Napoleon III had hem het grootkruis van het Legioen van Eer toegekend, onder voorwaarde dat de Engelsche regering hem vergunde het te dragen. Bij herhaling werd dit gevraagd, maar altijd hardnekkig geweigerd. Sir Henry heeft intusschen meer positieve en voordeeliger resultaten op zijn arbeid behaald. De verkoop zijner brevetten en de opbrengst der verschillende uitkeeringen daarmede verbonden, hebben hem 1,057,748 p. st. opgeleverd. Na tien jaar aan werken en proefnemingen besteed te hebben, heeft hij niet alleen het doel, waarnaar hij streefde, bereikt, en gouden vruchten voor zich zeiven geoogst, maar een geheele en heilzame omwenteling in de nijverheid teweeg gebragt, grootendeels ten voordeele van zijn vaderland. Vóór zijne ontdekking leverde Groot-Brittannië niet meer dan 50,000 ton staal, kostende 40 a 50 p. st.thans is de productie tot 750,000 ton gestegen tot den prijs van 10 p. st., zoodat de nijvexdieid door vermeerdering van materiaal en goedkooperen prijs hem een tweeledig voordeel te danken heeft. Een jong poh technieus, die als zoovele anderen de slechte gewoonte had, zijn penseelen bij het teekenen met de lippen aan te punten, was dientengevolge vergiftigd en gestorven. Prof. Fleck te Dresden heeft naar aanleiding van dit geval de in den handel voorkomende waterverwen onderzocht en bevonden, dat de meeste daarvan rattenkruid bevatten, en wel van 0.5 tot 3.14 percent. Inzonderheid bleken de als Terrc de Sienne bekende kleuren van Chenal- Paris, van J. M. Pailllard en van Horneman, rijk aan rattenkruid. Ook sepia natureUe, van Dijckbruin en vert de Vessic verkeeren in dat geval. Over het geheel worden de beoefenaren der tooncel- speelkunst niet zeer oud. Reeds Iffland klaagde in 1787 in een brief: Alles neemt sneller bij ons een einde, vreugde eu droefenis en ook het leven. De tranen, die wij laten vergieten, het lachje, dat wij zoo gaarne zien verschijnen zij kosten ons een vroegtijdig graf." Intusschen zijn ook op dezen regel tal van uitzonderingen. Den 13 Janu- arij 1820 stierf te Parijs de tooneelspeler Jcan Noel, 118 jaar oud, die nog op honderdjarigen leeftijd op de planken werkzaam was. Hij begon reeds op achtjarigen leeftijd zijn loopbaan als tooneelspeler en vervulde gedurende 92 jaren 27G0 rollen. Hij trad 28,010 maal voor het publiek op, stierf 1040 maal, was 130 maal koning, 920 maal een eerlijk man en 23,500 maal een schurk en ellendeling, zonder ooit zijn vrolijken luim en zijnen goedhartigheid te verliezen. Ook de beroemde Engelsche tooneelspeler Baron speelde nog in zijn honderdste jaar den Shylock in Shakespeare's „Merchant of Venice," en de grijze la Roche is nog heden, in spijt van zijne 83 jaren, een ijverig lid van den hof- schouwburg te Weenen. Reeds de Romeinsche oudheid levert ons voorbeelden van tooneelspelers, die een buiten gewoon lioogen ouderdom bereikten, zooals de actrice Lureija, die nog in haar 112de jaar voor het publiek optrad. Ook de priesteressen van de muze Terpsichore bewaren niet zelden langen tijd de frischheid liarer jeugd, zooals de danseres mrs. Fryer, die nog op haar 85ste jaar in een ballet meedanste, en mad. Zephyrine Sacqui, wier entrechats en sarabandes op 76jarigen leeftijd nog de algemeene bewondering wekten. In de Oostenrijksche rivier Marcli of Morava is dezer dagen een snoek gevangen, die het geraamte van een roof vogel op den rug had, welke bek en klaauwen zoo diep en stevig in den visch zaten, dat zij alleen met een mes konden worden losgemaakt. Vermoedelijk is de vogel op den snoek toegeschoten, toen deze zich even aan de oppervlakte ver toonde en door den visch in de diepte medegesleept en verdronken. De ingezetenen der Vereenigde Staten van Noord- Amerika betalen per hoofd in den vorm van belastingen gemiddeld 2.29 dollars ten behoeve van het onderwijs en 1.20 dollars voor militaire doeleinden. Deze cijfers moeten in andere landen respectievelijk aldus worden gesteldvoor Pruissen op 0.512.29; van Oostenrijk op 0.341.39; voor Frankrijk op 0.294.50; voor Italië op 0.131.57; voor Engeland op 0.663.86 en voor Zwitserland op 0.881. hij op bnrschen toon antwoordde„Het is vrij laat voor zoo'n jong ding!" „Kcrdel is geen kind meer," hernam haar vader, als om haar te verontschuldigen„zij is gewoon haar eigen weg te gaan en daarin verhinder ik haar niet." „Dat moet anders worden zeide de vreemdeling. „Zulk een deerntje behoort vóór het vallen van den avond tusschen de vier muren Ie zyn, vooral wanneer het geldt om een ouden vader te bedienen." Had de gebeurtenis, voor de eerste maal bij haar vader bezoek aan te treffen, Kerdel reeds verschrikt, de opgevangen woorden vervulden haar met afkeer voor den onbekende. Spoedig naderde zij nu de kamerdeur, trad binnen en wierp den vreemdeling een donkeren blik toe. Met eene uitdrukking van somberen trots zat hij tegenover haar vader aan de tafel, die met spijs en drank be laden was. Ilij had een korte aarden pijp in den mond en vergat bij den aanblik van het goed ontwikkelde en schoone meisje niet alleen het rooken, maar ook haar te groeten. Zonder verder eenige aandacht pp den gast te slaau, reikte Kerdel haar vader dc hand en zag hem tevens strak in het gelaat. Het ontging haar scherpen en onderzoekenden blik niet, dat de booze stemming, waarover zij bij de visschers-weduwe had geklaagd, bij hem was toegenomen, want zelfs op dit oogenblik was in zijn uiterlijk voorkomen eene diepe uitputting merkbaar. „Ik kom van de oude vrouw Seger," zeide ze bedaard en sloeg haar vader voortdurend nauwlettend gade; „het weer heeft me daar wat langer dan gewoonlijk opgehouden." „Zijt ge over den landweg gekomen?" vroeg Seiling zonder eenigen midruk en met het oogmerk om geene in het oog loopende karigheid van woorden aan den dag te leggen. „Neen, vader!" antwoordde Kerdel de vreemdeling scheen nog maar altijd niet voor haar aanwezig te zijn. „Bertus heeft mij met zijne boot hierheen gebracht." „En dat bij zulk weer!" aldus vervolgde Seiler het gesprek. „Bertus zal de zee zoolang trotseeren, dat hij op een zekeren dag zichzelf en u mede naar de diepte voert." Het bloed vloog Kerdel bij deze woorden naar het gelaat. De in de boot doorleefde scène kwam haar weder voor den geest en onwillekeurig draaide zij haar trotsch opgeheven hoofd zóó, dat het licht Van de lamp haar gelaat niet beschijnen kon. „Het weer is onstuimig genoeg," zeide ze opgewonden, „maar Bertus verstaat de kunst om zijns vaders boot te besturen." „Is dat nu Kcrdel?" aldus verhief Klaas zijne stem met een goedkeurend hoofdknikken. „Bij God, Peter Seiling, wie zou gedacht hebben, dat het kind, toen gij het voor de eerste maal op uwe armen droeg, zóó zou opgroeien?" Hij zag Seiling aan en kuipte veelbeteekenend met zijne oogen, terwijl een hatelijke lach om zijne wellustige lippen speelde. Seiling verbleekte; Kerdel mat met een onderzoekenden blik den breedgeschouderden vreemdeling van het hoofd tot de voeten. Wordt vervolgd.) Dood van den Prins van Oranje. Omtrent het leven van den Prins lezen wij in liet U. D. „Zijne eerste opvoeding had te 's llage plaats, waar hij onder de oogen zijner hoogbegaafde moeder zich bekwaamde in al wat den Koningszoon later nuttig en noodig kon wezen. Op de kostschool te Noorthey openbaarde hij zijn uitstekenden aanleg. Te Leiden bragt hij eenigen tijd als student door en Lij voltooide er zijne studiën, terwijl hoog leeraren en mede-studenten zijne groote bekwaamheden en zijn welwillend karakter evenzeer huldigden. Utrecht herinnert zich nog, hoe de krachtige jongeling op de Zeister heide door Z. M. den Koning aan het leger werd voorgesteld. Nog ziet het hem langs de gelederen gaan en daarna de vereenigde troepen voor 't koninklijk gezin en den jongen, veelbelovenden officier defileeren! Welke blijde verwachtingen «leed hij toen koesteren! Eenige jaren later was het weder Utrecht, dat den Prins inogt ontvangen, toen hij na de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Pruissen, den 22 Julij 1870 uit's Hage overkwam, om het opperbevelhebberschap over het leger tc aanvaarden. Door II. M. de Koningin en zijn broeder Prins Alexander uitgeleide gedaan, terwijl eene talrijke menigte hem het vaarwel had toegeroepen, kwam hij ten 5 ure hier aan het Rijnspoorwegstation aan. Door al de autoriteiten ontvangen, nam Lij zijn intrek in de woning van den heer Twiss. De generaals Engelbregt, v. Kellner en Knoop stonden als bevelhebbers der 1ste, 2de en 3de divisiën, te Haarlem, Utrecht en Arnhem, onder HDs. bevelen, terwijl kolonel Booms chef van den staf was. Toen vooral leerde men den Prins hier kennen, lief hebhen en hoogachten. Hoe werden zijne begaafdheden, zijn ruime en juiste blik, zijn algemeene kennis, zijne uit nemende eigenschappen van hart en hoofd algemeen hier erkend en hooggeschat! Verbleef hij in de laatste jaren niet in 't vaderland, al zijne uitnemende hoedanigheden zouden eenmaal der natie toch ten goede komen! Nederland ziet thans met weemoed terug oj) wat voor de natie verloren ging, na aanvankelijk zoo schoone beloften!" En nu zal Hij tot ons terugkomen, zegt de Amst. Crt., maar, helaas, als doode, als stoffelijk overschot, en het grijze Delft zal Hem opnemen in zijn grafkelder, te midden zijner voorvaderen; naast zijne moeder, die Hem en die Hij zoo innig lief had en slechts twee jaren overleefde! Nederland plenge een traan bij het lijk van den zoo vroeg ontslapene, een traan van deernis en van droefheid, ook daarom wijl het zoo weinig in de gelegenheid mogt zijn, dien edelen loot van den Oranjestam in zijn midden te zien De Arnh. Crt. wijdt een hoofdartikel aan den Prins van Oranje en zegt o. a. „Dit sterfgeval maakt een grooten indruk, maar een indruk van geheel anderen aard dan het overlijden van Prins Hendrik gemaakt heeft. Bij Prins Hendriks sterven betreurde men bovenal den persoon die heenging; bij den Prins van Oranje is het vooral het sterven van een troon opvolger, dat inen betreurt. Van de dooden behoort men niets dan het ware te zeggen, zelfs als het ware niet tevens het goede is, en ook voor een Prins en troonopvolger moet deze regel gelden. De Prins van Oranje heeft nooit iets gedaan otn zich persoonlijk bemind te maken, en soms deed hij het tegendeel. Hij onttrok zich, op in liet oog- loopende wijze, aan zijn land en volk. Het kon niet anders of dit moest op den duur het land en liet volk van hem vervreemden. Meestal, tenzij men het bij toeval door een of ander berigt in een buitenlandscli blad vernam, wist men zelfs niet waar de erfopvolger van den Nederlandschen troon zich ophield. Men was er aan gewoon geraakt en berustte er in, een troonopvolger in vrijwillige ballingschap te hebben, een graaf van Ghambord uit eigene vrije keuze maar dat, onder deze omstandigheden, van populariteit, gehechtheid en verknochtheid aan den persoon geene sprake kon wezen, spreekt van zelf. Toch had dit alles kunnen teregt komen, wanneer de erfopvolging had plaats gehad. Aan Koning Willem IV zou men, wanneer Lij zich slechts de moeite wilde geven ze te doen vergeten, de folies de sa jeunesse van den Prins van Oranje niet verweten of nagehouden hebben. Men zou hem als den in zijns vaders huis teruggekeerden ver loren zoon ontvangen hebben, als iemand wiens oude schuld gekweten is en wien men een nieuw groot crediet opent. Dit alles echter, wat in de toekomst zou hebben kunnen gebeuren, zijn thans ijdele droomen en vervlogen illusiën geworden. De Prins van Oranje is de Prins van Oranje in alles gebleven. Hij heeft niets van zich nagelaten dan herinneringen die niet aangenaam zijn, een geliefkoosden naam, gedragen door een persoon die vergeten is geworden, omdat het zijn streven scheen zich te doen vergeten en den troon van zich weg te schuiven met denzelfden ijver dien andere troonopvolgers aan den dag leggen, om er zoo digt mogelijk naast te staan. Wij mogen onderstellen dat Willem IV, dien wij nog moesten leeren kennen, ons den Prins van Oranje, dien wij lang gekend hebben, zou hebben vergoed; maar deze onderstelde vergoeding, die toch niets meer was dan eene blijde, hoopvolle verwachting, kan aan de feiten der werkelijkheid niets veranderen. Hetgeen het publiek in dit sterfgeval treft, heeft met persoonlijke genegenheid en sympathie niets te maken. Wat er in treft, is het politiek en nationaal belang, dat er voor Nederland mede gemoeid is. Wat zal er van dit stamhuis, waaraan de stamhouders gaan ontbreken, worden? en, als het uitsterven mogt, aan wien zal dan de koninklijke kroon der Nederlanden vervallen?" De N. Iiott. Crt. geeft aan hare droefheid bij't ontvangen der tijding van het overlijden van den Kroonprins in deze woorden lucht: „Wat een verwoesting! Na den goeden Hendrik, nu ook onze Willem, in den bloei des levens. Dit was liet ergste wat ons treffen kon. In den diepstcn rouw is ons Koninklijk Huis, is ook het Nederlandsche volk. Op hem, dien krach- tigen jonkman, was de hoop van het Stamhuis, op hem, den rijkbegaafde, evenbeeld zijner voortreffelijke moeder, waren de schoonste verwachtingen van het Nederlandsche volk gebouwd. Wat liad zulk een man, door aller liefde gedragen, niet kunnen worden voor het land, welks kroon hij droeg! Dat alles is vernietigd. Het Koninklijk Huis heeft zijn schoonsten luister verloren, de hoop der natie treurt bij het lijk van den veelbeminde. Ach, wat staat ons te wachten, als de stam der Oranje's verdorren moest Wat een ontmetelijk verlies aan volkskracht, als wij dat Iluis verliezen moesten; het Geslacht met ons leven zaam- gcgrocid, aller liefde en trots, de band onzer eenheid Moge dat onheil van ons worden afgewend! Arme Koning! Arm N ederland „De Prins van Oranje, schrijft men aan de Ilaarl. Crt., was te Parijs algemeen bemind en het is deerniswaardig, dat deze begaafde Vorst, op wiens persoon door zoo velen verwachtingen voor de toekomst gebouwd werden, nog geen 40 jaar oud, door den dood moest weggerukt worden, 's Prinsen voorkomen teekende in de laatste jaren eene krachtige gezondheid. Zijne hooge en zware gestalte, zijn zware baard deden denken aan een man in den vollen bloei des levens. Voor hen, die van nabij met den Prins ver keerden, is zijn overlijden geene minder smartelijke verrassing dan voor het geheele Nederlandsche volk en voor het Koninklijk Huis." Aan liet Rott. Nieuwsbl. wordt uit Parijs geschreven: „De Prins was eene sedert jaren in de kringen van het Parijsclie high life zeer geliefde en onder het volk eene zeer populaire persoonlijkheid. Hij was als het ware om geven door een stralenkrans van élcgance en rustige onge dwongenheid, die velen aantrokken. Veilig kan men dan ook beweren dat, terwijl Nederland den koninklijken telg beweent, die bestemd scheen om eenmaal een kroon te dragen, Parijs met leede oogen een man ziet heengaan, voor wien de hoofdstad veel sympathie koesterde." Bij de inbalseming door doctor Ganral, die daarin een specialiteit is, gelijk zijn vader uitvinder was van het procédé, waren tegenwoordig de doctoren Martin en Gailleret, baron Bentinck en baron Grovcstins. Aan iedere zijde van den hals werd een opening gemaakt in de slagaderen. Aan de linkerzijde werden sporen van bloedverdikking gevonden, die vermoedelijk de werking der linkerlong belet hebben. Daarna werd eene inspuiting gedaan van zeven liter chemisch zuivere oplossing van aluminium-zouten door middel van een bijzonder ingerigte perspomp. Tevens werden drie liter bloed afgevoerd, waardoor liet aangezigt eenigszins ontkleurde. De opening der slagaderen werd weder gesloten, het ligchaain gewikkeld in flanel en gekleed. Onderscheidene photographiën zijn genomen. liet lijk is gekist in een wit satijnen omkleeding met het portret van 's Prinsen moeder, Koningin Sophie, op de borst. Vier liter essence werden op het lijk gesprenkeld, en daarna de looden kist digt gesoldeerd, die voorzien is van glas, zoodat het gelaat zigtbaar is. Donderdag is het lijk in een transportwagen overgebragt naar de Nederlandsche ambassade, gevolgd door kavallerie. Z. I\. H. Prins Alexander met zijn adjudant de Grovestins, dr. Vinkhuizen uit den Haag, ds. Bersier, mevrouw en freule van Zuylen, allen in zwaren rouw, wachtten het lijk aan liet hotel der ambassade af. De predikant Bersier las de liturgie en hield een kort, zeer welsprekend gebed. Prins Alexander bedankte den heer Bersier zeer hartelijk. De kist is bedekt met een zwart fluweelen kleed, waarop liggen witte en violette bloemkransen, onder een verhemelte van zwarte drapericn niet zilveren randen en hoeken, palmtakken en laurierbladen geplaatst. Eenige stoelen en bidstoelen, mede met zwart omhangen, zijn aan weerszijden van het lijk geplaatst, dat voorts omringd is door groote zilveren candelabres met waskaarsen. Dc plegtige begrafenis van liet stoffelijk overschot is bepaald op Donderdag 26 Junij a. s. Het is onjuist, zoo meldt men uit Parijs, dat Prinses Mathilde den Prins verzorgd heeft. Zijne oppassing was gedurende zijne gansche ziekte uitsluitend toevertrouwd aan zijn trouwen kamerdienaar Donker, die reeds 23 jaren lang in dienst des Prinsen is. De Prins bewoonde in den laatsten tijd geene kamers in het Grand Hotel, maar een apartement op de eerste verdieping eener fraaije woning in de Iluc Auber, tusschen den Nouvel Opéra aan den eene en de Boulevard Hauss- mann aan de andere zijde. Het Vaderland wijst er op, hoe de maand Junij, die vroeger twee hooggeschatte feestdagen telde, meer en meer een ongeluksmaand geworden is voor Nederland. De sterfdag van Prins Maurits is 4 Junij. Slechts twee jaren geleden overleed in Junij onze onvergetelijke Koningin Sophia. Den 13 Junij was het de geboortedag van Prins Hendrik; zijn groeve is naauwelijks gesloten. Den 11 Junij ontviel ons onze Prins van Oranje, Neêrlands geliefde zoon. Geliefd Oranje, arm Nederland! wat moet er van u worden? „Zoo klinkt," zegt het Vad., „de eerste wanhoopskreet, temidden van zoo grooten, zoo nationalen jammer. Donker is de gezigtseinder, en het is als daalt de zon ter kimme, om niet weder te keeren. Maar wij weten allen, dat na den nacht de dag weder verrijst; laat ons niet het oog sluiten voor enkele lichtpunten, die ons overblijven. Moed gevat, moed gehouden! Hoe kleiner het aantal, hoe enger de band Laat bij liet graf van dezen edelen en geliefden zoon van Nederland opnieuw blijken, dat wij onze vorstelijke dooden vereeren en dat de levenden ons zoo mogelijk nog dier baarder worden." "V isoliTDeristen. Was liet Lier in den nacht van Donderdag op Vrijdag windstil, in zee had men een mooije bries, die gunstig voor de visscherij is geweest. Beeds vroeg was dan ook de vloot binnen met eene mooije vangst en wel van alles wat, namelijktarbot, tong, griet, roode ponen, rog, schelvisch, scharren, scholletjes en pietermannen. Rog gold 5 a 30 cents per stuk, tarbot en griet naar grootte verschillend van prijs, schelvisch f 7 a f 8 per honderd, schollctjes (niet groot) f 1.50 a f 2.10 per mandje, scharren f 7 per nasmand. Pietermannen worden veel gevangen; men ziet dan ook langs de kaaijen, op den Zuidwal en elders menige vischhoek in het water werpen. Deze visscherij is dankbaar; een pieterniau is gulzig en wordt gemakkelijk gevangen. Dat er niet meer jongens in het water vallen of een „pietermanuensteek" krijgen, is dan ook soms te verwonderen. Heden morgen bepaalt zich de aanbrengst tot kleine hoeveel heden het was dezen nacht windstil. De visschers komen gaarne bij tijds binnen, om nog heden bij „moeder de vrouw" te zijn. Benoemingen, enz. De luit. ter zee 1ste kl. jhr. C. C. van der Wijck, van het escader in Oost-Indië teruggekeerd, is op non-activiteit gesteld. De luit. ter zee 2de kl. A. G. D. Nolthcnius, behoorende lot de rol van het wachtschip alhier, wordt met den 20 dezer op non activiteit gesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2