HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 112.
Woensdag 17 September.
Jaargang 37.
W ij huldigen
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.30.
franco per post - 1.65.
Uitgever
Bureau:
A. A. BAKKER Cz.
I O L E N P L E I i\ N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regel» 60 Cent»,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar öost-lndie.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
IIELDER en NIEUWED1EP, 16 September.
De 24ste verjaardag van II. K. II. Prinses Hendrik der
Nederlanden werd jl. Zondag alhier op de gebruikelijke
wijze gevierd.
In de afgeloopen week zijn de werkzaamheden voor
den bouw van het fort op de Harssens bij den havenmond
alhier, onder de leiding van den kapitein-ingenieur van
Schermbeek, die met de uitvoering van dit werk is belast,
aangevangen. Omtrent de bewapening van dit fort kan nog
niets met zekerheid worden gezegd; het is namelijk niet
onwaarschijnlijk dat de voorgenomen bewapening met stukken
van 30.5 cM. door eene met zwaardere vuurmonden zal vervan
gen worden. De commissie van artillerie- en genie-officieren,
met het onderzoek van een en ander in het buitenland belast,
bevindt zich than3 te Maagdenburg.
Aangenomen het beroep naarllpendam door dr. J. C. Pool,
predikant alhier.
Het geschenk, dat door het korps der Marine, het
Werfpersoneel en dat van het Loodswezen aan IiH. MM.
den Koning en de Koningin bij gelegenheid van hun huwelijk
werd aangeboden, zal in den loop dezer week in een der
lokalen van 't Departement van Marine te 's Gravenhagc
ter bezigtiging worden gesteld. Dat geschenk is een kunstig
vervaardigd zilverwerk uit de fabriek der lieeren van Kempen,
te Voorschoten. Bij dit cadeau is gevoegd een sierlijk
album, de namen bevattende van hen, die aan dat geschenk
hunne bijdragen hebben geschonken. De vervaardiging van
den keurigen titel en 't schrijven der namen is opgedragen
aan onzen plaatsgenoot, den heer L. F. over de Linden,
ambtenaar bij de Marine. Met calligraphische kunst is dit
werk door hem uitgevoerd. Allen, die dit hier ter plaatse
bezigtigden, roemen om 't zeerst de keurige uitvoering, en
ongetwijfeld zal men te 's Gravenhage, nevens het kunst
werk uit de beroemde fabriek van van Kempen, lof en
hulde brengen aan de onmiskenbare talenten van onzen
plaatsgenoot, die de calligraphie kennelijk met zóó geluk
kigen uitslag heeft beoefend, dat hij in staat was dit
pennewerk uit te voeren.
't Was jl. Zondag voor onze ingezetenen, tot de
Oud-Roomsch-Catliolieke Kerk behoorende, een ware gods
dienstige feestdag. Hunne kerk en pastorie, die sedert
lang dringende herstelling en verbetering vereischten, waren
eindelijk gereed en in de kerk kon weer godsdienst worden
uitgeoefend. Hadden de financiëele krachten van de gemeente
naren daartoe tekort geschoten, de zuster-gemeenten in ons
vaderland, aangemoedigd door msgr. Diependaal, den vroeger
zoo algemeen geachten pastoor dezer kerk alhier, hadden
IN DEN IiERFST.
Novelle van A. "WEITZMANN.
{Vervolg.)
„Gij., zult niet vertrekken!" sprak Lucia op een trotschen,
bevelenden toon, „omdat het mij zoo smartelijk valt. Ik heb u
zoo lief!"
„Hoe is het mogelijk, dat gij den onuitstaanbaren Guido Pelden
kunt liefhebben?" sprak de jongman lachend en nog altijd in de
onzekerheid verkeererule, of hij die woorden als het openhartig
gesnap van een kind, dan wel als de gewichtige bekentenis van
een sanguinisch meisje moest opnemen. Vleiend gleed zijne slanke
hand over hare zwarte lokken zijne blikken hingen treurig aan
hare sierlijke gestalte, terwijl hij zeidc: „Ik heb u ook lief, kleine
Elfen-prinses en keerscheresse op Hochberg; ik wensch, dat alle
geluk en zegen zich op uw jeugdig hoofd uitstorten."
„Waarom trouwt ge mij dan niet, als ge mij lief hebt?" vroeg
Lucia haastig en op haar gelaat streed de eigenzinnige trotschheid
van het kind met de vroeg ontwaakte hartstocht van de vrouw.
Slechts een oogenblik overrompelde Guido de gedachte: „sluit
dat kind in uwe armen, maak bet tot uwe vrouw en word door
haar weder een schatrijk man!" doch tot zijn eer moet gezegd
worden, dat die gedachte spoedig weer verdween. Na eenige over
denking wees hij de verzoeking van zich. Neen, duizendmaal neen
Hoe zou hij het hebben durven wagen om dat reine, frissche,
onbewogen leven mee tc sleepen in zijn verknoeid, verward bestaan,
om als onbemiddeld gelukzoeker, die fortuin verlangde tc maken,
voor den argeloozen vrijheer op tc treden en om de hand van zijn
vijftienjarig kind te vragen? Hij, de drie-en-dertigjarige man!
„Waarom ik u niet trouw, mijne kleine Lucia?" sprak Guido na
eenige pauze, bedaard hare hand vattende; „omdat ik een arm
man ben, die er volstrekt niet aan denken mag, eene vrouw te nemen."
„Dat is geen reden," antwoordde Lucia, met nadruk het hoofd
schuddende. Papa heeft mij herhaalde malen gezegd, dat ik rijk
genoeg ben om eenmaal tot echtgenoot te nemen, dien ik verlang."
„Gij hebt gelijk, mijne armoede is de reden niet," antwoordde
Guido; de ware oorzaak schuilt dieper. Wat ons van elkander
gèscheiden houdt is niet alleen het verschil van jaren, ofschoon ik
reeds het dubbeltal der uwe heb bereikt, maar er is meer, oneiadig
veel meer, Lucia! het is eene wereld van droevige ervaring.
Gij, met uw jeugdig hart, kunt dat nog niet begrijpen, en ik
verlang dit ook niet. Hebt ge er eenig vermoeden van, dat wij
mannen van de zoogenaamde groote wereld, van de zoogenaamde
goede gezelschappen, voor het grootste gedeelte ons gevoel ver
spillen, evenals wij het ons vermogen doen, om dan ten slotte, na
verloop van eenige jaren, aan beiden bankroet te gaan? Gij schudt
uw hoofd en weet niets van zulke dingen, welnu, dank den
hemel, dat er nog een schat van gevoel vóór u ligt en dat gij niet,
van hunne offervaardigheid doen blijken en zoo was het
minoogelijke en ondoelmatige kerkgebouw herschapen in
een lief en uiterst net bedehuis en mogt pastoor Dievenbach
zich verheugen in eene zeer logeabele pastorie. In zijne
predikatie wees de bedoelde geestelijke dan ook op liet
groote voorregt, zijner gemeente ten deel gevallen, en ver
maande hij hen tot waardeering en opregte dankbaarheid.
Wij mogen hierbij niet onvermeld laten, dat de heer S. H.
van der Steen, opzigter van ?s Rijks marine werken, alhier,
die was aangezocht om plan en teekening van het voor
genomen werk tc maken, en onder wiens toezigt later de
werkzaamheden zijn geschied, zich met het oog op de
geldelijke middelen waarover men te beschikken had
uitmuntend van zijn taak heeft gekweten en een werk heeft
geleverd dat veler verrassing en bewondering heeft getroffen.
Bij de opening van de Staten-Generaal werd Z. M.
de Koning vergezeld door Prins Frederik. Prins en Prinses
von Wied en I1D. moeder en de Kroonprins van Zweden
woonden de opening bij. Z. M. werd ontvangen door de
oudste leden van beide Kamers. Het schoonste weder
begunstigde de plegtigheid. De Koning werd allerwege
hartelijk begroet.
Zr. Ms. schroefstoomschip Marnix, onder hevel van
den kapt.-luit. ter zee G. C. C. Thierens, is jl. Zondag te
Amsterdam aangekomen.
Van raej. Mina Kriiseman verschijnt weldra een
nieuw romantisch werk, getiteld: Willen en handelen. Fellah
Damstone, of de Bruid van New- York.
Werd voor eenigen tijd berigt dat de „Vei'eeniging
tot ontwikkeling van den landbouw in Hollands Noorder
kwartier," de beide nieuwe machines om zoete melk te
ontroomen, met name die van de heeren Lefeldt Lentsch,
en die volgens Lavalle's patent vervaardigd, den 0 en 10
September op de „Modelboerderij" te Winkel zou doen in
werking brengen. Het bestuur zag zich genoodzaakt nog
ter elfder ure aan de leden mede te deelen, dat de aan
gekondigde beproeving geen voortgang zou hebben.
Ondanks de overeenkomsten, met dit doel gesloten,
kwamen ten laatste nog beletselen op, welke het bestuur
niet bij magte was weg te ruimen.
De oudste onderwijzer van ons land is ongetwijfeld
de 86jarige heer Venhuis te Zuidwolde (Groningen), die
dezer dagen zijn vijf-en-zestigjarig „meesterschap" vierde.
De krasse grijsaard doet nog steeds met opgewektheid in
de school dienst en denkt er nog niet aan, zijn ontslag
te vragen.
Men schrijft ons van Vlieland, dd. 12 dezer:
„Bij de op den 9 dezer alhier gehouden aanbesteding
voor het doen van vernieuwingen en herstellingen aan de
kerk en pastorie waren ingekomen 8 inschrij vings-billetten.
zooals wij oudere, koude menschen, levend-dood door het leven
behoeft te gaan." Hij sloeg zijn arm om hare sierlijke gestalte en
legde zijne rechterhand liefkozend op haar hoofd, doch plotseling
zich bezinnende, trok hij zijne handen terug en zeide zachtZie,
kindhierin is het onderscheid gelegen, voor u is dit de eerste
maal, dat andere handen van mannen, dan die van uw vader, u
omvatten, en daarentegen ik! Zooals ik u in mijne armen sloot,
heb ik vóór u ook andere meisjes omvat gehouden, goede en
slechte, wie weet hoeveel! De goede zijn door mij bedrogen,
de slechten hebben bet mij gedaan, totdat ik dit alles moede ben
geworden. Wat zal zulk een man voor u, onschuldig meisje, kun
nen zijn? Van mijne zijde zou het genoemd kunnen worden, dat
ik de neiging van het kinderlijk gevoel schandelijk wilde misbruiken."
Lucia was doodsbleek geworden. Zij stanrde hem met strakke
oogen aan; hare hand gleed werktuigelijk langs haar voorhoofd,
alsof ze een boozen indruk wilde wegwisschen. „Wat zal ik aan
vangen, als gij van hier zijt heengegaan sprak ze als in een droom.
„Arm kind!" riep Guido. „Over een paar jaar zult gij eene
gevierde schoonheid zijn, waarnaar honderden de hand zullen uit
strekken, misschien met geen reiner hart, geen betere rechten dan
ik, die haar thans afwijs. Als ge in later tijd uw hart schenkt
aan een man, Lucia! kunt ge misschien ongelukkig zijn, maar ge
zijt dan ten minste oud genoeg om de wereld eu de mensehen
beter te kunnen beoordeelen en behoeft niemand iets te verwijten.
Thans zou het mijne schuld, een misdaad van mijne zijde zijn!"
„Nooit wil ik een ander man weer liefhebben, nooit!" mompelde
Lucia tussclien hare tegen elkaar geklemde tanden. Het was geen
kind, dat deze woorden sprak, het was eene vrouw.
„Lieve Lucia! vergeet alles wat in dit oogenblik tussclien ons
is voorgevallen. Verban de sombere gedachte, die ge zooeven uit
gesproken hebt, uit uwe ziel. Toon weder dat vroolijke gelaat,
waarop zich tot dusverre nog geen donker wolkje had vertoond,
en, wat ik bovenal u bidden mag, wees niet boos op mij, die uw
levensgeluk zoekt."
Zij reikte hem hare hand toe en zeide: „Ik ben niet boos op
u, geen enkel oogenblik, maar het valt mij zoo hard
Nu kon ze niet langer have kalmte bewaren; de tranen rolden
over hare wangen. Zij keerde zich om en liep als een opgejaagd
wild naar het slot.
Den volgenden middag verliet Guido Pelden, na een hartelijk
vaarwel van den bezitter van bet slot, de plaats waar hij zoo'n
gastvrij onthaal had genoten. De oude heer werd niet moede om
hem in te prenten, dat hij spoedig, heel spoedig terug moest
komen. Lucia reikte hem slechts zwijgend de hand; zij wist,
dat hij niet zou wederkeeren.
Dat is het leven, kindeen eeuwig jammeren, een eeuwig af
scheid nemen, een eeuwig vaneenscheuren. Kan dan uw hart het
mijne niet omvatten? Heeft zelfs uw oog mij niet kunnen houden f
Minste inschrijver de lieer L. van der Zaag te Leeuwarden,
ad f 2674, aan wien het werk is gegund."
„Heden morgen arriveerde alhier op de Vliereede het
Nederlandsch driemast schoenerschip Reiziger, kapt. W. J.
Alberda, aan boord hebbende twee luchtschipbreukelingen,
namelijk madame Godard en haar reisgezel. Nadat zij
Donderdag middag te Amsterdam met den ballon waren
opgestegen, bevonden zij zich na een half uur tijds op de
hoogte van Urk. Toen zij het anker uitgeworpen hadden
beproefden zij om een Urker vischsclmit te bereiken, het
welk mislukte. Steeds verder drijvende met den harden
wind, geraakten zij eindelijk verward in de tuigagie van
den schoener Reiziger en werden door den kapitein en de
equipagie door de sloep met levensgevaar gered.
Madame Godard heeft haar arm gebroken of zwaar
gekneusdhaar reisgezel is er zonder ongelukken afgekomen,
doch ik weet zeker dat hij aan deze luchtreis genoeg heeft.
Nadat zij op de Vliereede aangekomen waren, zijn zij
met de loodsafkaler naar Harlingen vertrokken.
De ballon met het schuitje is, hoewel stuk, mede door
de equipagie behouden geworden."
De Raad der gemeente Haringcarspel heeft besloten
tegen 1 Januarij van 't volgende jaar een kweekeling
aan te stellen voor de openbare school aldaar, op eene
toelage van f 350.
De Amsfel te Amsterdam, welke dit jaar al zoo dik
werf getuige was van treffende ongevallen, eischte ook
jl. Zondag weder twee slagtoffers. Twee gehuwde paren
met een zuigeling wilden zich in een klein roeibootje met
roeijen vermaken. Toen men op do hoogte van de Kon.
Ned. Bierbrouwerij, van plaats wilde verwisselen, kantelde
het ranke bootje om en met uitzondering van een man,
welke zwemmen kon, zouden allen hun graf in de golven
hebben gevonden, als de veerman daar ter plaatse hun
geen hulp had verstrekt. Van twee hunner kon men slechts
den dood constateeren. De aangewende pogingen bleven
bij een man en een vrouw vruchteloos. Hun lijken zijn
naar het lijkenhuis op de Ooster-begraafplaats gebragt.
De zuigeling, die onder een der banken van het bootje
was neergelegd en in de omgekantelde boot bleef, is later te
voorschijn gehaald en ook, wonderlijk genoeg, in het leven
behouden. (Arnh. Crt.)
De Amsterdamsche medici hebben Vrijdag avond een
uitmuntend geslaagd feest aangeboden aan de thans in de
hoofdstad vereenigde medische celebriteiten. De avond begon
met de Gaudeamus-ouverture van Richard Hol, door het
Parkorchest. Na een woord van welkom door dr. Daniels
en den heer van Leent, dirigeerend officier van gezondheid,
droegen de dames Josephine en Jeanne de Groot „le Passant"
voor van Francois Coppée. Daarop volgde een echte Duitsche
Scliwank „fiir Aerzte und Naturforscher beider Haemis-
O, die eerste, eenzame uren, wanneer iemand, dien we beminden,
van on9 gescheiden is, wellicht gescheiden om hem nimmer weder
te zien, hoe zwaar drukten ze op het jonge hart van Lucia!
Alsof eene vermetele hand alle betoovering uit het landschap had
weggevaagd, kwam haar het oord op den namiddag voor, nadat
de schilder was weggereisd, toen ze alleen in hare kamer zat en
door het geopende venster naar buiten zag. De zon scheen even
helder als den vorigen dag, de blauwe bergen zagen op haar neder
en aan den hemel trokken ook nu donkere wolken samen. Het
was alles even als dien dag, en toch was het voor haar geheel
anders gewordenhaar kinderlijk geluk en jeugdige overmoed
schenen thans ver, zeer ver achter haar tc liggen. Rij de groote
droefenis, die Lucia's hart vc-rvulde, gevoelde zij voor de eerste
maal in haar jeugdig leven, dat ze, ofschoon door haar vader teeder
bemind en vurig aangebeden, een eenzaam kind was, zonder vrien
den, zonder zuster, zonder moeder. Zij had niemand op de wereld,
aan wien ze het leed, dal haar overkomen was, kon toevertrouwen.
Arme, kleine LuciaAl verdwijnt ook weder de eerste harts
tochtelijke opwelling hartstocht kan het nog bezwaarlijk genoemd
worden de bitterheid van de ontgoocheling blijft in het gemoed
gegrifd en, in plaats van frissche ongeveinsdheid, treedt norschheid
en nadenkendheid te voorschijn. De eerste rimpel vertoont zich op
het gladde voorhoofd.
Dagen, ja weken waren voorbijgegaan sedert Guido Felden het
slot Eberfing had verlaten. Uit den herfst was de winter geboren,
en gelijk daarbuiten de sneeuwvlokken zonder eenig gedruisch op
velden en boomen neervielen, even omzichtig trad het bleeke
dochtertje van den vrijheer, dat vroeger zoo levenslustig was, door
de groote, eenzame kamers, 's Avonds, als ze met haren vader
bij het vlammende haardvuur vóór het schaakbord zat, kon men
het onderscheid tussclien 't heden en 't verleden het duidelijkst
bemerken. Het „schaakmat" van de lippen van den ouden heer,
dat Lucia vroeger altijd min of meer toornig maakte, ontlokte
thans hoogstens een glimlachje op haar zwaarmoedig gelaat en
verleenden aan hare trekken eene onbeschrijfelijk zachte uitdrukking.
„Zacht" en „Lucia" beide woorden pasten vroeger in het geheel
niet bij elkander, en daarom moest dit onderscheid zelfs den niets
vermoedenden vrijheer opvallen. „Het kind wordt ouder en lijdt
aan verveling," dacht hij bij zich zeiven; „het kan ook niet eeuwig
in deze afzondering blijven. Eenmaal moet er toch verandering
komen, waarom dan maar niet spoedig?"
Wel is waar beviel de wijze dezer verandering hemzelven niet,
maar het meisje moest naar de hoofdstad, om daar een weinig te
gewennen aan gezelschap en zich een gezelligen toon en beschaafde
manieren eigen te maken. De vrijheer kon haar slechts bij zijne
zuster, die weduwe was, brengen, docli deze was wel eene zeer
achtenswaardige dame, maar het was niet geheel en al het gezel
schap, dat hij voor zijne dochter wenschte. Hieraan was echter niets
te veranderen. Misschien konden Lueia de beide dochters van hare