HELRERSCHE
EN NIEUWERIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 80.
Vrijdag 4 Julij.
Jaargang 37.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
LIEFDE EN ONSCHULD.
Genia.
„W ij b u 1 i g e u
li e t goed e.M
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Ab mncmentsprijs per kwartaalJ 1.30.
i franco per post - 1.65.
Bnreao: MOLENPLEIN 163.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden bbst plaatsruimte berekend.
HELDER en NIEUWEDIEP, 3 Julij.
Aan den sergeant-majoor bij de dd. Artillerie-Schutterij
alhier W. Brouwer is op zijn verzoek als zoodanig eervol
ontslag verleend.
Het was voor B. zeker streelend, dat de kapitein
Zur Mühlen zijn 10|jarige dienstvervulling niet onopgemerkt
voorbij wilde laten gaan en hem een alleraardigst souvenir
aanbood.
Jl. Dingsdag avond had in het lokaal Musis Sacrum
alhier de uitreiking der prijzen plaats aan de overwinnaars
in den schietwedstrijd, den 29 Junij 11. gehouden. Met een
gepast woord werden de bekroonden door den president
toegesproken, en met de behaalde zege geluk gewenscht.
De kapel der dd. Schutterij voerde op niet onverdienstelijke
wijze eenige muzieknommers uit, terwijl achtereenvolgens
een viertal leden der Vereeniging voordragten hielden,
liet ongunstige weder was oorzaak, dat deze bijeenkomst
niet zoo druk was bezocht als men wel had mogen verwachten.
Onder de uitgereikte prijzen bevond zich een geschenk
van den heer J. Breebaart Jr., een hectograaf of veel
schrijver, waarvan de ingrediënten door hemzelven werden
zamengesteld. Den aanwezigen werden onderscheidene af
drukken ter bezigtiging aangeboden, die de doelmatigheid
van dit middel om te copiëren ten volle staafden.
Voor eenige dagen ankerde aan de kust van Gaaster-
land, Zr. Ms. instructievaartuig Urania, kommandant luit.
ter zee 1ste kl. Simon van der Aa.
De kommandant, twee officieren benevens twintig adel
borsten stapten, na eene kleine wandeling, tot ver boven
de knieën door 't water, aan wal en bezochten 't schilder
achtig gelegen Oudemirdum. Onder meer namen zij ook
een kijkje in de school, waar de onderwijzer de kinderen
eens liet zingen. Toen de kinderen ook het Wot bisto
lemclickrizende simmermoan, van den bekenden Waling
Dijkstra zongen, wisten de heeren niet hoe ze 't hadden en
terstond na afloop vroegen ze dan ook, wat taal dat wel
was. 't Had wel iets van Duitsch dachten ze, waarop hun
kommandant, de heer S. v. d. Aa (toevallig de eenige Fries
onder allen) antwoordde: //dat is mijntaal." Uit dankbaar
heid trakteerden de bezoekers de kinderen op koek en
andere versnaperingen.
De vijf-en-twintigjarige echtvereeniging van den
algemeen geachten burgemeester Loman, te Texel, werd
jl. Zondag aldaar met veel opgewektheid gevierd. Het
heeft den jubilaris niet ontbroken aan vele blijken van
sympathie.
De heer K. Rezelman, van Winkel, heeft een bronzen
medaille behaald met de inzending van ooijen, geboren in
1877, op de tentoonstelling van vee enz. te Nijmegen.
Novelle van ELISE LINHART.
(Vervolg.)
«Mijn vriend was jong in het huwelijk getreden; verscheidene
veldtogtcn hadden hem vóór den tijd oud en stram gemaakt, maar
het vrolijke studentenbloed bruischte ook in hem nog eenmaal, de
oude vriendschap werd vernieuwd, vooral daar zijne gade, eene zeer
beschaafde, ontwikkelde dame, zich moederlijk mijne kleinen aan
trok. Deze omgang duurde verscheidene jaren, totdat de jongeheer
kadet de academie verliet om als artillerie-officier naar Weenen te
gaan, en bijna te gelijkertijd zijn vader, dc oude generaal, verplaatst
werd. Doch vooraf, Blanche, deden wij eene zaak, die ontzettend
veel overeenkomst had met het drinken van broederschap, en waar
over ik u verzoeken moet, mij niet al te hartelijk uit te lagcheu."
„Ik u uitlagchen? Hoe weinig kent ge mij!"
„Mijn Genia, die toen tien jaren was, eu de flinke, montere
Percy hadden ook van hun kant levendige vriendschap gesloten
„Percy?" De groene oogen begonnen te flikkeren, maar de
wimpers overschaduwden ze zooals vroeger, schoon de slaperige
matheid er plotseling uit geweken was.
„Jn, zoo heet de zoon van mijn vriend. Een ongewone naam,
niet waar? Maar volkomen gepast voor den eerzuchtigen, talent
vollen jongeling. Gij hadt hem moeten zien, hoe hij weer gelijk
een kind werd, toen hij met haar speelde en haar schertsend zijn
klein bruidje noemde. De generaal zag er met aandacht naar en
meende toen„Weet ge, dat ik de verloviugen in de luren, waar
over wij als jongelui zoo hartelijk lachten, niet zoo erg belagchelijk
meer vind, sinds ik zie dat onze kinderen als ware 't voor elkander
geschapen zijn, en ik hun gaarne de waarschijnlijkheid, elkander
eenmaal toe te behooren, zou schenken?"
„Ik wilde de zaak in scherts opnemen, maar hij was zeer ernstig
geworden. „Ik zou voor Percy geen zekerder geluk kunnen denken,
dau het uitzigt op een toekomstig huwelijk met Genia," vervolgde
hij. „'t Zal hem voor vele gevaren, die zijn leeftijd bedreigen,
behoeden, als hij weet dat een edel vrouwelijk wezen hem wacht,
om hem voor zijn geheele leven toe te behooren. Ook ik zou 't als
een geluk beschouwen als twee spruiten uit familiën, bij welke
adellijke gevoelens nog aangekweekt worden, twee spruiten van
den/elfden maatschappelijke» stand, beiden in levensopvatting en
geloof overeenstemmende, zich met elkander verbonden." Gij
zult mij niet verkeerd verstaan, Blanche, als ik er bijvoeg, dat ik,
als Protestant, mijn vriend in het laatste punt hoe verdraagzaam
ik voor 't overige in godsdienstzaken ook ben niet geheel onge
lijk kon geven. Houdt gij mij daarom voor bekrompen?"
„Hoe zou ik?" Hare handen trokken ongeduldig aan het parel
snoer. „En wat was de slotsom uwer overwegingen?"
„Dat wij voor Percy's vertrek de kinderen stilzwijgend verloofden
en met de wederzijdsche beloften scheidden, dat Percv mijne Genia
op haar achttienden verjaardag op nieuw zou leeren kennen en
Naar het Hbl. verneemt, zal reeds spoedig hij de
Staten-Generaal een ontwerp van wet worden ingediend,
waarbij wordt verklaard dat de wet, houdende bepalingen
omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen,
van 7 Mei 1856 (Staatsblad No. 32), met wijziging echter,
zooveel noodig, der daarin voorkomende strafbepalingen,
ook op visschersvaartuigeu van toepassing is.
De kindermoord op Kattenburg te Amsterdam.
A. Fasting, 24 jaren oud, vroeger dienstbode, was na de
geboorte van haar buiten echt verwekt kind, als min gaan
dienen. Het kind had zij besteed en voor de voldoening
der verschuldigde gelden voor de verpleging werd geregeld
door haar gezorgd.
Die zorg werd haar echter ontnomen toen zij met den
sjouwer J. L. de Raad, oud 29 jaren, in afwachting dat hij
haar zou trouwen, zamen ging wonen op een kamer in de
Kattenburgerstraat.
Gebrek aan genoegzame verdiensten schijnt echter aan
leiding te zijn geweest, dat de Raad de betaling voor de
verpleging van het kind staakte. De daarmede belaste
viouw weigerde nu de kleine, die reeds 22 maanden oud
was, in huis te houden en bragt het bij de moeder.
Drie dagen later was het kind dood, en er werd, ten
minste zoo wordt verteld, een medicus gevonden die een
verklaring afgaf, dat het kind aan klierziekte was over
leden.
Maar uit het geregtelijk onderzoek, uit het visum repertum
der heeren dr. Merkus Doornik en chirurgijn Boom, en
uit de bekentenissen van de Raad is gebleken, dat het kind
bezweken is onder de gruwelijke, haast ongeloofelijke mis
handelingen van de Raad, die door de moeder lijdelijk
werden aangezien. Wij sparen onze lezers een uitvoerig
verhaal dier afgrijselijkheden. Genoeg dat de laatste slag,
dien het arme wicht ontving toen de Raad het bij de beenen
nam en met het hoofd tegen den muur slingerde, den dood
tengevolge had, en dat de moeder „omdat het kind zoo
huilde," nadat een arm moedwillig was gebroken, het nog
op den koop toe met slagen bestrafte.
De Raad en dc moeder bevinden zich nu in de cellulaire
gevangenis. Welke oorzaak zij voor hunne handelingen
opgeven, is niet duidelijk gebleken. Bij de Raad schijnt
de beweegreden o. n. daarin te moeten worden gezocht dat
het kind van een Israëlitisch vader was. Beiden geven op
dat het kind zoo lastig was.
Gelukkig dat dergelijke gevallen in ons vaderland tot de
zeldzaamheden behooren; gelukkig ook dat bij de arrestatie
der beschuldigden wel vermoeden maar geen zekerheid
bestond. De eilanders hadden zulke ontaarde medebewoners
zekerlijk niet ongemoeid kunnen laten. (Hbld.)
zoo hunne harten elkander dan zouden vinden, natuurlijk alleen in
dit geval wij hun onzen zegen zouden schenken. Op den laalslcn
Mei van het aanstaande jaar zal de jonge man hier komen."
„Hoe hoe is de volle naam van dien Percy?"
„Percy von Warren zeide ik dat niet reeds?"
Het zijden kleed, dat het ligchaam der jonge vrouw omsloot,
ruischtc zacht, het parelsnoer gleed op den grond. Zij bukte er
naar. Een sombere gloed vonkelde in hare oogen.
„Kent gij hem, Blanche?"
„Vlugtigoppervlakkigeen badkennis. Ik zag hem te
Ems, kort voor dat ik u leerde kennen!"
„En wat zegt gij van het plan? Is hij niet een prachtig man,
die Percy?"
„Hij is een zeer schoon man."
„Hoe koel! Hij is meer dan dat, hij heeft een edel hart en is
degelijk in zijn beroep."
„Ik zeide immers, dat onze kennismaking slechts vlugtig was."
Hare stem klonk zacht en onverschillig als altijd. „Wist Percy
toen reeds van de verloving?"
„Ja; hij wist de beteekenis der ringen, die hij met Genia wisselde."
Een glimlachje van bevrediging vloog over haar gelaat. Het was
dus het gevoel van gebonden te zijn, dat hem op een afstand vau
haar gehouden had, geeDe verachting, zooals zij had gevreesd.
„En hij keurde die zonderlinge verhouding goed?"
„Hij toonde ten minste geen afkeer vooral daar hem volle
vryheid van keuze gelaten werd."
„Draagt Genia den ring? Waarschijnlijk is het een gouden ring
met dien eenen brillant? Weet zij ook, dat zij verloofd is?"
„Neen, dat zou strijdig met mijn gevoelen zijn geweest. De
jonge man kon, als hij met de beteekenis van de wisseling dei-
ringen bekend was, mogelijkerwijze van ligtzinnige handelingen
teruggehouden worden. Doch Genia zou er haar kinderlijke een
voudigheid door verloren hebben. Zij beschouwt den ring slechts
als een afscheidsgeschenk van Percy. Ik heb baar op deze stille
plek zoo geheel afgezonderd vau de wereld opgevoed, opdat zij
hare reinheid van hart zou bewaren, dat dikwijls bekommering
mijn hart besluipt, als ik zie hoe volkomen zij onbekend is met
de werkelijke toestanden des levens!"
„Jn, zij is voorzeker in vele opzigte» nog zeer zeer kinderlijk,
in weerwil harer zeventien jaren!"
„Ik wilde haar behoeden voor de levenswijsheid van zoo meuige
jonge dame en dat heb ik in elk geval bereikt. Er komt geen
gedachte bij haar op, waarmede ik niet bekend benzij weet niets
dan wat ik haar leerde, ik heb haar steeds zelf onderwijs gegeven
zij is nog door en door een kind, doch met een van idealen
droomend, warm, edel hart ik voedde haar op voor Percy!"
„In elk geval hadt gij gelijk, Egbert, dat gij haar niets van uw
plan raededeeldet. Gij zult dat toch ook nu niet doen?"
„Daarover ben ik 't met mij zeiven nog niet eens. Mij dunkt,
dat het binnenkort gebeuren moet; in het aanstaande jaar zal ik
immers niet meer bij haar zijn?"
Men meldt uit IJmuiden aan liet N. v. d. D.
„Bekend is liet, dat door liet spuijen liet vaarwater nabij
de Seniapliore verondiept. Sinds eenigen tijd echter blijkt
het dat door dezelfde oorzaak een bankje zich vormt op
ongeveer 150 meters bewesten de sluis.
„Door de goede zorg der Kanaalmaatschappij wordt op
deze plaats nu en dan gebaggerd; desniettegenstaande onder
vindt nu en dan een schip, dat dieper dan 60 palm gaat,
bij lagen waterstand oponthoud.
De zaak is niets van belang, maar 't is toch jammer van
onze schoone haven. Een spuikanaal zou schier alle ver-
ondieping voorkomen."
De directeur van het Stads- Armen- of Ziekenhuis
te Haarlem is in hechtenis genomen. Naar men zegt, wordt
hij beschuldigd van het. maken van valsche handteekeningen.
De 5de algemeene vergadering van van Multapatiors-
bond zal gehouden worden te Breda, op Donderdag
28 Augustus a. s. Ter vervanging van de aftredende leden
van liet algemeen bestuur, C. T. van Assendelft de Coningh
te Haarlem, mr. G. Rooijaards te 's Hage en mr. M. G.
L. Jorissen te Veendam, worden aanbevolen no. 1 van
iedere vacature de hh. W. K. baron van Dedem, burg.
van Hoorn, A. van der Voort Az., leeraar aan de hoogere
burgerschool te Haarlem en dr. A. H. A. Ekker, rector
van het gymnasium te Kampen. Door het algemeen bestuur
is o. a. voorgesteld bij de regering stappen te doen ter
verkrijging van bepalingen in liet nieuwe strafwetboek,
waarbij regelmatig opklimmende straften worden toegepast
op hen, die bij herhaling wegens dronkenschap door den
regter veroordeeld worden.
Voorts wordt nog voorgesteld een prijsvraag uit te
schrijven voor een op alleszins bevattelijke wijze geschreven
verhandeling, groot 3.L a 4 vel druks, waarin op weten
schappelijke gronden de werking van alcohol op het men-
schelijk ligchaam wordt aangetoond. In het bijzonder moeten
daarin worden uiteengezet de verschillende ziekten, door
het misbruik van sterken drank veroorzaakt, de vernietigende
werking op de verschillende organen van den bloedsomloop
en de spijsbereiding, zijn invloed op het zenuwstelsel en het
verband dat bestaat tusschen dronkenschap, krankzinnigheid,
vallende ziekte en stompzinnigheid. Men vraagt bovendien
een overzigt van de verschillende vervalschingen van den
sterken drank. Oorspronkelijke proeven worden niet ver
langd, ook geen theoriën, alleen een overzigt van de
meeningen der meest gezaghebbende mannen. Voor de
verhandeling zou f 150 beschikbaar gesteld moeten worden.
Mede wordt voorgesteld pogingen aan te wenden bij de
werkbazen om het loon niet meer op Zaturdag maar op een
anderen dag te betalen en mede op verschillende dagen.
„Ik zou liet u bepaald ontraden. Wilt gij liet tocli al over
spannen kind zoo lang met de gedachte laten omgaan, dat zij
verloofd is?"
De vrijheer zag zijne op een haastigen toon sprekende gemalin
met een onderzoekenden blik aan. Hij las op hare trekken niets
dan moederlijke zorg en welwillende goedkeuring van zijn plan.
„Goed, dan zal ik het niet doen. Ik stel een zoo onbepaald
vertrouwen in het fijne gevoel dtr vrouwen, dat ik u, Blanche,
wel zou willen verzoeken, haar kort voor haar achttienden verjaar
dag dc zaak zóó mede te deelen als uw hart u ingeeft. Wilt gij
mij dat beloven? Wilt gij voor Percy zijne bruid rein en trouw
bewaren?"
„Zeker natuurlijk geheel zooals gij wenscht!"
Hare hand nestelde sidderend aan de in hare lokken wiegelende
roos. De dunne stengel brak en de bloera viel in haren schoot.
„En ik beloof u, dat ik u niet weer met zulke ernstige zaken
zal kwellen, 't Zou bovendien al te voorbarig zijn, reeds nu om
trent Fricda's toekomst iets te willen bepalen. Gij zult haar met
de hulp der gouvernante, die binnen weinige dagen komt, beter
leideu dan ik zou kunnen doen. En nu, Blanche, zou het u te
veel vermoeijen, als gij mij iets voorlaast tot Genia terugkomt?
Zij moet Tasso hier ergens neergelegd hebben hebt gij hem?
Het leesteeken ligt op de plaats, waar wij ophielden."
Gedachteloos sloeg dc blanke baud het gordijn terug, zoodat de
vrijheer den scherm dieper over zijne pijnlijke oogen trok. Gedach
teloos, zonder zamenhang klonken Göthe's verzen hem in de ooren,
alsof de ziel der lezeres niet aanwezig was bij de woorden, die
haar centoonig over de lippen stroomden. De zieke gaf het op,
zin en zamenhang in de verminkte verzen te brengen zuchtend
keerde hij zijn gelaat naar den wand toe.
Omstreeks een uur vroeger wandelde eene hooge, schier magere
mannen-gestalte op den frisschen boschweg op de berghelling.
Zwart slpik haar overschaduwde een blank, somber gerimpeld voor
hoofd. De zware wenkbraauwen raakten elkaar bijna als hij ze
zamentrok. Een trek van zielesmart zetelde in de donkere oogen
en om den fijn besneden mond van den wandelaar, die den leeftijd
van veertig jaren nog niet bereikt bad. Zoo een minder vijandig
wantrouwende uitdrukking dit gelaat hadde bezield, of hadde het
aan een ander ligchaam behoord, dan zou het misschien niet on
schoon geweest zijn doch nu maakte het eeu schier afstootenden
indruk, als men het beschouwde tegelijk met den te hoogen linker
schouder en den sleependen gang van het regterbeen.
Met de handen op den rug gevouwen, klaarblijkelijk iu gedachten
verzonken, stapte hij daarheen, het voorhoofd nog korzeliger plooijende
als de onbehulpzame voet, aan eeu boomwortel stootend, hem aan
zijn gebrek herinnerde.
Uit het loof aan zijne linkerzijde klonk het gekir der wilde
duivenvlinders fladderden om hem heen, en tusschen dc stammen
der roode pijnen gluurden de fijn geteekende bladeren der alpen-