EN NIEEWERIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorteiwartier.
1879. N°. 96.
Zondag 10 Augustus.
Jaargang37.
B E K E ND MA KI N C.
18) LIEFDE EN ONSCHULD.
„W ij huldigen
het g o e d e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.30.
franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN X°. 163.
Prij3 der Advcrtentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndie.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen ter openbare kennis, dut de rekening van de inkomsten en
uitgaven der gemeente, over het dienstjaar 1878, overeenkomstig
art. 219 der gemeentewet, gisteren aan den Raad is overgelegd en
van heden af op de Secretarie voor een ieder ter lezing is neder-
gelegd en, hetzij in druk, hetzij in afschrift, tegen betaling der
kosten, algemeen verkrijgbaar is gesteld.
Helder, den 6 Augustus 1879.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
HELDEli en NIEUWED1EP, 9 Augustus.
De Vorst van Waldeck is met zijne dochters weder
naar zijn land teruggekeerd. Hij is met den Koning op
jagt geweest, en heeft een hertebok geschoten en op het
Aardhuis gedineerd.
Naar het Vaderland verneemt, is in de laatste dagen
niet met den oud-minister van der Heim, maar met den
heer J. C. Bloem, oud-hoofdinspecteur bij het Departement
van Financiën, over de portefeuille van Financiën onder
handeld.
De uitslag van de op 4 dezer gehouden aanbesteding
van een gebouw voor den Houterpolder te Binuenwijzend
naar het ontwerp van de civiel-ingenieurs W. G. K. de
Wit, was als volgt: W. de Jong, te Nieuwediep f 26,872
J. Sluijs, te Nibbixwoud f 23,850; W. de Heer, te Nieuwe
Niedorp f 23,333; J. C. Visser, te Hoorn f 22,500; J.
Leeuw, te Oostwoud f 22,365; A. de Wit, te Hauwert
f22,315; Foen, te Venhuizen f 22,275; Reselman, te Nieuwe
Niedorp f 22,222; P. J. Blaauw, te Hoorn f 21,935;
Botman, te Bovencarspel f 21,792; Cornelis Blom, te
Nieuwe Niedorp f21,111; J. Bakker,te Alkmaar f 20,702
D. Nieuwboer, te Venhuizen f 20,682; Z. Hoek, te Hem
f20,489; J. Boos, te Bovencarspel f19,666; J. Nieuwstad,
te Beets f 19,328.
Aan een artikel in de N. Rott. Crt., gewijd aan den
te vroeg ontslapen tooneelspeler J. H. Albregt, ontleenen
wij de volgende regelen:
„We moeten terugkeeren tot den acteur Albregt, die in
1850 aan den Stadsschouwburg te Amsterdam werd ver-
Novelle van ELI8E LINIIART.
(Vervolg.)
Genia gevoelde een stekende pijn aan haar voorhoofd, dat ter zijde
gebogen was; zij hief het hoofd op en streek de haren uit. haar
gelaateen verdorde doornige acaciatak had ze in verwarring
gebragt. Zij brak hem af en maakte hem los uit beur lokken.
Mijmerend hield zij hem tusschen de vingers. Naderende schreden
deden haar de oogen opslaan. Percy stond voor haar.
„Ik had uwen wensch moeten eerbiedigen, gij woudt alleen
zijn. Zijt gij boos op mij?"
„Neen."
Aarzelend legde hij zijne hand op haar voorhoofd. „Wilt gij 't
er een oogenblik voor houden, Genia, dat ik uw uroeder ben, wien
uwe tranen het hart verschroeijeu, en die u gaarne zou willen
helpen
Zij knikte zacht zonder op te zien.
„Die laatste woorden van uwen man
Zij brak zijne woorden af met een afwerend gebaar en schudde
het hoofd.
De jonge man ademde vrijer. „En gelooft gij, dat Norring u
bemint?"
Het gelaat der tegen den stam leunende vrouw was diep voor
overgebogen, zij drukte de lippen vast op elkander en antwoordde niet.
„Ik heb geen regt te vragen, Geniatoch vraag ik nog eenmaals
Bemint uwe gade zijne jonge vrouw?"
Een huivering ging haar door de leden en toch sloeg zij haren
blik vol en open op hem. „Neen." Zij had zich opgerigt en stond
vóór hem, met de handen in eene afwerende houding vooruitge
stoken. „En nu ga heen, Warren ik moet alleen zijn
ik weet niet meer wat ik zeg!"
„Zijt gij bang voor mij?"
„Ik bang voor Percy? Ik wil denken, en dat kan ik niet
als gij bij mij zijt."
„Is het niet beter, minder te denken en meer te hopen, koener
een besluit te nemen?"
„Mogelijk maar hoe zal ik weten wat regt is?"
„Zal ik het u zeggen?"
„Ik moet zelve het vinden ik bid u, laat mij alleen!"
Met langzame schreden begaf hij zich weêr naar het gezelschap,
van tijd tot tijd zijn ligte muts afnemende, want zijne hersens
gloeiden hem onder het hooge voorhoofd.
„Ha, ziedaar PercyJe loopt rond als wijlen ridder Hildebrand
in het betooverde woud. Zie je spoken op klaarlichten dag?"
Amberg klopte lagchend zijn vriend op den schouder, die, als uit
een droom ontwakend, voor de naast Amberg voortzwevende sier
lijke kleine gestalte neeg.
„De hitte maakt het mij benaauwd; 't wil vandaag maar niet
koel worden."
„Ik voor mij vind de aardsche atmospheer op dit oogenblik
lang zoo kwaad niet; maar hoe ben je zoo haastig? Je komt nog
juist op den regten tijd om onze scheidsregter te zijn. Neemt gij
bonden, en we zijn eene gebeurtenis genaderd, die op zijn
leven een grooten en lieilzamen invloed bad. Aan ge
noemden schouwburg waren twee dames Engelman werk
zaam en Albregt schepte in bet gezelschap der jongste
bijzonder behagen, zoodat haar moeder wel eens aan 't
gezellig gekeuvel een einde maakte, door Mina te sturen
naar de kleedkamer. Dat dit olie in "t vuur was, bleek
spoedig. Albregt hield in alle vormen om de hand der
jonge dame aan en hij kreeg verlof bij mevr. Engelman
aan huis te komen met het bescheid„Je hebt wel niets
in de wereld, maar je bent een oppassende, brave jongen
en verkeeren is nog geen trouwen." Toch zou het dit
spoediger zijn, dan mevr. Engelman dacht. In 1851
hij was 22, zij 18 jaar oud werden beiden een paar.
Vóór mij ligt de laatste brief, dien Albiegt aan zijne
vrouw schreef, toen zij in Mei 11. te 's Gravenhage was
om te spelen. Een eenvoudig briefje, dat in onopgesmukte
taal de warmste liefde en gehechtheid uitdrukt. Bijna
dertig jaren waren toen verloopen na den trouwdag, en
veel zorg, veel leed was hun ten deel gevallen, maar zij
bleven voor elkafir tot bet einde wat zij in den aanvang
voor elkander waren geweest. Die aanvang was inoeijelijk
genoeg. Albregt vertelde het gaarne; hij was er trotscli
op, dat hij zóó zijn huwelijk begonnen was. Zijne vrouw
bragt hem als haar vaderlijk erfdeel een kapitaal van
twaalfhonderd gulden aan. Haar uitzet, het huisraad, de
huwelijkskosten, alles moest van die som worden bestreden,
zoodat zij twaalf gulden over hadden, toen ze waren ge
trouwd. „Mina, nu moeten we zuinig zijn, want voorschot
vragen, dat doen we niet." En ze waren zuinig: geen
jaar zóó kwaad, of er werd iets op zijde gelegd. Zóó
bouwden ze zamen, zij goede huisvrouw, hij zorgzaam
administrateur, jaar op jaar aan hun fortuin, en ieder jaar,
vooral toen Albregt directeur was geworden, rees dat
gebouwtje liooger, zoodat weduwe en kinderen er thans
veilig kunnen huizen. Zuinig leefden zij, maar niet be
krompen, vooral niet gierig. Reeds als knaap kwam
Albregt, al had hij maar f 300 inkomen, zijne moeder te
hulp; als man bezorgde hij haar een rustigen ouderdom,
tot zij drie jaar geleden stierf; verwanten en vrienden en
hulpbehoevenden, die het verdienden, vonden gereedelijk
bij hem steun."
In de bekende zaak van de schrijvers van het
tooneelstuk VAssommoir tegen den tooneeldirecteur Yictor
Driessens, eischen de eersten: tien procent van de bruto-
ontvangst der van dat stuk gegeven voorstellingen, alsmede
twee duizend francs als schadevergoeding.
hem als een onpartijdig regter aan, signoriua?"
„Toe dan maar! Maar natuurlijk in de veronderstelling, dat de
kapitein ten mijnen gunste uitspraak doet."
„Ik heb geen vrees, dat hij dat doen zal! Percy, mejufvrouw
beweert in allen ernst, dat het heel verdienstelijk en noodzakelijk
is, dat jonge meisjes haar minnaars een beetje tyranniseeren."
„Waarin de dame werkelijk niet zoo groot ongelijk heeft, vooral
wanneer de minnaar zich dat zoo kalm laat welgevallen als gij.
Tot ziens, mejufvrouw; adieu, Eugeen!" Warren verdween achter
het heestergewas.
„Ik heb dus de weddenschap verlorenWanneer moet ik haar
betalen? Zoudt u een kus aannemen?"
„Een fraaije inval! Maar, als gij niets beters weet daar dan!"
Het jonge meisje stak hem met overmoedige bevalligheid haar dun
gehamlschoend handje toe. Hij boog zich glimlagchend er over
heen, en zij gevoelde zijue warme lippen door liet zachte leder heen.
„En uw mond, Lucietta, voor wien bespaart die zijne kussen?"
„Voor dien van mijne minnaars, die het geduld bezit om zich
een heel jaar lang door mij te laten plagenMaar hoort gij niet
de prachtige mazurka? Gaauw naar binnen, want 't zou dood
jammer zijn, die te verzuimen!"
De Najade van den Karst.
Wie het oude Tergeste ziet liggen, gevlijd aan den blaauwachtigen
golvenden boezem der Adriatische zee, vermoedt niet, dat het
gebrek aan water was, gebrek aan zoet water, waardoor bijna was
verhinderd, dat dc stad mede in het groote spoorwegnet werd
opgenomen. Ingenieureu en geleerden verspilden ontzettend veel
tijd en geld om naar water in den Karst te zoeken, vruchteloos.
Doch wat aan de pogingen der geleerden niet gelukte, schonk
God aan de onwetenden. Baanwerkers tusschen Santa Croce en
Nabresina ontdekten bij toeval eene bron. En de stad juichte,
toen men haar den 'koelen dronk wijdde en zag bewonderend naar
het fontein-monument op, dat zich spoedig in het paleis Revoltella,
ter verheerlijking der Najade vau den Karst, verhief.
't Was op den avond na dien dag, waarop de voorname wereld
van Triest er zoo onverwacht toe gekomen was, om zich ook in
den zomer eens doodmoe te dansen. Nog zweefde de zonneschijf
boven den horizon; blakerend glinsterde de lucht voor de ver
blinde oogen van den jongen officier, die, van Castellomonte komende,
zijne schreden naar het genoemde paleis riglte, in welks buurt
zijne woning lag. i
Nog nooit had hij de exercitiën zoo onverdragelijk gevonden
als vandaag. In zijn binnenste brandde een verterend vuur van
verlangen naar eene beslissing; al zijn denken en willen had slechts
ééne rigting: Genia. Zou hij haar een bezoek brengen? Het
stuitte hem tegen de borst, Norring's woning te betreden; ook
was hij niet zeker, dat hij haar thuis zou treffen, want gewoonlijk
deed zij haar kleine uitstapjes, met het schetsboek in de hand,
laat in den namiddag, voordat Norring thuis kwam. Of zij de
teekening der fontein-groep al af had? Misschien dat zij op dit
oogenblik er wel aan bezig wasHij trad de donkere vestibule
van het Palazzo binnen. Een zuivere vochtige lucht omringde hem.
Als een droom verdween achter hem het gloeijend heele Triest;
Beroepen te Oostereml op Texel ds. W. Cannenburg
van Ingen, predikant te Borsselen.
Bedankt voor het beroep naar Oudenhoorn door
ds. B. II. Ilabbema, predikant te Eijerland op Texel.
Jl. Zondag werd te Waal en Koog op Texel de van
Bennebroek overgekomen predikant, de heer F. T. de
Mazure, door den consulent bevestigd naar aanleiding van
Mare. IX 7b: „Hoort naar hem." 's Namiddags deed de
bevestigde zijne intrede naar aanleiding van Luc. XXII26.
Ds. M. C. Muller, van de Zijpe, te Durgerdan»
beroepen, werd jl. Zondag morgen aldaar bij vriendelijken
afstand van den consulent, ds. W. Schuuring, van Berkhout,
bevestigd naar aanleiding van 2 Tim. I 14. 's Namiddags
hield de bevestigde zijne intrede uit 2 Cor. IV 2b.
Men schrijft ons dd. 8 dezer van Wieringen:
„Aangaande den toestand van de te veld staande gewassen
kunnen wij mededeelen dat liet graan een goed beschot
beloofd. Minder gunstig is het met de aardappelenbouw
gesteld. De vroegen leden al zeer spoedig aan de gevreesde
ziekte en moesten gerooid worden eer ze rijp waren. De
herfstaardappelen zullen ook niet gespaard blijven; op ver
scheidene akkers vertoonen zich de sporen der ziekte,
't Ziet er dus voor de bouwlieden, van de aan den vasten
wal zoo zeer gezochte Wieringer aardappelen, niet gunstig
uit. De scliapenfokkers treffen 't ook slecht: zij kunnen
slechts 821 ceuts voor hunne wol maken, hij f 1,25 in het
afgeloopen jaar."
Het hooi is thans te Buiksloot, op weinig na, binnen
gehaald, doch men heeft er nog niet mee gedaan. Geen
boer of bij heeft meer dan gewone broei in het hooi. De
hooistekers zijn thans ook druk in de weêr dezer dagen,
en menig heet en zwart plekje wordt ontdekt. In zulke
omstandigheden wordt het wel bewezen, dat het benoemen
van geschikte hooistekers van gemeentewege een nuttige
zaak is die niet genoeg kan worden aanbevolen en in geen
plattelandsgemeente behoort te worden nagelaten.
Naar aanleiding van de treurige berigten omtrent de
ziekte onder de aardappelen en de daardoor te verwachten
duurte, vraagt de Werkmansbode:
„Waar moet het van den winter heen? De arbeider
verdient dezen zomer weinig; de boer heeft weinig hoop
op een ruimen oogst; de ambachtsman dientengevolge
minder werk.
Het moge waar zijn: „klagers geen nood;" er is reden
tot bezorgdheid.
Ook te Amsterdam is de slechte stand van het aard
appelgewas ruimschoots merkbaar. Jl. Maandag hebben
ziel en oog hingen geboeid aan de lichte gedaante, die tegenover
de ruischende fontein zat, met een potlood in de handen en Let
geopende schetsboek op de knieën.
Eene siddering ging door hare leden toen zij hem naderen zag,
maar zij bewoog zich niet, alleen het papier kidtterde onder liaur
bevende vingers. Hij was achter haar gaan staan en boog zich
over het blad. Trotsch en ernstig troonde zij op haar door de
zee omspoelde rots, de edele stedemaagd Triëst, de bronnimf van
den Karst smeekende, dat zij haar verblijf zou openbaren. Een
beschermgeest van den berg heft den sluijer van de maagdelijke
gestalte der Najade. Zij slaat het verrukte oog opwaarts naar
den hemel, dien zij thans voor het eerst aanschouwt, terwijl naar
lafenis dorstenden toesnellen, om zich met het water te verkwikken,
dat onder haar gezegende voeten te voorschijn borrelt.
„Gij hebt aan de Najada een trek van zachte weemoedigheid
om den mond gegeven, een trek, dien het origineel niet bezit.
Meent gij niet, dat zij er goed aan deed, die bergkloof te verlaten,
waarin zij gevangen lag?"
„Zij moest wel men liet haar geen keus. Doch of zij vrijwillig
het gedaan zou hebben?"
„Daar twijfel ik niet aan. Ik denk dat zij haren bevrijder
juichend te geraoet snelde, die kwam, om haar de bloeijende
wereld des levens te openen."
„Alsof zij niet aarzelend zou geweifeld hebben, den donkeren
maar veiligen schuilhoek te verlaten, om welligt hare leden te
verpletteren aan de punten en hoeken der rotsen, over welke zij
naar beoeden moest schieten, zoo zij haar nieuwen, vreedzamen
loop, besehenen door het zonlicht, wilde beginnen; alsof zij niet
gevreesd zou hebben, hare wateren troebel te maken in den snellen
val, en onrein en vol stof beneden aan te komen tot niemands
genoegen, en tot haar eigen verdriet!"
„Is het de twijfel aan uwe eigene toekomst, die uit uwe woorden
spreekt?" Zij knikte treurig.
„Hebt gij een besluit genomen?"
„Ik deins er voor terug."
„Weet gij, Genia, dat gij mijn eigendom waart, voordat Norring
u mij ontroofde?" Vol vurige teederheid zag hij haar in de oogen,
die vragend op hem gerigt waren. „Ge weet niet, wat de ring
beleekent, dien gij van mij aan den vinger draagt?"
„Gij gaaft hem mij tot een aandenken
„Ik gaf hem u, als een onderpand onzer verloving gevoelt
gij niet, dat ge mij behoort?
Met strakken blik hing zij aan zijne lippen, haar boezem golfde
heftig op en neer. „Spreekt gij de waarheid? O, wees waar, Percy;
ik heb immers niemand als u, op wien ik steunen kan!"
Hij greep de in angst tot hem opgeheven handen en drukte
ze warm.
„Onze beide vaders verloofden ons, zonder dat gij, Genia, er
iets van wist. Wij zouden later onze verloving bekrachtigen of
ontbinden, naar eigen vrije keuze!"
„Gelooft gij, dat Blanchc er van geweten heeft?"
„Zij wist van onze verloving af!"
„En haalde mij tot die andere over o, zoo ik gissen kon,