IIELDERSEHE
Ei\ i\I Eli WEU IEP El C9DKANT.
)- et Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier
1879. N°. 116.
Vrijdag 26 September.
Jaargang 37.
,,W ij huldigen
li e t goed e."
Verschijnt Dingsdaft, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalJ 1.80.
franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKIvER Cz.
li ii r e a uMOLENPLEIN N°. 1(13.
Prijs der Advertentien: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indic.
Laatste ügting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWED1EP, 25 September.
Eergisteren avond werd in het lokaal Tivoli alhier
eene vergadering gehouden door de Ileldersche afdeeling
der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, onder
presidium van den heer J. Schuijt. De voorzitter heette
de talrijke aanwezigen welkom en bragt een woord van
dank aan allen, die zoo ijverig hebben medegewerkt
om de tentoonstelling, op 6 en 7 dezer gehouden, te
doen slagen. Inzonderheid betuigde hij zijne erkente
lijkheid aan de leden der Commissie, die met het bestuur
hebben zamengewerkt tot regeling der tentoonstelling.
Vervolgens reikte hij de prijzen en getuigschriften uit, bij
die tentoonstelling behaald. Na afloop der prijs-uitreiking
had eene kaas-verloting plaats, tengevolge waarvan een
lótal leden met een smakelijk aandenken aan deze bijeen
komst huiswaarts keerden. Vóór het sluiten der ver
gadering werd door den heer Leich het woord gevoerd
en de wensch geuit, dat de afdeeling zich, nevens het
houden van tentoonstellingen, mogt toeleggen op het in
onderlingen kring bespreken van landbouwzaken of het
doen bespreken daarvan door bevoegde personen. Hij
drong te meer daarop aan, omdat in dezen tijd de land-
bouwstand behoefte heeft aan voorlichting in een zoo
hoogst belangrijk bedrijf. De voorzitter verzekerde den
s/reker, wiens woorden met blijken van goedkeuring
werden ontvangen, dat het bestuur dezen wensch in zijne
vergadering zal bespreken.
De jongeling S. Ruitinga, leerling van den heer
Ilissink alhier, heeft met goed gevolg het litterarisch-
mathematisch examen voor de Staatscommissie te Amster
dam afgelegd.
De Maatschappij tot droogmaking van het zuidelijk
gedeelte der Zuiderzee heeft zich dezer dagen gewend tot
den minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid met de
verklaring, dat zij persisteert bij hare aanvrage om concessie.
Naar men tevens verneemt, heeft de Maatschappij, in haar
adres aan den minister, er zijne aandacht op gevestigd:
a. dat ter droogmaking van het zuidelijk gedeelte der
Zuiderzee een voorschot van den Staat, in 14 jaren, gevraagd
wordt van 43 millioen, van welke echter in de eerste drie
jaren slechts f 300,000, f 600,000 en f 900,000 gevorderd
zouden worden
b. dat zij het graven van een kanaal door de Geldersche
10)
IN DEN HERFST.
Novelle van A. WEITZMANN.
Vallei bereid is te ondernemen op dezelfde geldelijke voor
waarden als de Zuiderzee-zaak
c. dat tusschen beide ondernemingen het naauwst verhand
bestaat, makende toch een aanzienlijk gedeelte van het
gezegde kanaal een integrerend deel uit van de Zuiderzee-
onderneming, namelijk het gedeelte ringvaart Amsterdam-
Amersfoort.
De Maatschappij besluit haar adres met de hoop te kennen
te geven, dat de minister van zijne belangstelling zal doen
blijken in eene onderneming als die der droogmaking van
het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, die, uitgevoerd volgens
de plannen der' Maatschappij, door een bevoegde staats
commissie geacht wordt te zijn „een weldaad voor het
vaderland."
Beroepen te Beusichein ds. de Vries, te Purmerende.
- Aangenomen het beroep naar Rotterdam door ds. J.
Ivrayenbelt, predikant te Alkmaar.
Door den Paus is tot Internuntius te 's Gravenhage
benoemd mgr. Agapete Panici, ter vervanging van mgr. Capri,
die benoemd is tot secretaris van de congregatie der studiën.
Door burgemeester en wethouders van Schagen, is
benoemd tot klerk ter secretarie de heer F. G. Göthe,
thans in dezelfde betrekking te Monster.
Als een bijzonderheid kan worden vermeld, dat een
vruchtboom van Pieter Otsen, te St. Maarten, welke
kortelings zijn gewone vruchten heeft opgeleverd, thans
weder in vollen bloei staat.
In de Boekelermeer had jl. Zaterdag de proefmaling
en oplevering plaats van een nieuw stoom-watergemaal,
hetwelk is opgerigt ter vervanging van en gebouwd op de
fundeering van den geslechten wind-watermolen.
Na afloop werden alle belanghebbenden en landbouwers
uit den polder, door den heer jhr. mr. P. van Foreest,
aan een vriendschappelijk maal op den Neijenburg genoodigd,
waarbij aan de ontwerpers, de ingenieurs de Wit van Amster
dam en den heer B. Brinkman, uitvoerder der bouwwerken,
dank werd gezegd voor hunne goede zorgen aan dit werk
besteed.
De leeuwin in Natura Artis Magistra te Amsterdam
heeft, naar nu met zekerheid kan worden gemeld, drie welpen
geworpen.
Jl. Dingsdag morgen, omstreeks half zes ure, is
afgebrand eene der grootste boerderijen in de Haarlemmer
meer, gelegen aan den IJweg bij den Spaarnwouderweg,
toebehoorende aan den lieer J. W. Viehoff, te Amsterdam,
en bewoond door Jan Commandeur. Van verzekering is
{Vervolg.)
Lucia bracht den geheelen nacht slapeloos door; zij wierp zich
onrustig heeu en weer op hare legerstede, drukte telkens hare
handen tegen het heete voorhoofd en loosde diepe zuchten. „Ach
God riep ze in vervoering uit., „ik had hem nimmer moeten
wederzienHeb ik nu vier jaren lang geloofd, dat het de illusie
van mijn vijftienjarig onervaren hart was geweest, en dat hij niet
anders is dan alle overige mannen? Ach, die illusie is nog niet
gewekenWat zal ik doen Wat zal ik doen
Zoo ging Lucia met hare overpeinzingen voort totdat de eerste
morgenschemering het venster binnendrong. In de kamer nevens
haar lag de vrijheer, die dezen nacht wonderlijke overeenstem
ming eveneens weinig had geslapen. Hij dacht aan zijne geliefde
dochter, die naar zijne meening in een vrcedzamen slaap verzonken
lag; aan het zalig verleden, dat het kleine huisje hem weder voor
den geest geroepen had; aan de toekomst van Lucia, van haar
bruidegom, van Guido Felden. Plotseling overviel hem eene diepe
neerslachtigheid, een gevoel alsof hem een groot ongeluk zou over
komen, dat hij niet bij machte was om af te wenden; verwarde
droombeelden doorwoelden zijn brein; hij meende zijne dochter te
hooren wecnen; eerst bij het aanbreken van den dag viel hij
in slaap.
Ook Lucii was rustiger geworden. Haar plicht stond haar thans
helder voor den geest. Geen plaats meer in te ruimen aan een
hartstocht, die haar reeds op vijftienjarigen leeftijd zooveel droefenis
had veroorzaakt, en zich te vrijwaren voor de verbreking van eene
vrijwillig afgelegde trouwbelofte, was haar onwrikbaar voornemen,
haar vasten wil. „Wien zal men nog vertrouwen, wien kunnen
vertrouwen, als men aan een vrijwillig -gegeven woord geen geloof
kan hechten?" sprak zij bij zichzelve. „Beu ik niet volkomen vrij
geweest? Niemand heeft mij gedwongen om de vrouw van von
Olgershausen te worden. Hoe zou hij my verachten, indien hij
wist, dat ik thans reeds strijden moet om mijn woord gestand te
doen, hoe zou ieder rechtschapen mensch mij verachten, als liet
ooit in mij opkwam om dat te verbreken! Foei, hoe verachtelijk!"
Zij hield haar besluit getrouw, doch-met welk een smartvollen
strijd dit gepaard ging, was baar alléén bekend.
Guido was in zijn gedrag tegenover Lucia veel veranderdhij
plaagde baar niet meer en noemde haar geen „kleine," zooals hij
te Eberfing deed, ofschoon ze inderdaad weinig grooter was ge
worden, maar hij was nu- geheel en al voorkomend en sprak met
haar over de schilderkunst en over alles, wat hem belang inboezemde.
Toen zij voor de eerste maal aan zijne zijde den zuilengang van
het Colosseum binnentrad en in bewondering verzonken was over
het interessante van deze plaats, zag hij haar scherp in het gelaat,
alsof hij in hare ziel wilde lezen en fluisterde haar zachtkens toe:
„Uw liefelijke verschijning te midden van deze antieke heerlijkheid
schijnt mij toe als een minzame groet uit het Duitsche vaderland."
Lucia wilde hem vragen:' „Iieb ik u reeds gezegd, dat ik ver
loofd ben?" doch de vrees, dat deze woorden hem als eene over
bodige, wellicht belachelijke waarschuwing mochten toeschijnen,
weerhield haar. lederen avond begaf zij zich ter ruste met het voor
nemen om hem den volgenden dag hare verloving bekend te maken
en steeds ging die dag voorbij, zonder haar besluit te hebben
volvoerd.
„Papa!" sprak ze op zekeren dag, terwijl zij op de komst van
den schilder zaten te wachten, die hen voor eene wandeling zou
afhalen, „gelooft u ook niet, dat het van onze zijde betamelijk is
om aan den heer Felden, wanneer zich daartoe de gelegenheid aan
biedt, mijne verloving mede te deelen? Waarom hebt gij dal niet
reeds gedaan? Mij dunkt, dat bij het niet zeer hartelijk zal vinden,
wanneer hij het bij toeval van een ander vernemen mocht."
„Ik heb niet geweten, Lucia, dat gij zulks verlangdct, doch ik
zal hem cr bij de eerste de beste gelegenheid mee in kennis stellen."
Op de wandeling zeide Guido plotseling tot Lucia: „Genadige
freule! thans heb ik tijd en gelegenheid om eene vioeger aan u
gedane belofte te vervullen. Yier jaren geleden heb ik beloofd uw
portret tc vervaardigen. Mag ik nu gedurende uw verblijf alhier
daartoe overgaan?"
„O ja, mijnheer Felden, dat moet gij doen," gaf de vrijheer op
zijne vraag spoedig ten antwoord. „Reeds sedert geruimen tijd
heb ik bet voornemen gehad om Lucia's portret te laten maken,
opdat ik eene herinnering aar. haar heb als ze eens getrouwd zal rijn."
Guido lachte zonder eenig voorgevoel te hebben en antwoordde,
Lucia aanziende: „I)e genadige freule zal dus spoedig in het
huwelijk treden?"
Zou Guido een ontkennend antwoord verwacht hebben? Zijne
gelaatstrekken werden echter strak en donker, toen Lucia op ccn
vasten toon antwoordde: „Ja, vermoedelijk in den naderenden
zomer. Heeft papa u dan niet gezegd, dat ik mij twee maanden
geleden verloofd heb?"
„Ach God, neen!" riep de vrijheer verlegen uit, „ik heb gedacht
dat Lucia, volgens dc gewoonte van alle jonge meisjes, u reeds
lang van deze merkwaardige gebeurtenis bad kennis gegeven, mijn
heer Felden!"
„Neen, mejuffrouw Lucia heeft mij nog niets van hare verloving
medegedeeld. Neem mijne hartelijke gelukwenschen aan voor uw
bruidegom en ook voor u, genadige freule!"
Hij sprak deze woorden op een zeer bedaarden toon, doch Lucia
meende daarin eene gedwongene kalmte te ontdekken, die haar
door het hart sneed. Zij gevoelde zich onuitspiekelijk ongelukkig
en toch was het goed om hem de geheele waarheid te zeggen; hij
had daarmede reeds lang bekend moeten zijn.
Van het maken van Lucia's portret was dien avond geen sprake
meer; alle drie schenen dit geheel vergeten te hebben. De vrijheer
en Guido hielden het gesprek gaande, terwijl het meisje sprakeloos
nevens heu wandelde; met het onfeilbaar instinct, der vrouwen
eigen, gevoelde zij, dat hare mededeeling op Guido een oneindig
dieperen indruk lmd gemaakt, dan het oppervlakkig wel scheen.
Dat deed haar geweldig aan, want zij was van een geheel anderen
aard dan de meeste meisjes en juichte niet over den behaalden
triomf, dat ze thans nog, ofschoon het „te laat" was, door Guido
beiniud werdgeen bittere gedachte vervulde hare ziel, geen oogen-
blik dacht ze aan het leed, dat hij haar eens had aangedaanin
tot nog toe alleen bekend, dat de granen en inboedel ver
zekerd zijn. Tevens zijn verbrand 2 vette varkens, conige
kippen en eene hoeveelheid graan en hooi. Het grootste
gedeelte van den inboedel en van liet goud en zilver is
géred. Men vermoedt, dat de brand was ontstaan door bet
broeijen van liet liooi. De verbrande woning met inventaris,
granen, enz., wordt op eene waarde van f 40,000 geschat.
Jl. Dingsdag namiddag ten 2 ure beeft liet korps
officieren der dienstdoende schutterij te Haarlem zijne op
wachting gemaakt bij den lieer commissaris des Konings
in Noordholland, baron lioëll, ten einde hem, met liet oog
op zijn aanstaand aftreden, dank te zeggen voor hetgeen
hij in de vele jaren, die hij aan liet hoofd dezer provincie
gestaan heeft, voor die schutterij heeft gedaan. In harte
lijke bewoordingen bragt de luitenant-kolonel mr. B. II.
Muller hem dezen dank over, hem ten slotte toewenschunde,
dat hij nog lang en gelukkig van de zoo welverdiende
rust moge genieten. In zijn antwoord wees de heer Roëll
er op, dat, indien hij gedurende de 36 jaar, die hij aan
dit gewest verhonden was geweest, daarvoor nuttig heelt
kunnen werkzaam zijn, hij zulks in hooge mate verschul
digd was aan de welwillendheid, die hij steeds van de
verschillende collegiën heeft mogen ondervinden. Het deed
hem leed, zijne betrekking te moeten vaarwel zeggen, maai
er was een tijd van gaan en hij gevoelde, dat die voor
hem gekomen was. Hij dankte de officieren voor hun blijk
van sympathie en kon van zijn kant aan de Haarlemsche
schutterij niets beters toewenschen, dan dat zij nog lang
in het bezit van haren uitstekenden kommandant zou blij
ven. De muziek der schutterij deed zich inmiddels in
den tuin hooren.
Z. IC. II. Alexander, Kvoonprins der Nederlanden,
schrijft uit Bex een brief aan liet Vaderland, waarin hij
de redenen opgeeft van zijn uitlandiglieid. Ziehier wat de
Prins o. a. zegt:
„Een eigene verdediging te schrijven is nimmer aange
naam (men wordt zoo ligt beschuldigd van te handelen
met nevenbedoelingen of uit zelfzucht), vooral wanneer
daarbij treurige en smartelijke omstandigheden moeten
worden aangeroerd, zooals hier in hooge mate het geval
is. Het behoeft wel niet in herinnering gebragt te worden,
dat ik bijna den geheelen duur der laatste ziekte mijns
innig geliefden Broeders bij hein vertoefde, en liein niet
verlaten heb, totdat ik hem naar zijn laatste rustplaats heb
geleid. Zij, die kranken, aan welke zij door de. innigste
banden van vriend- en bloedverwantschap waren verhonden,
hare borst welde de weemoedige gedachte op: „Arme, geliefde
vriend is het dan niet genoeg, dat ik ongelukkig ben, moet
ik ook u nog droefenis bereiden?"
Den volgenden dag kwam dc schilder, even als hij tot dusverre
gewoon was, in het hotel van den heer von Bercbheim. Hij sprak
even als te voren mpt Lucia, maar zij zag en bovenal zij gevoelde,
dat er een slagboom tusschen hen gerezen was. Guido klaagde
over hoofdpijn; de nachtlucht te Rome, zeide hij, was ongezond en
hij had gisteren, verleid door den praclitigen sterrenhemel, te lang
in de koele avondlucht gewandeld.
De drie volgende dagen wachtte de vrijheer telkens te vergeefs
op zijn jongen vriend.
„Hij is zeker ziek, Lucia, gelooft gij dit ook niet? Ik zal hem
heden of morgen iu zijne woning gaan bezoeken."
„Wie weet, papa!" merkte Lucia op, „of hij niet onverwachts
ziek geworden is. De heer Felden heeft ons door zijne vriendelijk
heid zóó verwend, dat wij geheel vergeten met hoe weinig recht
wij zijn tijd menigmaal voor ons in beslag genomen hebben."
„Geliefd kind!" riep de vrijheer eenigszins ongeduldig uit, „zoo
groot is waarlijk het offer niet, dat Guido ons heeft gebracht. In
waarheid is het toch zoo erg niet om met een tevreden oud man
en eene schoone landgeuoote genocgelijke avonden door te brengen."
Lucia bloosde. „Hoe is het mogelijk, dat ge zoo iets zeggen
kunt, papa!" antwoordde zij met bevende stem, „daar ge weet...."
Ja, ja!" viel de heer von Bercbheim haar haastig in de rede,
„ik begrijp alles. Gij hebt een bruidegom in het Duitsche vader
land en wilt daarom aan geen ander man uwe beminnelijkheden
tooncn. Dat is goed, prachtig, voortreffelijk! Thans is het mij
duidelijk, waarom ge vóór een paar dagen plotseling uwe verloving
bekend maaktet; gij vreesdet, dat uw ouden vriend u te sterk in
de donkeie oogen zien en daardoor uw gecerdeu bruidegom in zijne
rechten benadcelen zou...." Hij hield plotseling op. Wat was dat?
Lucia zat vóór hem met de beide handen voor het gelaat en weende
bitter. Wat mocht cr gebeurd zijn? Hij had zijne dochter bijna
nimmer zien weenen, zoodat die aanblik hem zijne bedaardheid
deed verliezen. Hij trachtte hare handen van haar gelaat te ver
wijderen en riep op wanhopigen toon uit:
„Lieve Lucia, verschoon mij, bid ik u, zoo ik u in eenig opzicht
gekrenkt heb. Wat ik gezegd kan hebben, dat u zoo doet weenen,
weet ik waarlijk niet. Indien gij het begeert, zal ik niet naar
Guido gaan, ofschoon ik het voor een plicht der vriendschap houd,
mij naar zijn toestand te informeeren, te meer omdat hij op den
laatsten avond, dat hij bij ons was, over hoofdpijn klaagde."
„Ga er heen, papa!" zeide Lucia, de tranen wegwisschende. „Gij
hebt volkomen gelijk, het zou niet hartelijk zijn, als we ons in het
geheel niet om hem bekommerden. Bovendien kan hij werkelijk
ziek geworden wezen."
Armo Lucia! ook de laatste bittere kelk zou hattf niet gespaard
blijven in hare treurige iiefdes-episode.
De heer von Bercbheim keerde met ontroerde gelaatstrekken van
zijn bezoek terug en riep Lucia aan de huisdeur reeds tegen„Zie,
kind! mijn voorgevoel heeft mij niet bedrogen, want onze vriend
is zóó ernstig ziek, dat zijn geneesheer, dien ik op den trap ont
moette, mij verzekerde, dat hij waarschijnlijk het leven zal verliezen.