der schutterij, van de weerbaarheid en van het garnizoen,
omsingeld door fakkeldragers, waren in het midden van het
veld opgesteld en bliezen de traditionecle taptoe, begeleid
door trommelslag. liet was een krachtig koor van trom
petten en trommen, dat diep in de stad weerklonk. Geës
corteerd door kavallerie en tusschen twee rijen gekleurde
ballonnen trokken dc vereenigde muziekkorpsen het oorhout,
den Vijverberg, het Noordeinde en de Oranje-Parkstraat
door tot op het Plein 1813, begeleid door eene ontelbare
menigte. De stoet werd gesloten door den kommandant en
alle verdere officieren van het feestvierend regiment. Op
verschillende punten ontstak men bengaalsch licht. De stoet
defileerde langs het paleis des Ivonings, onder uitvoering van
den Grenadiersmarsch en het Wilhelmus. Z. M. verscheen
echter niet buiten. Vervolgens werd eene serenade gebragt
aan den burgemeester, die voor het monument in liet
Willemspark het regiment grenadiers en jagers met het
jubileum gelukwenschte, welke toespraak beantwoord werd
door den kommandant met een dankbetuiging voor de
medewerking van het gemeentebestuur en met eene herin
nering aan de goede verstandhouding tusschen burgerij en
militairen. „Leve de burgemeester!'' klonk het onder
fanfares en gejuich. De optogt werd daar ontbonden.
Alles is in de beste orde afgeloopen.
Ten huize van een geachte familie te 's Gravenhage
heeft dezer dagen een betreurenswaardige gebeurtenis plaats
gegrepen, welke groote schrik en ontsteltenis heeft teweeg-
gebragt. Een aldaar sedert April in dienst zijnde kinder
jufvrouw schijnt zich ongeveer drie maanden geleden te
hebben schuldig gemaakt aan moord van een kind, waarvan
zij destijds zonder geneeskundige hulp moeder werd.
Ziehier hoe de zaak zich heeft toegedragen:
Ongeveer drie maanden geleden zou bedoelde familie
voor geruimen tijd op reis gaan en de kinderjufvrouw zou
haar alsdan vergezellen. Den avond vóór de reis klaagde
zij over onpasselijkheid en kreeg verlof om zich vroegtijdig
naar haar kamer te begeven. Den volgenden ochtend toch
zou men ten 7 ure vertrekken. Ten 5 ure reeds was de
jufvrouw beneden, kleedde als gewoonlijk de kinderen en
vertrok met de familie ten 7 ure per spoor vau 's Gravenhage.
Wat de vertrekkenden echter niet wisten en waarop /.ij
in het minst geen vermoeden hadden, was dat des nachts
in hun huis een kind geboren was, dat de moeder in een
laken gewikkeld en omwonden met twee japonnen in een
kast op haar kamer in het ledige huis had achtergelaten.
Na ongeveer drie maanden buiten te hebben doorgebragt,
keerde de heer des huizes in het laatst der vorige week
naar 's Gravenhage terug, om de woning voor de ontvangst
te doen in gereedheid brengen. Wel kwam hem een onaan
gename lucht tegemoet, doch hij schreef dit toe aan vochtig
heid en dergelijke en had in het minst geen gedachte op
de kast, waarvan de jufvrouw den sleutel gehouden had,
omdat er, zooals zij te kennen gaf, vuil ondergoed in
geborgen was.
Toen nu evenwel mevrouw met de kinderen en dienst
boden te huis waren gekomen en men den dag daarop een
zond.erlinge brandlucht rook, ondervroeg men o. a. ook de
jufvrouw naar de oorzaak daarvan en bekende deze, dat
zij de oude kleedingstukken verbrand had. Hoe ontstelde
men evenwel toen men, terwijl de kinderjufvrouw met de
kinderen uit wandelen was, in een turfbak liet half ver
koolde lijkje van een pasgeboren kind vond!
De politie werd onmiddellijk met het gebeurde in kennis
gesteld en heeft de daderes in hechtenis genomen. Zij moet
de hierboven vermelde bijzonderheden bekend hebben. (D.)
Men schrijft uit Utrecht aan de N. Rott. Crt.
„Het perron van 't Rijnspoorwegstation heeft dezer dagen
een groot verlies geleden. Een man, aan bijna alle reizi
gers, die Utrecht van tijd tot tijd passeerden maar
vooral aan de Utreclitschen zelf bekend, is gestorven
en heeft eene groote leemte achtergelaten. Een menschen-
leeftijd heeft hij op het station doorgebragt. Twee-en-dertig
zonnen rolden hem op dat station over het hoofd.
Wie herinnert zich niet zijne kloeke, dikke figuur, altijd
op zijn post, van den vroegen morgen tot den laten avond
Geen trein kon vertrekken zonder hem. Daar stond hij;
de regterhand opgeheven en gekneld om den riem, die aan
den klepel van de signaalklok bevestigd is, volgt bij met
zijne altijd waakzame oogen den stationschef. Op 50 meter
afstand ziet hij het kleinste knikje van diens hoofd en dit,
of een zachte beweging met de hand, is voldoende: daar
dreunen reeds de drie heldere vrolijke slagen door de lucht
Ting-ting-ting! Wie kon dat zooals hij? Niemand! Hoort
slechts zijn plaatsvervanger. Dof klinken thans die toonen.
't Is of de klok zelve treurt om het verlies van dien
trouwen kameraad, zoo droevig is haar toon en zoo somber
gonst de nagalm.
En hoe ontevreden staat het gelaat van dien plaats
vervanger! Het is, of hij 't beneden zich acht, de treinen
„af te luiden." Hester! Zalige overledene! Ziet ge het?
Keert ge u niet om in uw graf? De taak, die ge uw
halve leven met zooveel ijver, zooveel toewijding hebt
vervuld, wordt thans geminacht. Onverschillig wordt de
klepel tegen den binnenrand der klok geslagen: de rust
achter den eersten slag wordt verzuimd en de drie slagen
klinken alle even luid. Het schreit ten hemel! Uwe oogen,
die altijd in tranen zwommen waart ge dan altijd ver
kouden, Hester! of had het eene andere oorzaak? zij
zouden overloopen van verdriet bij 't aanschouwen van
zooveel ongevoeligheidMaar dat komt, die man is zich
ook niet bewust, hoeveel nut hij in zijne betrekking kan
stichten. Gij wel; gij wist dat! En uwe kameraden wisten
dat ookAls gij op het perron waart en gij waart er
den geheelen dag dan stondt gij niet te luijeren of te
slapen! Neen, met uwe scherpziende oogen overzaagt gij
het geheele uitgebreide rangeerterrein en niets van wat
daar voorviel ontsnapte aan uwe aandacht. liet ging u
niets aan, maar dikwijls staakt gij de beide wijsvingers in
den mond en het schril geluid, dat gij dan voortbragt,
deed allen, tot op den grootsten afstand, omzien. Men
wist, dat het een waarschuwing was. Men kende dat
fluitje van Hester. De machinisten stopten; de wachters
zagen naar alle zijden uit; de rangeerders sprongen tusschen
de wagens uit en allen rigtten zij den blik naar het perron,
van waar de goede, dikke Hester met zijn stentorstem hen
op het een of ander verzuim opmerkzaam maakte.
Voor de reizigers was hij een vraagbaak. Niet altijd even
beleefd, maar steeds kort en duidelijk waren zijne ant
woorden. Deze nederige man, maar een voorbeeld van
pligtsbetrachting, is niet meer! Een hevige zenuwkoorts
maakte in weinige dagen een einde aan zijn leven. Slechts
eenige uren vóór zijn dood meende hij, ijlende, eene
botsing van twee treinen te zien en op zijn sterfbed nog
stak bij de vingers in den mond en door zijne kleine
woning weerklonk het schelle fluiten dat fluiten, dat
hem zeker nog lang in de vriendelijke herinnering van
velen zijner ambt- en tijdgenooten zal doen leven."
De gezondheidstoestand van den veestapel in het
spoeling-district, zegt de Scliied. Crt., is reeds geruimen
tijd zoo gunstig, als zulks in jaren niet het geval was.
Indien dit als een gevolg van de inenting van het vee mag
worden aangemerkt, zegt het blad, dan voorzeker mag de
door de regering genomen maatregel heilzaam geacht worden.
Men schrijft aan de N. Rott. Crt.
„In een vorig nommer werd door u medegedeeld, hoe
sommige aardappelventers in het noorden van ons land,
door eigenbelang gedreven, de burgers trachten afkeerig te
maken van de aardappelen, die uit Duitschland worden
ingevoerd, en het praatje uitstrooijen, dat die aardappelen
verbouwd zijn op de slagvelden van den Fransch-Duitschen
oorlog, en men eigenlijk daarmee overblijfselen van raensehen-
lijken eet.
Het werd door u overbodig geacht te herinneren, dat
de slagvelden van den Fransch-Duitschen oorlog in Frankrijk
liggen, en dat die oorlog bijna negen jaren geleden een einde
nam, omdat de redeneering omtrent de besmetting der aard
vruchten u waarschijnlijk te zot toescheen, om haar een
wederlegging waardig te keuren. Doch wat gebeurt nu
heden morgen in deze stad, waar dat praatje nog niet was
uitgestrooid?
De aardappelboer bragt mijn vrouw een proefje Holland-
sclie aardappelen, met het oog op het opdoen eener voor-
loopige provisie, en kwam vervolgens het antwoord halen.
Het antwoord luidde, dat de Saksische aardappelen beter
in den smaak vielen. „Meisje, vraag mevrouw dan eens,
of ze liet stukje in de krant wel gelezen heeft? Daaruit
kan ze zien, wat voor goed de Duitsche aardappelen zijn."
Een Noordbrabantsch, 21jarig dienstmeisje, te Utrecht,
heeft wegens onaangenaamheden in of over hare dienst
deze verlaten en vijf weken lang in de bosschen onder
Zeist rondgezworven, zonder voedsel, dan nu en dan een
teug water. De vrees voor hare ouders heeft haar tot
die vlugt bewogen.
Dienstmeisjes die zich ongenaamheden in het huis, waar
zij dienen, zóó aantrekken, dat zij naar een bosch vlugten
en vijf weken lang daar zwerven, zijn al even zeldzaam
als dienstmeisjes, die in geen vijf weken eten. Zij zijn
kleinoodiën in hare soort, en het lijdt ook geen twijfel of
dit meisje- zal spoedig een dienst krijgen. Alleen is het
te vree/.en, dat den eersten tijd hare meesteres het op haar
huishoudboekje zal bemerken, dat zij eene meid kreeg, die
vijf weken lang niets dan water gebruikte. (Arnli.Crt.)
In Veere koopt men een flink, net onderhouden huis
voor een prijs, waarvoor men te Arnhem er naauwelijks een
huren kan. Jl. Dingsdag werd o. a. aldaar voor een goed
huis f 426 zegge vierhonderd-zes-en-twintig gulden
geboden; de verkooper bragt het tot f 526. Een ander
burgerhuisje met tuintje werd verkocht voor f 190.
Jl. Donderdag zijn groote veetransporten uit de
noordelijke provinciën door Zwolle naar Hollanden België
verzonden, wat meerdere drukte in den veehandel doet
vermoeden. Er bestaat alom gebrek aan goed veevoeder.
Vluggere afzet en lagere prijzen staan voor de deur.
Uit onderscheidene Friesche gemeenten wordt gemeld,
dat tegen den aanstaanden winter Vereenigingen voor werk
verschaffing worden opgerigt.
Het mag worden gezegd, dat de echte graaf Edzard
niet met meer praal Groningen kan zijn binnengetrokken,
dan jl. Donderdag de pseudo-graaf het 373 jaren later
heeft gedaan. Alleen zal genen de zon beter beschenen
hebben dan zijn dubbelganger, want het weder was wel
niet bepaald slecht, maar liet den geheelen dag te wen-
sclien over. Ten 1 ure maakte de stadsregering van het
Raadhuis naar den uitgang der gemeente zich op, om den
graaf te verwelkomen en te begeleiden. Voorop de schut
terij van Groningen, achter haar de ruiterij van den graaf
te paard, door haren hovetman aangevoerd; dan de stads
regering, niet minder dan vier burgemeesters, de secretaris,
de raadsheeren, tot zelfs de bouwmeesters toe. De geeste
lijkheid vormde de inleiding tot den grafelijken stoet, de
laatste, uit den aard der zaak, verreweg de rijkste af-
deeling. Het geheel was schitterend en rijk aan ver
scheidenheid en pracht. Duizenden ook van elders waren
getuigen van de maskerade.
Onder de Groninger reünisten was er een die voor
zes-en-zeventig jaar als student werd ingeschreven, en bij
de feesten te 's Gravenhage bevond zicli zekere Rauth, die
het eerst de grenadiers-uniform heeft gedragen.
Te Meppel begint de verzending per spoor van vette
runderen, kalveren, schapen, enz. naar Holland weder te
animeeren. Wel zijn de prijzen p. m. 1/4 minder dan
gewoonlijk om dezen tijd 't geval is, doch de grootere
aanfok, wegens de vroegere duurte, heeft den veestapel in
de noordelijke provinciën ook met duizenden stuks doen
vermeerderen; zoodat, alles dooreengenomen, de inkomsten
der veehouders met andere jaren zooveel niet verschillen,
als men meent.
Men schrijft uit Meppel, dat de dalende prijzen der
vette koeijen, tegenover den duren inkoop in 't voorjaar,
vele weiders, die er 't land voor gehuurd hebben, groote
schade berokkenen. Er zijn er die reeds honderden gul
dens hebben verspeeld, terwijl het einde nog niet te voor
zien is. De eigenërfde grondbezitters kunnen onmogelijk
weidegeld vinden; tegenover eene winst van f 60 a f 70
per stuk in andere jaren, staat thans voor de meesten
verlies te wachten. Op een bezit van 20 en meer stuks
vette runderen wordt dit een aanzienlijk bedrag, 't Gevolg
wordt, dat er tegen den winter vleesch in de kelders komt;
voor ruim f 100 denken velen een ordinair vet rund te
koopen. De slagers storen zich intusschen nog nergens
aan en brengen de oude prijzen in rekening.
Het eiland Singapore, thans de Koningin van het Oosten,
was in het begin dezer eeuw een nagenoeg onbewoond
eiland. Men vond er slechts eenige visschers en zeeschuimers.
Aan den bekenden Engelsclnnan sir Stamford Raffles, die
tijdens het Engelsch bestuur, van 1811 tot 1816, luitenant-
generaal van Java was en later, toen onze koloniën weder
aan het moederland kwamen, door de Engelsch-Indische
maatschappij tot luitenant-gouverneur van Benkoelen (op de
westkust van Sumatra) werd benoemd .aan sir Stamford
Raffles komt de eer toe, het gewigt van het eiland, dat
slechts 206 Engelsclie mijlen groot is, het eerst te hebben
ingezien. Hij zette er 29 Februarij 1819 voet aan wal en
vijf jaren later, 2 Augustus 1824, werd met den Sultan
van Dsehohor een contract geteekend, waarbij „het eiland
met de belendende zeeën, straten en kleine eilandjes over
een uitgestrektheid van tien geografische mijlen van de kust
in vollen eigendom overgingen aan de Engelsch-Oost-Indische
Compagnie." De Sultan ontving 33,200 dollars in eens en
levenslang per jaar 15,600 dollars; de Tumongong kreeg
een som van 26,000 dollars voor eens en een jaargeld van
8400 dollars. Van dien tijd af dagteekent het begin der
vestiging van de stad Singapore. Drie jaren later telde ze
10,000 inwoners; thans vindt men er meer dan 100,000 en
wordt de jaarlijksche omzet van handelsproducten op 90
millioen Mexikaansche dollars geschat. Singapore is een
vrijhaven gebleven; van regten en tollen wil men er niets
weten. Hieraan heeft het zijn opkomst te danken. Het is
thans het centraal punt, de stapelplaats, voor den tussehen-
handel met Indië, Siam, China en de eilanden van den
Indisehen Archipel.
Mina Kruseman schrijft, in antwoord op een in het
Soer. Hbl. aan haar gerigte vraag, waar zij was, waar zij
bleef en wat zij deed, een brief, waarvan het slot luidt:
„Neen, spreek me nooit meer van mijn vaderland! Ik
heb voor mijn vaderland „een eeuw te vroeg geleefd," en ik
hoop voor onze Nederlandsche vrouwen, dat er over honderd
jaar een tweede Mina Kruseman zal opstaan, die dan meer
geestkracht, meer gevoel van eigenwaarde en meer lust tot
werken bij haar zusters vinden zal, dan ik, helaas,
gevonden heb.
„Mina Kruseman, waar zijt gij, waar blijft gij en wat
doet gij?"
„Ik ben in Indië, blijf er en werk."
Uit alle landen hoort men klagten, dat het aantal
hazen, patrijzen en ander wild dit jaar bijzonder gering is,
hetgeen waarschijnlijk te wijten is aan het ongunstige weder.
Naar aanleiding daarvan rigt de Duitsche geleerde dr. Karf
Rusz in zijn weekblad Isis een verzoek aan alle jagtlief-
hebbers, om in dit jagtsaizoeu in het geheel geen hazen
of patrijzen te schieten. Wanneer aan dat verzoek niet
wordt voldaan, zullen, naar hij vreest, die dieren geheel
worden uitgeroeid.
In Engeland heeft men tegenwoordig een bijzonder
soort van boter, die zeer gezoebt is, duur betaald wordt
en „verniste boter" heet. Deze boter ziet er glanzig uit,
bijna als ijs, en is, in een netten vorm geperst, een waar
sieraad voor de tafel.
Hoe men die boter bereidt, is nog niet geheel bekend,
want men maakt er een geheim vanmaar het voornaamste
is toch reeds uitgelekt. De boter wordt zeer zorgvuldig
gewasschen en in vormen gedaan, waarin zij een dag blijft
staan. Dan neemt men zo er uit en bestrijkt ze, door
middel van een daarvoor bestemd penseel, met een oplossing
van een eetlepel witte suiker en flesch warm water. Dit
bestrijken of vernissen moet zeer snel geschieden. De opper
vlakte van de boter wordt in het eerste oogenblik zacht,
maar verhardt spoedig en wordt dan zoo glanzig als hier
boven beschreven is. Men kan ook de boter uit den vorm
eenvoudig in de oplossing dompelen, maar hiertoe wordt
veel grootere behendigheid vereischt, dan tot het bestrijken
met liet penseel.
Het is altijd belangwekkend brieven van beroemd
geworden mannen te lezen, ook wanneer die brieven niets
bijzonders inhouden. Men deelt daarom een briefje mede,
door den tegenwoordigen Prins Bismarek in het jaar 1864,
den 27 Julij, aan zijne gemalin uit Weenen geschreven:
„Een brief van U heb ik ontvangen en ik verlang naar
een tweeden, ik leid een werkzaam leven, dagelijks vier
uren met taaije Denen en nog niet aan het einde. Vóór
Zondag moet de beslissing vallen of het oorlog dan wel
vrede zal zijn.... Zooeven was ik een uur in den volks
tuin, helaas! niet incognito, zooals vóór 17 jaren, door
iedereen aangegaapt; zoodanig tooneel-leven is regt onbe
hagelijk, wanneer men rustig een glaasje bier wil drinken.
Zaturdag hoop ik naar Gastein te rijden, er moge dan
vrede zijn of niet. Hier is het mij te heet, vooral 's nachts."
Aan een ander briefje, gedateerd uit Weenen en van
den 22 Julij 1864, zij het volgende ontleend: „...Ik woon
bij heb niemand dan alleen R. totnogtoe gezien, ben
twee uren in den Volkstuin doorgeregend en heb muziek
geboord, terwijl ik door de inenschen werd bekeken als
ware ik een nieuw Nijlpaard voor de diergaarde, waarvoor
ik vergoeding zoek in zeer goed bier. Hoe lang ik hier
zal blijven kan ik nog niet voorzienmorgen veel bezoeken
te maken, bij C. op het land te eten, vervolgens zoo het
mogelijk is, met Denemarken vrede te sluiten en ten slotte
naar Gastein in de bergen te vlieden. Ik wenschte dat
dat alles voorbij ware. De twee reisdagen hebben mij
geestelijk eenigszins tot rust gebragt, maar ligchamelijk
ben ik zeer moede en zeg ik u goeden nacht."
De ziekte, die onder de uijen heerscht, is van Amerika
overgebragt. Zij wordt veroorzaakt door kleine zwammen,
die in de bollen voortwoekeren en den inhoud in een zwarte
stof veranderen.
Een Californiër heeft in 93 dagen te voet den afstand
van San-Francisco naar New-York afgelegd; met andere
woorden, hij heeft in de breedte het geheele vasteland van
Amerika doorloopen, langs den grooten spoorweg van San-
Francisco naar New-York. De reis duurt op die lijn 5 a 6
dagen, dag en nacht doorstoomende.
Die Californiër, Denis Collins genaamd, verliet San-
Francisco 1 Junij. De weddenschap was om 3500 dollar.
Zijn komst in de steden der Vereenigde Staten werd gedurig
in de plaatselijke dagbladen geconstateerd. Ten laatste
berigtte de New-York Herald van 4 September, dat de
onvermoeide voetreiziger Harrv-Hill was gepasseerd, en
vervolgens dat hij New-York ten 4 ure des namiddags van
dien dag had bereikt. Collins is een man van 50 jaar en
ziet er volkomen gezond uit.
Hij heeft den reporter van den New-York Herald het
volgende verslag gedaan: „Ik heb San-Francisco den 1 Junij
ten 10 uur verlaten. Een volksmenigte, die ik wel op
5 a 6000 personen schat, had zich verzameld om mij te zien
vertrekken, en het vaartuig, dat mij van daar naar Öakland
moest overbrengen, was zoo vol passagiers, dat ik er met
moeite door kon om aan boord te gaan.
„Ik heb den spoorweg gevolgd gedurende mijn geheel
traject. Ik moest in 100 dagen mijn voetreis volbrengen,
maar ik heb het in 93 gedaan, en dus gemiddeld 35 mijl
per dag geloopen, dat dunkt mij nog al wel is.
„Belangrijke bijzonderheden heb ik niet mee te deelen
Ik heb maar aanhoudend geloopen; nam slechts even dec
tijd om te eten, en 's nachts een uur of wat tot slapen.
Ook poosde ik eenige oogenblikken aan ieder station. Ik
had een livret, dat telkens door de spoorwegbeambten moest