HELDERSCHE EN NIEUWEIHEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 81. Zondag 6 Julij. Jaargang37. a „Wij li n 1 d i g en het goed e." Verschijm Dingsdag, Donderdag Abonnementsprijs per kwartaal t Zaturdag namiddag. franco per post J 1.30. - 1.65. Uitgever AA. BAKKER Cz. Uurean: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advr rtentièn: Van 1i regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië. Laatst© ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWED1EP, 5 Julij. Bij de dd. artillerie-schutterij alhier is, ter vervanging van den heer Vuurpijl, benoemd tot adjudant-onderofficier de heer Bijvoet, vroeger in gelijke betrekking bij het Nederlandsche leger. Jl. Donderdag overleed te Amsterdam in den kring zijner familie onze plaatsgenoot de heer mr. Charles Bosch Reitz, lid der Provinciale Staten van Noordholland. Bijna 25 jaren was hij hier nuttig werkzaam, o. a. als directeur der gasfabriek en der waterleiding. Zijn heengaan wordt diep betreurd door allen die hem persoonlijk kenden. Heden is het de 38ste verjaardag van H. K. H. Prinses Maria, dochter van Prins Frederik en gemalin van den Prins von Wied. Beroepen tot predikant bij de Hervormde gemeente alhier dc heer A. W. van Kluijve, predikant te St. Maarten en Valkoog. Het Nederlandsche escader is den 15 Junij jl. te Simonsbaai aangekomen. Volgens een gerucht heeft Venezuela aan Nederland voorgesteld den aankoop van het eiland Cura^ao. De Provinciale Staten van Noordholland hebben, na ver werping van de amendementen, aangenomen het gewijzigd reglement voor het hoogheemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten. De raad der gemeente Noordscharwoude heeft besloten, dat de kermis aldaar in 1879 en volgende jaren zal aan vangen op den lsten Zondag van September om op den daaraan volgenden Dingsdag te eindigen. Men schrijft uit Bovencarspel, dd. 2 dezer: „Een der voornaamste producten van den Streek, de aardappelen, zijn door den voortdurenden regen totaal bedorven. Zij zijn duur, ziek en slecht. Verscheidene landbouwers hebben honderden guldens schade. Karwei en mosterd staan zeer goed, terwijl het inoogsten van 't hooi ook alweer door het regenwater belemmerd wordt." Jl. Dingsdag in den vroegen ochtend werd in de Noord-Schermer, in de onmiddellijke nabijheid van den Stompetoren, een arbeider in bewusteloozen toestand aan den weg gevonden. Opgenomen, bleek het dat hij inwendig, vooral aan hoofd en borst, erg was beleedigd. Onmiddellijk werd hij naar zijn woning vervoerd, doch hij heeft sinds nog weinig teeken van bewustzijn gegeven. 3) LIEFDE EN ONSCHULD. Novelle van ELISE LINIIART. {Vervolg) Ook Norriug's blik rustte aandachtig en belangstellend op het berglandschap. Het jonge meisje had het potlood neergelegd. „Gevoelt gij den vrede Gods, die rondom ons heerschi?" „Gevoelt dan gij dien en wel juist bij het zien van dit landschap, freule Genia? Hoe verschillend zien onze oogen toch!" Hij glimlachte sarcastisch. „Waar gij den vrede Gods ziet, zie ik het bloed van eeuwenlangen strijd uit de aarde rooken. Ja, als de zon, zooals nu, op het water der Leitha schijnt, zie ik rood getulbande Turksche koppen er op drijven." „Werkelijk? Ik dank den hemel, dat hij mij uwe oogen niet gegeven heeftVoor 't overige kuunen zelfs uwe Turken-koppen mij niet uit mijn humeur brengen. Hat alles is al zoolang gele den thans heerscht reeds lang vrede iii dit dal, werkelijke vrede!" „Hm, kent gij ginds gebouw daar achter op hel Neustadler Sleinfeld?" „Neen doch ja, dat is de groote kazerne van Wöllersdorf." „Juist, en daarnaast liggen de kruid magazijnen en arsenalen, waaruit jaar in jaar uit Oostenrijk's kauonnen van kogels, granaten en kardoezen worden voorzien. Maar ik twijfel er geen oogenblik aan, dat de ruwe lieden ginds ze met vcêren zonden volstoppen, zoo zij maar eene enkele maal in de gelegenheid waren, deu vrede Gods van het Sleinfeld hierboven te bewonderen Genia was geërgerd en toch ook lagchend opgesprongen. „Weet gij we), mijnheer Norritig, dat gij afschuwelijk zijt? Hoch, zooals ik zei, ik laat mij niet zoo heel gemakkelijk uit mijn humeur brengen. Wilt gij hooren wat het Steinfeld mij vertelt?" Hij zag in hare van opgewondenheid fonkelende oogen. „Nu, freule Genia?" „Mij vertelt het van het groote, koele waterbekken, dat men zegt, dat er onder ligt; van de onderaardsche bergstroomen die het vullen, van de vrolijke nimfenschaar, die in zijne wateren woontii „En die waarschijnlijk haar feest bij gaslicht viert..." „Ik weet, dat ge met mij spot, mijnheer Norring," het jonge meisje was eensklaps ernstig geworden „en ik geef u er voor zeker reden toe; doch zeg mij opregt, meent ook gij niet, dat over 't geheel genomen vreedzame menschen in deze dorpen en stadjes wonen „Neen, dat meen ik niet. Harten vol bedrog en haat en klein- geestigeu nijd geen gelukkige en vreedzame wezens." „Bemint gij de menschen dan niel Gij denkt zoo slecht van hen." „Neen I" „Niemand?" „En zoo ik van iemand hield, Genia," zijn blik hing wee moedig aan de slanke gestalte, die beschroomd, dooh met een uit- vorschenden blik voor hem stond, „en zoo ik al van iemand hield, wat voordeel zou mij dat aanbrengen? Neen ik houd van niemand." Hij was met paard en wagen uitgezonden. Waarschijnlijk is het paard, dat toch al niet tot de makste behoorde, schichtig geworden, en heeft hem, terwijl de wagen door aanrijden tegen een hek werd tegengehouden, in zijn vaart medegesleurd. Aan zijn handen waren de merkteekenen, dat hij de leidsels krampachtig had vastgehouden. Men meldt uit Buiksloot, dd. 3 dezer: „Het regenachtige weder dat wij thans hebben is voor den hooioogst bijzonder ongunstig. De maaijers, die reeds lang geleden besproken zijn, komen opdagen en gehooid moet er dus worden. Het gemaaide gras slinkt erg weg door de jeugd en de weiden staan over het algemeen schraal door 't gure weder. Erwten, boonen en aardappelen staan goed en het in vollen bloei staande mosterdzaad geeft een prachtig gezigt over de velden." Het gesticht Meerenberg is thans zoo bevolkt dat eene aanschrijving van Gedeputeerde Staten noodig geweest is, waarbij aan de gemeentebesturen wordt verzocht, geen patiënten te zenden, voordat zij zich hebben overtuigd dat er voldoende plaats is. Jhr. mr. J. L. Cremer van den Berch van Heemstede, sedert 22 April 1873 lid der Tweede Kamer voor het hoofdkiesdistrict Leiden, ridder der orde van den Nederl. Leeuw, oudlid der Gedeputeerde Staten van Zuidholland, is jl. Donderdag te 's Gravenhage overleden. Jl. Woensdag werd te 's Gravenhage de jaarlijksche algemeene vergadering van den Nederlandschen Vredebond gehouden, onder presidium van den heer mr. D. van Eek. Mr. G. Belinfante, algemeene secretaris, bragt het verslag uit, 't welk over twee jaar liep. Uit het verslag bleek, dat de vredezaak in Nederland niet die belangstelling wekte welke men bij zulk een vrede-minnend en handeldrijvend volk inogt verwachten. In andere landen, vooral in Italië en Oostenrijk, was in het laatste jaar de oprigting van vredebonden sterk toegenomen. liet verslag wijst op het steeds klimmend belang der ontwapening en toont door cijfers, dat alleen in Engeland, Duitschland, Frankrijk, Rusland, Oostenrijk en Italië thans 2,100,000 man in vredestijd onder de wapenen staan, de Staten van den tweeden en derden rang niet medegerekend. Onder dien financiëelen last gaan de volken gebukt en door dien steeds toenemenden aanwas van militaire uitgaven worden de kapitalen aan grootsche ondernemingen van handel en nijverheid onttrokken. Daarna werd breedvoerig de stand van de kwestie der internationale arbitrage medegedeeld, werden de redenen Haar oog was vochtig geworden. „Spreek zóó niet, mijnheer Norring; dat kan immers niet waar zijn denk er niet meer aan Kom, ik wil u weer in uw goed humeur brengen. Myne teekeniug is gereed; wij gaan met elkaar door het bosdi terug. Ik zul u dan vertellen, wat mij juist even van te voren bejegend is, voordat gij kwuamt." Hij had haar de schets, die zij in de portefeuille leggeu wilde, uit de hand genomen en aandachtig bekeken. „Gij teekent zeer aardig gij hebt in elk geval het kunstenaarsoog van uwen vader geërfd." Zijne hand raakte zacht de hare aan, toen hij haar de teekening teruggaf. Zij veegde cr met haar battisten-zakdoek over om ze schoon te maken. Hij zag dat zy het zonder erg deed, en toch werd de groeve tusschen zijne wenkbraauweu grooter. „Nu, en wat is u dan bejegend? Gij moet niet zoo alleen op de bergen rondklautercn. Daar ginds over den rug loopt de Hongaarsche weg; snaken van allerlei soort en gehalte dolen er rond I" „Wilt ge mij soms vrees annjagen Dat zou werkelijk verloren moeite zijn! Luister dus! Toen ik heel aandachtig bij mijn jenever- struik zat en de ganzen in de Leilha teekende, ritselde het plotseling naast mij, en legde iets zich neder aan de andere zijde van deu struik. In het eerste oogenblik was ik werkelijk kinderachtig genoeg, aan een dier Hongaarsche roovers te denken; toen ik echter voorzigtig door de takker loerde, zag ik dat het eene ree was, een levende, werkelijke ree!" „Waarschijnlijk uit de Gloggnitzer bosschen daar ginds opgejaagd." „Het hart stond mij stil van blijdschap. Het dier moot waar schijnlijk wantrouwend geworden zijn plotseling sprong het op en snelde het bosch in; ik het na, door dik en dun, tot ik niet verder kon. En weet ge, wat ik daar vond?" „Neen de ree?" „Mijn naam vond ik sierlijk in den stam van een beuk gesneden, omringd door een krans van eikenloof! Ik heb mij het hoofd er al over gebroken, wie dat gedaan kau hebben. Zal ik het u laten zien? Het schijnt er nog versch ingesneden te zijn! Gaat gij mee?" „Ik dank u, ik ken den boom. Ik heb het er gisteren, half in gedachten, ingesneden." „Dacht ik het niet, dat dc jongens van het dorp het niet geweest waren?" lachte Genia vrolijk. „Geen van hen heeft zoo'n scherp mes. Wat kunt gy mooi snijden! Wilt ge 't mij ook leeren?" „Gaarne." De aard en wijze, waarop het jonge meisje zijn half vrijwillige bekentenis had verkregen, deden hem zigtbaar genoegen, en toch plooide zich bij hare woorden een smartelijke trek om zijn mond. Zij hadden nu den bosehweg en den naar het dorp loopenden hollen weg achter zich. Het voetpad, dat steil naar den burgt liep, scheidde zich hier van den weg. „Gy komt heden middag toch weer bij papa, mijnheer Norring? Hij wordt bepaald weer eerder gezond, als gij dikwijls met hem over zijn lievelingsplan, de restauratie van den toren, spreekt. Ja? Gij komt? Dat is lief van u!" Zij boog even, en sprong met vluggen tred het voetpad op, ontvouwd, waarom liet Berlijusch tractaat aan de arbitrale clausule van liet Parijsche vrede-congres geen gezagheb bende kracht heeft gegeven, eu werd het leedwezen uit gesproken, dat ook sedert de bekende motie van Eck-Bredius van 1874 de opvolgende Nederlandsche regeringen in geen enkel sedert gesloten tractaat de arbitrale clausule hebben opgenomen. Eindelijk werd een schets gegeven van de werkzaamheid van het bestuur van het Nederlandsche Vredebond in het verloopen 2jarig tijdvak en werden de middelen besproken, waardoor het Vredebond, dat in weerwil van verguizing, in overleg met buitenlandsche staatslieden zijn taak onaf gebroken vervolgt, in Nederland duurzaam zou kunnen worden gegrondvest. Op voorstel van den heer Bachiene werd besloten dank te betuigen aan de peace-society, wegens haar pogingen om het beginsel van arbitrage in het tractaat van Berlijn te doen opnemen, alsmede aan de afgevaardigden, die het Bond op het vrede-congres te Parijs hebben vertegenwoordigd om (hoewel in dat streven ten zeerste teleurgesteld) te trachten de federatie der vredebonden tot stand te brengen. Tot hoofdbestuurders zijn herkozen de heeren mr. A. M. Maas Geesteranus en Leon Enthoven en benoemd de heer mr. J. J. van Geuns, de laatste ter voorziening in de vaca ture, ontstaan door het overlijden van dr. P. Bleeker. Bij de onmogelijkheid om alles schriftelijk met den hoofdagent te behandelen, besloten de likwidateuren der Afrikaansche Handelsvereeniging een ervaren man naar de Kust te zenden en bewogen den heer H. Brücher, vroeger waarnemend hoofdagent der Vereeniging aan de Westkust van Afrika, per mail van 5 Junij 11. te vertrekken, met het mandaat om met den heer A. de Bloeme alles te doen, wat zij noodig zouden rekenen in het belang der schuld- eischers in Europa. Door den steun der Nederlandsche Handelmaatschappij konden de likwidateuren een ruim crediet bij de Bank te Loanda openen, om daaruit alle scbuldeischers der Afrikaansche Handelsvereeniging in de gindsche gewesten te voldoen; voor hetzelfde doel hebben zij nog eene belangrijke som in specie gezonden. Zij vleijen zich, dat door den spoed waarmede deze maatre gelen genomen werden, het berigt van de staking der betalingen der Vereeniging tegelijk zal zijn aangekomen met de geruststellende tijding, dat geen enkel crediteur aan de Kust daarbij schade te duchten heeft en dus de afscheping der producten geen vertraging zal ondergaan. Blijkt die hoop gegrond, dan zal evenzeer de handel geregeld zijn voortgezet en de groote voorraad der vroeger van hier uitgezonden goederen zal geregeld tegen producten evenals een gems klauterend op het met sleenen bezaaide, weinig voor den meiiscbcnvoet berekende pad. Ademhalend bleef zij halverwege staan en keerde zicli om. Hij stond nog altijd beneden op den dorpsweg, met de hand boven de oogen, onbewegelyk have vlugge bewegingen nastarend. „Vergeet ook uw scherp mes niet!" Hij knikte schier onmerkbaar en stapte de deur der herberg binnen, om zijne eenvoudige kamer op te zoeken. Met ligten voet had het jonge meisje het pad naar den burgt afgelegd. Deze weg was haar 't liefst, omdat hij 't kortst was den gemakkelijken, beneden in het dorp uitkomenden rijweg vond zij verschrikkelijk vervelend. Over het plein gaande, langs de kirrende tortelduiven, die in dezelfde nis zich ophielden, waar vroeger de heilige Elorian met zijne waterkruik een voortdurend brandend huis trachtte te blusschen, beklom Genia de weinige steenen trappen, ter weerszijden waarvan reusachtige leeuwen den ingang bewaakten. Door de dikke met ijzer beslagen deur kwam zij in de voorhal, wipte vlug de smalle wenteltrap op, en knielde in het volgende oogenblik voor het bed baars vaders, zijne hand met kussen bedekkende. Blanche had het boek laten zakken en zag met brandende oogen het knielende meisje aan. Hare slapen klopten pijnlijk, het eene plan na het andere schoot door lianr brein, om het volgende oogen blik weer verworpen te worden. Rusteloos dwaalden hare handen over het gesloten boek. „Was ik te lang weg, papa? De dennen op mijne teekening wilden niet behoorlijk groeijen zooals ik wou, en dan er kwam nog zooveel tusscheubeide!" De hand des vrijheers gleed liefkozend over den kastanjebruinen schedel van het scboone meisje. Hij trok het hoofdje naar zich toe en kuste het zacht op het blanke hooge voorhoofd. „Waart gij dan niet alleen, kind?" „Ja, papa, dat wil zeggen niet tot het laatst. Meneer Norring kwam bij mij toen ik bijna met mijne teekening gereed was. Hy is zoo'n knap man, hij kan zulke wondermooije zaken in boom stammen snijden!" „Wat heeft hij dan gesneden?" „O, eenvoudig mijn naam. Toevallig vond ik dien diep iu het bosch in een beuk gesneden." Een zonderbare rust was gedurende Genia's verhaal over Blanche gekomen, die ann het venster zat. Met de kleine witte tanden, alsof zij een ras besluit genomen had, vast op elkander geklemd, en met oogen, vonkelende van innerlijke voldoening, greep zij naar het elegante gebedenboek, dat zij steeds bij zich droeg. „Ik zou de hoogmis niet gaarne verzuimen, Egbert; Eugenie is immers nu bij u?" „Gij kuilt gerust gaan, Blanche. Hartelijk dank voor uwe moeite J" Met den ruischenden sleep van haar kleed, de zacht krakende schoenen en de schitterende lokkeupracht, verdween zij, het gebeden boek tegen de borst gedrukt houdende, door de zware vleugeldeuren van het vertrek. {Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1