HELBERSCIE E\ 1VIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AdvertentiebM voor Hollands Noorderkwartier. 1879. N'. 121. Woensdag 8 October. Jaargang37. „W ij li u 1 d i (c e n het k o e d e." Verschijnt, Dingsdag, Doaderdag en Zatnrdng namiddag. Ab innementsprijs per kwartaalJ 1-30. w y franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bareaa: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regel» 60 C'enta, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. HELDER en NIEUWED1EP. 7 Oetuber. Onze geaclite gemeente-secretaris, de heer C. Boon, vierde jl. Zondag met zijne echtgenoot 't feest hunner 25jarige echtvereeniging. Talrijk waren de blijken van belangstelling en waardeering, die het feestvierend echtpaar ten deel vielen. De leden van den Gemeenteraad, met Burgemeester en Wet houders aan het hoofd, bevonden zich des namiddags ten huize der feestvierenden, bragten hunne gelukwenschen en overhandigden een geschenk in zilver, dat ten bewijze ver strekt hoezeer de werkzaamheid van den heer Boon in 't belang der gemeente wordt op prijs gesteld. De bewoners der Langestraat, waarin de heer Boon woont, deden van hunne belangstelling blijken door 't uitsteken van vlaggen uit hunne woningen. De begrooting der ontvangsten en uitgaven van deze gemeente voor het dienstjaar 1880, zooals zij in de jongst- gehouden zitting van den Gemeenteraad door B. en W. is aangeboden, heeft voor de verschillende hoofdstukken de navolgende eindcijfers Ontvangsten: 1. Ontvangsten wegens vroegere diensten, 18018.535 2. Inkomsten van gemeente-eigendommen en bezittingen- 562.50 3. Opbrengst van belastingen en heffingen - 142404.335 4. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten - 835.— - 5. Buitengewone ontvangsten- 20. - Totaal 162440.37 Uitgaven: 1. Kosten van huishoudelijk bestuur 13165. 2. Kosten van invordering van de plaatse lijke belastingen en teruggave deswegens - 13065. 3. Kosten van onderh. van gemeente-eigen dommen, en de deswegens verschuld, lasten - 21917. 4. Kosten der openb. veiligheid en brandweer - 28652.87 5. Kosten der plaatselijkegezondheids-politie - 120. 6. Kosten voor het onderwijs- 46585. 7. Kosten van het armwezen, mitsgaders sub- sidiën en bijdragen aan onderscheid, daar mede in verband staande instellingen - 29550. 8. Renten en aflossingen- 4200. 9. Pensioenen en wachtgelden- 1881. 10. Andere uitgaven, niet onder de vorige hoofdstukken behoorende- 720. 11. Buitengewone uitgaven van allerlei aard - 1210. 12. Onvoorziene uitgaven- 1374.50 Totaal 162440.37 4) LIESJE VAN DEN L0MPENM0LEN. Naar het Hoogduitsch van W. Heimburg. {Vervolg) De lompenmolen, zooals de papiermolen van oudslier in den gansehen omtiek genoemd werd, lag bekoorlijk tusschen hoog oud geboomte aan deu ruischeuden kleinen vloed. Het statige woonhuis, met den vergulden weerhaan op het spitse leijen dak, was gebouwd in de eerste helft der vorige eeuw en bad geheel het karakter van dien tijd behouden. De zware eikenhouten voordeur met den blank gescliuurden koperen klopper, was liog dezelfde; de kleine venster ruiten waren nog door geen spiegelglas vervangen, en het gebeeld houwde opschrift in het oude balkon verkondigde, dat dit huis „tot Gods eer Anno 1741 gebouwd was door Johan Frederik Erving en zijne huisvrouw Ernestine, geboren IJzerhardiu." De oude drakenkoppen aan de vier hoeken van het dak waren nog steeds bereid, het regenwater uit te spuwen, en de hardsteenen banken naast de huisdeur onder de twee groote lindebooraen waren nog steeds dc geliefkoosde zitplaats der familie in de heerlijke zomeravonden. Een groote tuin met vruchtboomen omgaf het huis aan drie zijden met rechte paden, jasmijnstruiken en vele kruis- en aalbessenboomen; deze tuin stond onder het bijzonder toezigt der tante. In den geheelen omtrek waren zulke voortreffelijke appelen en peren niet te vinden als op den molen, en de met zorg ge kweekte aspergies der tante waren beroemd wegens hare fijnheid en grootte. Wie had zich ook den lompenmolen kunnen voorstallen zonder de oude? Welk een aangeuamen indruk mankte het, als men het pad langs kwam, dat naar het woonhuis voerdeDe oude vrouw zag dan over de sneeuwwitte gordijnen, om den gast met een paar vriendelijke, heldere oogen te verwelkomenzij zette het spinnewiel ter zijde en was zoo vlug, dat zij den binnenkomende meestal aan de reeds geopende huisdeur kon ontvangen met een „God zegene uwat zal dat Mina" dat was de huisvrouw of: „wat zal dat Frederik" dus heette de heer des huizes „genoegeu doen!" en dan trippelde zij vooruit om den gast in de gezellige woonkamer le laten, en terwijl zij den sleutelbos van hare zijde nam, verdween zij Jiaastig in keuken en provisiekamer. De oude vrouw leefde sedert haar tiende jaar in den molen; zij was eene weeze, en de grootvader van den tegenwoordigen bezitter had het vriendelijke, kleine meisje tot zich geuomeu; zoo was zij dc speelgenoote zijner beide kinderen geworden. Zij had deze weldaad door trouwe aanhankelijkheid beloond, lief en leed met de familie gedeeld en wa9 reeds lang een geliefd lid des huisgezins en allen onontbeerlijk geworden. De Ervings hadden zich steeds door goedheid en welwillendheid jegens de armen gekenmerkthunne regterhand mogt niet weten wat de linker deed, en de Heer had het hun vergolden, zooals de tante dikwijls zeide; zij waren de rijksten, wijd en zijd in den omtrek. Op deu molen hadden altijd mannen gewoond van den echten stempel, wier handslag meer gold dan tien eeden. en die een vasten wil en krachtige werkzaamheid in zich vereeuigden. Het „bid en werk" was van oudsher de zinspreuk van hun geslacht Met het oog op de belangrijkheid der zaak, die in den laatstcn tijd veel is besproken, deelen we in zijn geheel mede het RAPPORT op liet atlres van den lieer F. Nannings, houdende verzoek om de betrek king van Commissaris van den afslag der zee- visch in deze gemeente, publiek te verpachten. Gemeld adres, bij apostille van Burgemeester en Wet houders dd. 13 September, in mijne handen gesteld, om in overleg met eenige daartoe uit te noodigen leden van den Gemeenteraad te overwegen, en in de eerstvolgende ver gadering van den Gemeenteraad rapport uit te brengen 1. Of er klagten bestaan over de tegenwoordige regeling van den afslag van zeevisch, 2. Of er klagten zijn over den Commissaris van den afslag, of den afslager, en 3. Of het verzoek van den heer Nannings, om de betrek king van Commissaris van den vischafslag te verpachten, is in verband te brengen met art. 254 der gemeentewet. Ter voldoening aan de mij gedane opdragt, zijn door mij uitgenoodigd de heeren: D. de Lange, W. J. Maalsteed, C. van Veen, J. T. Tinkelenberg en C. Giltjes, en is door ons in eene bijeenkomst, gehouden aan het Raadhuis op Dingsdag den 16 September 11., een en ander rijpelijk besproken. Aan mij is opgedragen, als resultaat dier bespreking, het volgende te rapporteren: Ten eerste: Dat over de tegenwoordige regeling van den afslag van zeevisch, niet alleen geene klagten worden gehoord, maar dat die regeling zeer tot genoegen van de belanghebbenden werkt. Ten tweede: Dat de Commissaris over den afslag en de vischafslager, hunne betrekkingen naar eisch waarnemen, en er over hunne handelingen geene klagten zijn waar genomen. Dat wat betreft het laatste punt, of het verpachten der betrekking van Commissaris van den afslag, in verband is te brengen met art. 254 der gemeentewet, door de Com missie is overwogen: Dat volgens art. 238 dier wet, onder anderen voor plaatselijke belastingen worden gehouden of daarmede gelijk gesteld, de, in naam der gemeente geheven keurloonen en gelden voor markten en dergelijke openbare plaatsen, en dat naar art. 254, eerste gedeelte, die regten, loonen en gelden, tot geen hooger bedrag worden geheven, dan noodig is te achten, om den betaler naar evenredigheid van het gebruik of het genot dat hij heeft, in de kosten van aanleg, onderhoud of verstrekking van het door hem gebruikte, of genotene, te doen dragen, en dat volgens het geweest, door de ouders steeds den kinderen ingeprent. De molen kon zich nog op iets anders beroemenop de bijna tot een spreek woord geworden schoonheid der vrouwen en dochters. „Zóó schoon, alsof zij van den molen afstamde," was een compliment, dat men in het dorp aan menige schoone maagd gaf; de blaauwe oogen der molenaarskiuderen hadden reeds sinds jaren menigeen kommer en hartepijn veroorzaakt. De oude molen was ook getuige geweest van veel levensgenot, maar altijd was het de echte, regte, gulden vrolijkheid. Met de Derenherg's-hadden zij altijd als vriendschappelijke huren verkeerd; van weerszijden waren het dan ook mannen, die elkander achting moesten toedragen; en wanneer de toenmalige landheer iangs de molenbeek reed en de toenmalige molenaar met zijne vrouw onder den lindeboom zat, ontstond er altijd een vriend schappelijk gesprek. Ook in den nood reikte men elkander de hand, en toen de oorlog van 1807 tot 1813 uitbarstte, konden geeu bloedverwanten elkander trouwer bijstaan, dan de trotsche Derenherg's en de Erving's van den lompenmolen. Toen de tante in huis kwam, bloeiden daar twee vrolijke kin deren. Het meisje was even oud als zij, de knaap vier jaren ouder. Zij groeide met hen optoch was de molaarsvrouw, die even huishoudelijk als godsdienstig was, er zeer op gesteld, dat het arme weeskind in haar eigen stand bleef. Zij zou haar later als meid dienen, maar jufvrouw Erving kou eu wilde het uiet beletten, dat de drie kinderen te zamen speelden, en er tusschen de beide meisjes eene vriendschap ontstond, die met de jaren steeds vaster werd. De knaap, van zijn kant, hield goede kameraadschap mot de heide zonen, die daar hoven op het slot opgroeiden, en de barones Derenberg hield zooveel van den blonden krullebol, dat zij zijne ouders wist over tc halen, hem aan het onderwijs harer zonen te laten deelnemen. Zoo kwam de kleine Frederik uit de dorpsschool in de leerkamer van het vrijheerlijke slot, cn zelden heeft men van een leerling meer genoegen gehad. Toen in later tijd de zonen der Derenherg's volwassen wareu en sedert lang kennis gemaakt hadden met het buitenland, en de oudste reeds de bezittingeu, hem door zijn vader nagelaten, had aanvaard, terwijl de jongste een knap officier hij de huzaren was geworden, kwamen zij nog altijd gaarne in het oude huis terug, om den vriend te bezoeken. De kleine Lisctte was intusschen tot eene statige jonkvrouw opgegroeid; zij bezat de spreekwoordelijke schoon heid der molenaarsdochters in de ruimste mate, en kon met hare groote oogen, die zoo diep en hlaauw waren als liet meer in liet Derenbergsche bosch, iemand zóó aanzien, dat zij zijn hart won. Marictje was ook groot gewordeneen prachtige meid, zooals de huisvrouw verklaarde; zij sprong en zong in keuken en kelder en keek daarbij zoo vriendelijk, dat men het vrolijke ding met de roode wangen wel lief moest krijgen. Zij moest nu wel is waar haar speelnoot met „juffer" en „u" aanspreken, maar onder vier oogen kwam nog wel eens het vertrouwelijke Lisette over hare lippen, en menigen zomeravond zaten zij hand in hand in het jasmijnpriëel, even zooals toen zij kinderen waren. En in deze dagen gebeurde het, dat een zwaar ongeluk over het •huisgezin kwam, zóó zwaar, dat de wanhopige ouders meenden het tweeile gedeelte van gemeld artikel „recognitiën weger.s de uitoefening of aanvaarding van bedrijven of bedieningen, niet mogen worden geheven. Aangezien nu door de gemeente, tot onderhoud van de marktplaats, niets wordt betaald, en er alzoo voor het gebruik van het terrein niets geheven kan worden, en het heffen van recognitiën voor de betrekking van Commissaris van den afslag niet mag plaats hebben; Concludeert de Commissie dat het onderhavige verzoek van den heer Nannings, als in strijd met de wet, voor geene inwilliging vatbaar is. Gedaan in de openbare Raadsvergadering van den 1 October 1879. (Was get.) De Wethouder, S. Braaksma. Voor 't laatst dirigeerde de heer W. L. Weckesser jl. Zondag avond het concert, dat door het Stafmuziekkorps der Marine in 't lokaal Tivoli werd gegeven, 't Was een aangename attentie van 't publiek, dat het op dezen avond in zeer grooten getale deze soiree bijwoonde. Een 7tal keurige stukken uit het repertoire van 't korps waren door den heer Weckesser gekozen om ditmaal ten gehoore gebragt te worden. Onze plaatselijke muziekmeester Egbers en de nieuwbenoemde kapelmeester Bernhardt werkten mede bij deze uitvoering. Luide bijval werd den ganschen avond door geschonken aan de verschillende werkzaamheden. Vóór den aanvang van 't tweede gedeelte van 't programma was de luit. ter zee 1ste klasse Lucardie voorzeker de tolk aller gevoelens, toen hij in hartelijke woorden den heer Weckesser toesprak en hem hulde bragt voor den ijver en de toewijding, waarmede hij langer dan 't vierde eener eeuw aan 't hoofd heeft gestaan dezer Kapel, die onder zijne goede leiding zoowel in andere gemeenten des lands als hier haar eer heeft gehandhaafd. Spreker uitte de beste wenschen voor den verderen bloei van 't Korps onder den nieuwen directeur, en eerbiedigde de redenen die den heer Weckesser hadden geleid om in 't burgerlijke leven terug te kceren. Onder een hartelijken handdruk betuigde de spreker den scheidenden directeur de beste wenschen voor zijn voortdurend geluk. De aanwezigen betoonden hunne instemming met het gesprokene, en niet minder werd ingestemd met de hulde, den heer Weckesser gebragt, toen onder de uitvoering van 't laatste nommer, Abschieds Standchenvan C. M. von Weber, een lauwei krans boven 't hoofd van den scheidenden kapelmeester werd nedergelaten. niet te kunnen dragende vrolijke Marietje werd een ernstig, stil meisje; het betrof immers ook het sieraad des huizes, de schoone Lisette. Het bekoorlijke kind had wel is waar dikwijls genoeg van hare moeder het rijmpje gehoord: „Gelijk goed, gelijk bloed, Gelijke jaren, geeft de beste paren," maar, hoe kon zij daaraan denken, toen werkelijk de liefde, die zich om rang noch stand bekommert, haar hart binnensloop? En zij beminde voor bet eerst, met baar geheele ziel, met haar rein en vertrouwend gemoed, cn de liefde, die haar wederkeerig werd geschonken, nas even ernstig en heilig gemeend als de hare. Daar verwoestte eene hand ruw en boosaardig het pas ontloken geluk; het was eene fijne, schoone vrouwenhand, maar zij reet de beide harten zoo wreed van elkander, dat het eene aan zijue wonden bezweek Lisette sloot hire wonderschoone blaauwe oogen na een kort, smartelijk ziekbed, voor altijd. Van dit oogenblik af werden alle betrekkingen met het slot afgebroken, en wanneer de bedroefde Marie den jongen landhter aan de zijde zijner schoone gemalin boven op den boschweg voorbij zag rijden, dan zuchtte zij dikwijls by zich zelve„zij komt immers uit het ligtzinnige Italië hoe zou zij weten kunnen, hoe een Duitsch hart te moede is, als het iemand regt innig liefheeft? Maar de vergelding blijft niet uit." Dat was nu lang, lang geleden, en de menschen, die toen in den molen leefden, waren lang dood. Marie was oud geworden en bij de Erving's gebleven, geacht en bemind, als behoorde zij tot de familie. Frederik Erving, de tegenwoordige eigenaar van den molen, de neef der schoone Lisette, had in haar eene tweed? moeder gevonden, want toen zijne ouders vroeg stierven, nam zij hem tot zich en voedde hem teeder en zorgvuldig op. Hij was flink opgegroeid onder hare hoede, en toen hij eens eene lieVe vrouw in huis bragt, trad'zij het jonge paar op den drempel der vaderlijke woning vriendelijk te gemoet, en de jonge echtgenoot voerde zijn pas verkregen kleiuood haar in de armen: „Daar, tante!" zoo noemde hij haar steeds „heb haar ook een weinig lief eu wees onzer beider moeder!" Zoo was het dan ook geworden. En toen tante in de oude dorpskerk later een dochtertje van het jonge paar ten doop hield, en een paar groote blaauwe kiuderoogen haar aanstaarden, toen vielen vreugdetranen op het gezigtje der kleine, en een vurig dankgebed, voor al het geluk haar beschoren, steeg ten hemel op. De kleine onving den naam van Liesje. Omstreeks dezen tijd viel de vreeselijke gebeurtenis op het slot voor, die ook de harten in den molen diep schokte de plotselinge dood van den baron Derenberg. De tante zat zwijgend aan haar spinnewiel en dacht „hoe wonderlijk somtijds Gods wegen waren." Toen nu eeus haar lieveling, het kleine vierjarige Liesje, met nog een even klein blond meisje hand in haud langs het molenpad kwam aantrippelen, gevolgd door een beeldschoonen jongen met zwart haar, en een trotsch uitzigt, die verlegen met zijn klein zweepje speelde, ging zij hun tegemoet en nam het lieve krullekopje op den arm, en toen de kleine op de vraag, of zij boven in liet slot woonde, toestemmend knikte, bragt zij het kind bij de jonge

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1