't Zal een drukfout zijn voor
lindebloesem, ook al uit den winkel van mijn overbuur; een artikel
dat bij lijders arm verkoudheid en andere Mei-ziekten gewoonlijk
bovenaan op 't lijstje staat, maar mij als kleine jongen altijd een
rilling aanjoeg, vooral als de dokter met een doodleuk gezicht
voorschreef: „Een beetje lindebloesem, hoor; heel lekker; je drinkt
't net als thee!"
Die eerste Meidagen zijn voor ons, Amsterdammers, altijd bittere
kwellingen. Het algemeen programma luidt danschoonmaken,
verhuizen, nieuwe meiden. Nu is er geen levende ziel in deze
goede stad, of hij heeft zoo niet met alle drie tegelijk dan
toch zeker met een of twee van deze alleiakeligste van de akelige
rampen des levens te tobben gehad. Wie b. v. ontkomt er aan de
operatie van het „schoonmaken?" Geen Amsterdamsche huismoeder,
die nog prijs stelt op haar reputatie, zal er ooit aan denken, die
gewichtige huiselijke revolutie ook maar één keer achterwege te
laten. Beproef al wat ge wilt, maar daarvan brengt ge haar nooit
af. Haar rijtoertjes in den zomer, hanr krans bij vriendin die of
die, haar muziekavondjes in Artis, missohien wel haar nieuwe
zomerhoed, zou ze misschien nog ten offer kunnen brengen; maar
niet het schoonmaken, neen, dat zou haar dood zijnEn zoo vangt
dan het lieve leven aan, en trekt er een heirleger van woelzieke
geesten uw huisdeur binnen, en wordt gc een vreemdeling in uw
eigen huis, en eet ge vier dagen achtereen „van den grutter," om
den anderen dag aangebiand, en leert ge met den dichter (een
boete, hoor, die den luidjes nooit wat op de mouw speftle) klage
lijk zuchten
Haarden, kachels weggenomen,
Schoorsteenvegers op het dak,
Platte boenders, zeepsopstrooinen
En de tering in je zak.
Ledikanten afgebroken
Kermisbedden, smal en hard;
Kussens van hun sloop verstoken,
En een zeekre plaats verspard.
Al de ramen opgeschoven,
Kiespijn, zinkings van de tocht....
En een stil gebed naar boven,
Dat het spoedig enden mocht 1
Een andere Mei-ramp is het verhuizen. Nieuwe huizen, nieuwe
kruisenVooral sedert we ons in het onwaardeerbare bezit van
„nieuwe wijken" verheugen mogen, is de drukte van het sluivertje-
wisseleu op verhuisdag verbazend toegenomen. Want wie in de
oude stad niet slaagt in zijn pogen om voor redelijken prijs een
behoorlijk onderkomen te vinden en het is voor een buitenman
niet te gelooven wat moeite dit hier tegenwoordig kost, beproeft
zijn geluk allicht eeus in de nieuw verrezen kwartieren met hun
schilderachtige of maritieme benamingen; maar wie er zijn anker
neerwerpt, begint gewoonlijk reeds na een jaar of zes maanden
aanstalten te maken om het nieuwe Amsterdam voor altijd weer te
ontvluchten. De zaak is, dat men in de nieuwe wijken, als door
een tooverslag uit den grond verrezen, nog lang zal te worstelen
hebben met de eigenaardige bezwaren van een stad in wordiug;
ze zijn dan ook over het algemeen nog niet in trek en het gebeurt
dikwijls, dat er bij de aanbieding van huizen of affaires, bij wijze
van aanbeveling met groote letters bijgevoegd wordt: niet in de
nieuwe «ijken. Maar of men met zijn have en goed oost- of
westwaarts trekt, dat droinmelsche verhuizen blijft altijd een lastige,
dure geschiedenis. Lastig omdat men met allerlei lieden te doen
krijgt, die 't er op gezet schijnen te hebben u bij die gelegenheid
het vel over de ooren te halen, en men tevens den gulden midden
weg moet trachteu te bewandelen tusschen den man, die uw woning
komt betrekken en hem, wiens plaats ge gaat vervangen. Om turn
die laatste botsing van particuliere belangen zooveel mogelijk te
gemoet te komen, heeft het Stedelijk Bestuur zich de zaak aange
trokken en wordt er jaarlijks een officicelen „verhuisdag" vastge
steld, waarop ieder 's middags vóór 12 uur de door hem te
ontruimen woning moet verlaten hebben. Op dien dag nu hebben
sleepers, schuitenvoerders, kruiers, sjouwers en al dergelijke lui
natuurlijk geen handen genoeg om in de „bestaande behoeften" te
voorzien, en wie dan nog zoo gelukkig is zich van hunne onmis
bare hulp te verzekeren, moet dien dag eenvoudig alles dubbel
betalen. Zoo brengt men u voor de huur van een zolderschuit,
waarop uw inboedel getransporteerd wordt, zonder blikken of blozen
voor dien éénen dag een sommetje van tien gulden in rekening;
zoo zien sjouwers en kruiers er volstrekt geen bezwaar in, bij die
gelegenheid een dagloon van 25 of 30, ja 40 cents per uur te
eischcn, plus den noodigen mondvoorraad, koffie en Schiedammer;
en zoo zijt ge in één woord in een ommezien, met fooien en der-
gelijken er by gerekend, een paar honderdjes kwijt alleen aan
transportkosten. Waarlijk, het spreekwoord dat verhuizen bedstroo
kost, mag ook wel eens naar de eischen des tijds herzien worden!
Waar is het echter, dut die eischen in den tegenwoordigen tijd
wel eens wat heel hoog gaan. Dat ondervinden de beklagens-
waardigen, die onder No. 3 van mijn lijstje onzer Mei-kwulcn
gebukt gaan. Een nieuwe meid! Mijn lieve lezeressen, ik beroep
mij op dc huismoeders onder u, om te getuigen wat dat zegt.
Haast nog erger dan schoonmaken en verhuizen saam, niet waar?
Ja, haast nog erger! O, men moet, in Amsterdam komen om de
dienstboden-kwestie grondig te leeren bestudeeren, dat verzeker ik
uEn zelfs de Franschc dichter Aicard, ge weet wel? die
onze Amsterdamsche tulle-mutsjes, toen hij ze op een Zaterdag
middag zag schrobben en plassen en boenen tot honderd uit, zoo
onuitsprekelijk charmant vond, zou toch misschien wel een weinigje
bakzeil halen, als men hem eens wat beter op de hoogte bracht.
Werkelijk, de Amsterdamsche dienstmeisjes van den tegenwoordigen
tijd zijn een eigenaardig soort juffertjes. Juffertjes, schreef ik
juist; en ik laat het staan, want die naam karakteriseert ze reeds
ten volle, in onderscheiding van een vroeger type. Met dat vroe
gere type bedoel ik de Amsterdamsche dienstmeid uit den goeden
ouden tijd, die „vrijster" genoemd werddie een stemmig, nauw
sluitend kornetje, een donker paars japonnetje, een bont boezelunr
en bij smerig weer een paar klompen of trippen droeg; die Zondass
wat in haar nopjes was, als ze over haar kornet eer: hoed met een
groen lintje kon opzetten en een Bijbel met gouden slot (nog van
moeder, bij 't aannemen, weet u?) in haar zakdoek mocht vouwen,
als ze „haar domiué in de middagbeiut uit den Catechismus ging
hooren." Zoo'n dienstmeid, zoo'n eerlijke, trouwe sloof, die soms
van ouder tol ouder in de familie bleef en ieder verreljaars een
aardig stuivertje op zij kon leggen, kon nog mee gelden als het
type van oud-Hollandsche degelijkheid en soliditeit. Maar dat ras
is, op een heel enkele uilzondering na, uitgestorven. Ge vindt ze
tegenwoordig slechts nog als curiositeit afgebeeld in de verzamelingen
van „Nederlandsche kleederdrachten," naast het Amsterdamsche
weesmeisje en het Marker boerinnetje; maar overigens leven zij
alleen nog voort in de herinnering uit vroeger dagen.
Yan een gansch ander maaksel zijn de gedienstige geesten van
den huidigen dag, zooals Je'an Aicard ze geïdealiseerd heeft. O,
zeker, zoo even in 't voorbijgaan bekeken, gelijk onze Franschmnn
deed, winnen ze het met glans van haar zusteren uit den ouden
tijd. Ze hebben er perfect slag van en dit is No. 1 op het
programma van al haar denken en doen te zorgen, dat ze er
goed, lief, innemend uilzien. Daarom is de ouderwetsche kornet,
die een vrouw altijd twintig jaar ouder maakt, voor goed bij de
dametjes in den ban gedaan en is het tuilemutsje, hoe kleiner hoe
zwietiger, het eenig bruikbaar gekeurde hoofddeksel, waarnaar ze
hier dan ook algemeen genoemd worden. In den ban is ook
gedaan de titel van „vrijster," die een Amsterdamsche dienstbode
oudtijds van rechtswege toekwam, al was ze nooit door een pijltje
van den schalkschen Amor getroffen geworden en aan 't vrijen
geraakt. Tegenwoordig is het bij winkeliers en leveranciers alles
„juffrouw" wat de klok slaat, en er komt o zoo'n onvergenoegd
trekje om het anders meestal lachende mondje, 7.00 ge het voeg
zamer vindt ze bij het openen der huisdeur als „meisje" toe te
spreken. Over het geheel weten ze zich haar mutsjes zoo gracieus
over het hoog opgekuifde haar te plooien, dat ze er in den regel
meest allen werkelijk aardig uitzien. Ook schijnt moeder natuur
op deze wezentjes een bijzonder goed oogje gehad te hebben, want
een blozend gelaat, een rijzige, welgevormde taille, en een zekere
weelderigheid vau boezem en heupen behoort bij het meerendcel
tot de gewone bekoorlijkheden. Eu als ze dan zoo Zaterdags avonds
in haar kraakzindelijk pakje met een mandje onder den arm langs
de winkels trippelen om boodschappen te doen, is het een lust
te zien, en behoeft men juist niet het licht ontvlambare gemoed
van een Fransch dichter te bezitten, om te erkennen, dat het
aardige schepseltjes zijn.
Maar dat erkennen de Amsterdamsche huismoeders nooit van
haar leven! Zoo'n meid tegenwoordig!.... roepen ze op hartbreken-
den toon uit; en dan volgt er een stortvloed van grieven en
jammerklachten, die een steenen hart zouden doen breken. „Wil
ik je eens wat zeggen, meneer vertelde mij onlangs zulk een
eerzame matrone, bij wie ik dit chapiter opzettelijk ter sprake
bracht wil ik je eens wat zeggen: ze zijn net precies als de
huizen in de nieuwe wijken: licht en dicht. Scheer ze gerust
allemaal over ééu kamals ze leelijk zijn, moet je op je zak
passen, en als ze mooi zijn, op je man. Trekvogels zijn het: zes
weken hier, en drie maanden daar, en een poos weer ergens anders;
en zoo gaat dat lieve leventje voort; nergens rust of duur. Geld
kuunen ze verdieuen zooveel als ze willen, en in alle eer en deugd,
hoor; want de menschen zijn tegenwoordig gek genoeg om aan die
nesten, die amper weten hoe ze een aardappel moeten schillen, over
dc honderd gulden loon weg te gooien. Zoo moeten het immers
wel zieltjes-zonder-zorg worden, die een burgermans inkomen ver
kwisten aan lintjes en strikjes en allerlei reukjes? Kijk me zoo'n
schepsel op Zondag eens aan! Dat gaat gekleed als een dame en
geeft zich allerlei pretenties, tot in het bespottelijke toe. Wilt ge
wel gelooven, meneer, dat zoo'n meid zich uitgaven permitteert,
waarover ik of mijne dochters ons nog wel tweemaal bedenken.
Maar vraag eens wat ze overleggen als 't kwartaal om is? 't Is al
mooi als ze uit de schuld blijvenNeen, ik heb genoeg van die
Amsterdamsche dametjes; ik zal mijn best doen dat ik een ferme,
stevige buitenmeid krijg; dat is kijk—af./7
En 7.00 bleef de vertoornde huismoeder nog een tydlang haar
verkropt gemoed lucht geven. Was er ook veel waars in hetgeen
ze zeide, toch overdreef ze hier en daar wel wat, evengoed als
Jean Aicard wéér aan den anderen kant overdreef. Maar toch valt
het niet te ontkennen, d.it de persoontjes in kwestie in vele op
zichten niet op een bijzonder hoog peil staan. Doch dit kan ook
moeilijk anders. Ook in de dienstbodenweield heeft een groote
omkeering plaats gehad. Vroeger kwamen voor dienstboden in
aanmerking zulke meisjes, wier ouders soms niet geheel van
middelen ontbloot waren en tot den kleinen burgerstand behoorden
dochters van winkeliers, tiinmcrmansbaasjes, gegoede werklui, enz.
Deze allen rekenen tegenwoordig niet meer mede; zij zoeken veel
eer een „conditie" als „bonne," als „gouvernante," of trachten
examen te doen, om als „onderwijzeres" een zuur stukje brood te
verdiener.. Dan wordt ook een groot gedeelte van de meisjes uit
de mindere standen tegenwoordig opgeslokt door de fabrieken
(wattenfabrieken.koffie-verlezerijen.sigarenmakeiijen, kaarsenfabrieken,
enz. enz.), waar ze een ruim weekgeld verdienen, geen bijzondere
uitgaven voor kieeding behoeven te doen, en leut not least den
avond geheel vrij hebben om te doen wat haar goeddunkt. Die
fabrieksmeisjes, hier eigenaardig „waspitten" genoemd, omdat er
zoovelen op de kaarsenfabrieken arbeiden, bchooren echter meest
tot de allerlaagste klasse; ouders, wieu het zedelijk belang van hun
kind nog eenigszins ter harte gaat en die niet eenvoudig maar
vragen wat „de meid" Z.iterdags thuisbrengt, offeren liever alles
op, dan haar aan den zedenverpestenden invloed der fabriek bloot
te stellen. Dan liever een „dienst" zoeken, in Godsnaam, onulnt
het niet anders kan. Zoo koint het, dat de vruag naar dienstboden
altijd grooter blijft dan het aanbod, want ieder die er maar even
kans toe ziet, kiest bf het winstgevender, aanlokkelijker fabrieks
leven, bf tracht het een en ander te leeren en zich hooger op te
we:ken. Zoo ziet men zelfs kinderen van 13 of 14 jaar met een
jurk die haar veel te lang en een muts die haar veel te groot is,
nis dienstboden fungeeren.
Met de qualirïcatie van „trouw en eerlijk" moet men het in den
regel niet te nauw nemen, en altijd zooveel mogelijk op de kleintjes
passen. Bovenal echter laat de moraliteit bij velen te wenschen
over. Merkwaardig is het, dat verreweg de meesten zich aanbieden
als zoogenaamde „dagmeisjes," van 's morgens 7 tot 's avonds
9 uur; alleen om na dien tijd zich aau alle controle te onttrekken.
Geen wonder, dat de clandestinc prostitutie in Amsterdam, op een
schrikkelijke wijze toeneemt. De publieke bordeelen breiden zich
niet uit; maar de zoogenaamde rendez-vous-huizen verrijzen in
sommige buurten als paddestoelen uit den grond en het is een
treurig, maar niet te miskennen feit, dat de „tulle-mutsjes" tot de
trouwste habituées van die pe9tholen bchooren. Een politie-beambte
deelde mij daaromtrent dezer dagen nog treurige bijzonderheden
mede. 't Is dan ook onbegrijpelijk hoevele ouders maar de eerste
de beste, die zich aaumeldt, in huis nemen eu er hunne kinderen
aan toevertrouwen. Maar helaas! men is tegenwoordig al blijde als
men weer voor het oogenblik geholpen is; al stemt ieder ook van
harte in mot de klacht, dat dienstboden „de ergste plaag des
levens" en „een noodzakelijk kwaad" zijn.
t. t.
AMSTELAAll.
V isotLtoerigten.
Dc geepvisscherij blijft dobberenden eenen dag gaat het wat
beter, den anderen dag wat minder. Dc prijs is f 14 ii 17 per tal.
Door de late koude schijnt de7,e visch altijd nog in zee te blijven.
Als bewijs moge strekken, dat de beugers er verscheidene aau de
beug vangen.
De korders bragten gisteren aardige partijtjes tongen, tarbot en
roode ponen aan. De laatste vooral werden gretig gekocht.
De beugers bragten van 100 tot 200 schelvisschen nan. De prijs
was f 14 a 10 't honderd.
De scholletjes-visscherij is in eens gedaan.
Huisduiner risschers vingen gisteren circa 1000 harders.
Haring is veel gevangen; ook enkele ansjovisschen lieten zich zien.
Benoemlnsen, enz.
De luit. ter zee 1ste kl. K. A. Dittlof Tjassens, behoorende tot
de rol van het wachtschip te Iicllevoetsluis, en belast met het bevel
over de stoomkanonneerboot Hydra, wordt met den 1 Juuij a. s.
overgeplaatst in de rul van het wachtschip alhier, en vervangen door
den luit. ter zee 1ste kl. J. Loofs.
Staten-Generaal.
Tweede Hamer.
Zitting van Dingsdag 13 Mei. De heer van Osenbruggen i9
beëedigd en toegelaten. Het debat over het kanaal door de Geldereche
vallei werd voortgezet. De heeren Dijckmeester en van Asch van
Wijck waren tegen het kanaal wegens onvoldoende toelichting en
financiëele bezwaren. De heeren Beaufort, Rutgers, Tieuhovcn eu
Godefroi verdedigden het uit een algemeen handelsoogpunt, als niet
krenkend voor Utrecht, en met het oog op de differenticele spoorweg
tarieven iu Duitschland.
Zitting van Woensdag 14 Mei. Het regeringsvoorstel tot hel
graven van een kanaal door de Geldersche vallei wordt in het
breede verdedigd door de ministers vau Waterstaat eu van Oorlog.
Eerstgenoemde wijst op den werkelijken achteruitgang van den
Amsterdamschen Rijnhandel. Een geregelden afvoerweg voor de
handelsproducten acht hij dus dringend noodzakelijk. Hij wijst er
op, wat in andere lnnden wordt gedaan om ter uitbreiding van
den handel doelmatige middelen nan te wenden. Dat de verbetering
der Keulsche vaart niet wenschelijk is, tracht de minister verder
te betoogen, om daarna te doen uitkomen, dat de voorgestelde
rigting, die ook door den heer Stieltjes werd voorgestaan, de meest
gewenschle is. De bezwaren tegen deze rigting worden door den
minister zooveel mogelijk wederlegd, inzonderheid de daartegen
ingebragte speciale technische bedenkingen. De minister acht een
nieuw onderzoek der plannen door eene Staatscommissie niet noodig;
volgens zijne overtuiging is de zaak nu rijp voor eene definitieve
beslissing door de Staten-Generaal. Dc minister van Oorlog
beantwoordt hetgeen gesproken is over het kanaal in verband met
de defensie. Z. i. is het voorgestelde kanaal door de vallei wèl
te gebruiken als tijdelijke stelling, als voorlinie van verdediging;
't geeft zelfs een goede gelegenheid tot het concentreren van troepen.
De geopperde nadeelen worden door den minister ten zeerste
bestreden. Speciale werken voor de verdediging van het kanaal
acht de minister niet noodig.
FranKrlJK.
De heer Léon Say, minister van Financiën, is bez.ig een
omstandig verhaal zamen te stellen van eene der grootste
financiële operaticn, die welligt ooit hebben plaats gehad:
de afbetaling van de schuld van den Staat aan de Banque
de France. Na den Fransch-Duitschen oorlog leende de
Staat van de Bank niet minder dan 1,530,000,000 francs,