te Manclalay dat de priesters, waarzeggers en sterrewiche-
laars van den Koning van Birma hem verzekerd hebben,
dat het kind, waarvan zijn eerste vrouw, de hoofdkoningin
Soo-pveh-lat, weldra hoopt te bevallen, een jongen zal zijn.
De Koning Thebaw heeft daarop voor zijn toekomstigen
erfgenaam, den aanstaanden „koning der opgaande zon,
heer van den witten olifant, van het gouden zonnescherm,
enz." een wieg laten vervaardigen, die hem bijna twee lak
ropijen dat is ruim 250,000 gulden gekost heeft.
De wieg is uit manjo-hout vervaardigd, in- en uitwendig
met goud bekleed, en voorts met de kostbaarste zaken,
diamanten, robijnen en andere edelgesteenten, versierd. Het
matrasje is met groen fluweel overtrokken en eveneens zeer
kostbaar bewerkt. In plaats van door de anders daar ge
bruikelijke oude vrouwen, wordt het mechanisch gewiegd
door een toestel dat, wanneer het eenmaal opgewonden is,
dagen achter elkander blijft werken. Deze inrigting moet
vooral bijzonder in den smaak van Koning Thebaw vallen.
De wieg hangt aan gouden koorden, twaalf voet lang en
is aan een ijzeren staaf bevestigd.
De aanstaande erfgenaam zal, op bevel van den geluk
kigen vader, geheel op Engelsche wijze worden opgevoed.
Voor ongeveer 5000 ropijen wordt er reeds een kinder
kamer geheel op Engelschen voet voor hem ingerigt.
Te Luik is dezer dagen een katten wedren gehouden.
Zeven-en-dertig katten werden in zakken gestopt en ver
volgens vervoerd naar eene plaats, die op vrij grooten afstand
was gelegen. Binnen vier uren was de eerste kat weder te
Luik aangekomen. Binnen 24 uren hadden allen, de eene
na de andere, dat voorbeeld gevolgd.
De aanvoer van levend en geslagt vee uit de Vereenigde
Staten en Canada neemt in Engeland een vroeger ongekende
verhouding aan. In de vorige week werden van daar op
12 stoombooten 4938 ossen, 2984 schapen, 178 zwijnen,
allen levend, benevens 4499 vierde deelen van runderen
972 schapen en 100 zwijnen, allen geslagt, te Liverpool
aangevoerd.
Op welke wijze de landbouw in het groot thans in
Noord-Amerika gedreven wordt, kan blijken uit het navol
gende berigt uit de Chicago Tribune, in de Economist van
6 September 11. medegedeeld. Daar wordt de exploitatie
aangehaald van eene landbouw-onderneming van 38,000
acres, circa 15,000 bunders, waarvan een derde met tarwe.
Stel u voor eene oppervlakte van 20 vierkante mijlen,
aan één stuk, met tarwegraan bezet, één rijke goudgele
zee, door den wind in voortdurende golving gehouden.
Zoover het oog kan reiken, ziet men denzelfden gulden
gloed in zachte schakeeringen. Ver aan den horizont ziet
gij een legertroepje op marsch. Gij komt nader en ziet
een aanvoerder te paard en twee anderen ook te paard
(werktuigkundige opzigters voor het herstellen der werk
tuigen). Gij ziet wapens in 't zonlicht flikkeren, doch 't
zijn de vreedzame wapens, 't gereedschap voor den oogst.
Er is muziek, doch geen ander dan het geluid van de
26 ijzeren grassnijders, die tevens het schovenbinden
machinaal verbinden. Met één beweging, in één oogwenk
wordt 192 voet graan gesneden en gebonden; met vasten
arm, als ware het kinderwerk, zwaaijen de werktuigen de
bundels graan in de lucht, elk werktuig den arbeid van 6
man verrigtende. In het geheel zijn er op dezen farm 115
zelfbinding-snijmachines aan den gang. Gedurende den
oogst zijn er 400 man aan het werk, en bij 't dorschen
600, tegen 2 dollars dagloon met den kost. Men verzekert
dat door dezen bouw in 't groot met aanwending van veel
kapitaal en van goed systeem, de heer Dalrympie ongeveer
1 dollar per acre meer winst maakt dan graanbouwers
in 't klein.
De jeugdige echtgenoote van een dronkaard ten
plattenlande, liet het aangekondigde „middel tegen de
dronkenschap" uit Duitschland overkomen en betaalde er
f 7 voor. In blijde verwachting werd het bijgaande billet
geopend en daarin stond (NB.) vermeld, dat de patiënt
eerst moest ophouden met drinken, alvorens het middel
effect kon doen. Bedoelde dronkaard bestelde later zelf
ook nog een dosis, betaalde hetzelfde geld, stoorde zich
echter nergens aan, dronk stevig door en gebruikte het
die niet meer, zoodat zij die niet meer onderscheiden konmaar
zij wist immers naauwkeurig, hoe hij er uitzag.
„Ja, zoo was het," fluisterde zij, „daar buiten bij de raoleubrug,
daar ving het aan. Liefde heeft een goed geheugen ik herinner
het mij heden avond even zoo goed, alsof wij gisteren daar stonden.
Dat is Lise's schuld. Wat of zij toch eigenlijk wilde, het dwaze
ding?"
Lise was buiten onder den liudeboom gaan zitten; het water
van de molenbeek ruischte aan hare voeten. Hare oogen staarden
op den weg, die, aan de overzijde van het water, naar het slot
voert, en daarboven, achter de donkere toppen der boomen, ver
hieven zich dc trotsche. door de maan helder beschenen torens
naar den nachtelijken hemel, zooals zij dat reeds dikwijls gezien
had, zoo ontelbare malen hoe kwam het, dat zij heden zoo
wonderlijk te moede was?
De oorzaak was eeu onverhoopt wederzien. Army was plotseling
het priëel binnengetreden, waarin zij en Nelly elkander zaten voor
te lezen. Geheel onverwacht stond hij voor haar en omhelsde
lagchend zijne zuster, die, blozend van vreugde, bijna niet spreken
kon; daarop had hij haar zeer verbaasd aangezien eu eiudelijk
„juffer Lise" genoemd. „Juffer Lise!" Hoe gek klonk dat! Zij
moest er om lagchen; hij lachte mede, maar bleef haar zoo noemen.
Hij was grooter en statiger geworden sedert dien winteravond,
toen zij hem voor het laatst onder de besneeuwde linde zag, en
nu prijkte de frissche mond met een aardig kneveltje; wat was
hij toch knap! En wat was de avond van Nelly's verjaardag
spoedig omgevlogenzij hadden hunne kinderjaren in herinnering
teruggeroepen en hij was zoo vrolijk, zoo tevreden geweest; het
gelaat zijner moeder had zoo van vreugde gestraald; en toen zij
vertrekken moest, had hij haar vergezeld; zij waren te zamen de
lindenallée doorgewandeld tot aan de molenbrug, evenals vroeger
tante met haar Christiaau; zij hadden over hunne jeugd gepraat
en bij de brug was hij blijven staan.
„Goeden nacht, juffer Lise!" Zij had er weder om moeten
lagchen; „goeden nacht, mijnheer Army!" had zij willen zeggen,
maar het kwam niet over hare lippen; zij stak hem weifelend de
hand toe, die hij als een oude bekende greep, en toen ging hij
been. Zij boog zich over de leuning en zag in het water, waarop
de stralen der maan als zilveren streepen dansten, en hoorde den
nachtegaal zingen in de oude linden 't was alsof zij droomde.
„Of hij ditmaal ook in den molen zal komen?" vroeg zij bij
zich zelve en zag nadr liet slot. „Ja, zeker! Als moeder nu maar
juist niet morgen het beloofde bezoek bij de houtvestersvrouw wil
afleggen," dacht zij. Dat zou toch jammer zijn, en meegaan moest
zij in alle geval.
En zoo zat zij en droomde onder de oude linde iu dien lente
nacht, en de maan zag vriendelijk en stil op haar neder, als wilde
zij haar niet storen in die zalige droomen der jeugd; zij weet het
immers, die oude kameraad, hoe spoedig ze soms vervliegen
Wordt vervolgd
middel op den koop toe. De ongelukkige is voor eenige
dagen overleden.
In een restaurant.
„Aannemen, geef mij de rekening."
„Alsjeblieft, mijnheer."
De gast leest liet rekeningetje, fronst de wenkbraauwen
en roept uit:
„Er is een fout op de rekening."
„Een fout, mijnheer," vraagt de gar^.on, „waarzoo
mijnheer?"
„Een vreeselijke fout, ziehier, daar staat cotelete met één t.
„O, dat is gemakkelijk te verbeteren zegt de knecht,
neemt de rekening en voegt er bij: Eén thee.... 20 cents."
"V isctiL)erigten.
De noordelijke wind belette de vloot op de gewensebte visch-
plekken te komen. Er waren dan ook meest kleine hoeveelheden
tong en tarbot, die ter afslag hooge prijzen opbragtenrog gold
van 56 tot 62 cents per stuk, mooije scholletjes van f 3.20 tot
f 3.60 per mandje. Schelvisch is nog niet gevangen.
Heden zal de aanbrengst wel gelijkstaan met die van gisteren.
Benoemingen, enz.
De adelborsten 1ste kl. H. M. E. van den Brandeler en A. Leyli
worden met den 21 dezer geplaatst aan boord van het schroef-
stooraschip Atjeh.
Engeland.
Een monster-meeting in Ilydepark te Londen gehouden
heeft de volgende resolutiën aangenomen„De vergadering
geeft hare overtuiging te kennen, dat het ministerie van
lord Beaconsfiehl genoegzame blijken van zijne onbekwaam
heid gegeven heeft, en protesteert tegen de handhaving
van dit kabinet aan het bewind. De gronden, waarop het
protest dezer vergadering berust, zijn de volgende: 1. Al
dadelijk bij zijn optreden heeft het ministerie ongepaste
ontwerpen voorgesteld en reactionaire maatregelen genomen,
zoo als o. a. blijkt uit zijne circulaire betreffende het vraag
stuk der slavernij. 2. Het heeft de gevoelens en de
overleveringen van liet Engelsche volk geloochend, door
zich met het despotismus van Turkije te vereenzelvigen
en door pogingen aan te wenden om het wettige streven
der verdrukte bevolkingen van het Oosten te vernietigen.
Door zijne besluitelooze politiek en zijne onstuimige tusschen-
komst heeft het Engeland in gevaar gebragt door een oorlog
met Rusland bedreigd te worden, en geheel Europa in een
voortdurenden staat van gisting gehouden, welke van ongun-
stige gevolgen is geweest voor de Britsche nijverheid en
voor de belangen van alle klassen in de maatschappij.
3. Het heeft de algemeene welvaart gestoord, door noodeloos
en nutteloos de reservetroepen onder de wapenen te brengen.
4. Het heeft onbedachtzaam Engeland tot aanvallende
en nuttelooze oorlogen met de Afghanen en de Zoeloes
gedreven; oorlogen, welke geen ander doel hadden dan de
aandacht des volks af te leiden van de binnenlandsclie ver
wikkelingen, die tene herziening der wetten dringend
eischen. 5. Van jaar tot jaar heeft het 's lands uitgaven
doen vermeerderen, zoodat zij tot het verschrikkelijk cijfer
van negentig millioen pond sterling 's jaars gestegenzijn,
en het heeft fictieve begrootingen en fictieve credieten voor
gesteld, om de waarheid voor liet volk te verhelen.
6. Het heeft de grondwet geschonden, door, zonder eenige
reden, troepen naar Indië te zenden, en heeft zich inbreuken
op de prerogatieven van het Parlement veroorloofd, door
liet parlementstoezigt over de geldmiddelen van den Staat
hersenschimmig te maken. 7. Het heeft aan zijn gedu
rende vijf jaren uitgeoefend gebrekkig beheer de kroon
opgezet, door in het Britsche leger en op de Britsche vloot
de schandelijke geeselstraf te handhaven, niettegenstaande
geheel Engeland en de andere beschaafde landen zich daar
tegen verzetten. 8. In één woord, de gelieele regerings-
politiek heeft slechts ten doel gehad het parlementair stelsel
te doen vervangen door het persoonlijk bewind, de politieke
zedeleer te onderdrukken en 's lands welvaart te vernietigen.
Onlangs werden in Engeland muilezels van de eilanden
der Middellandsche Zee voor militaire doeleinden ingevoerd.
De ondervinding heeft geleerd, dat liet onderhoud van een
muilezel f120 in 't jaar minder kost dan dat van een paard.
Bovendien zijn muildieren beter dan paarden bestand tegen
de invloeden van het Klein-Aziatiscli klimaat.
Aan William Habron, die naar men zich herinnert,
in Engeland uit de gevangenis ontslagen werd, waarin hij,
ten onregte wegens manslag veroordeeld, reeds eenigen tijd
had doorgebragt, is door den minister van Binnenlandsclie
Zaken uit de staatskas eene schadeloosstelling van 1000 p.st.
toegewezen.
Sinds ruim eene maand verkeert de stad Liverpool
in eene pijnlijke spanning omtrent het lot van eene jonge
dame, die op klaarlichten dag, in eene der drukstbezochte
straten, spoorloos verdween.
Miss Edwards, de achttienjarige dochter van gegoede en
deftige ouders, was een schoon en ontwikkeld meisje. Zij
stond op het punt van trouwen met een man, aan wien
zij innig gehecht was. Zorgen kende zij niet; niemand
verdacht haar ooit van iets onbetamelijks. In 't kort, de
toekomst lachte haar tegen en geen zweem van het avon
tuurlijke had eene schaduw geworpen op liet leven van
dit reine en gelukkige kind.
Op zekeren middag verliet zij de ouderlijke woning,
om een geschenk te gaan koopen voor haren verloofde,
die den volgenden dag jarig zou zijn. Zij reed jn eene
omnibus tot aan de London-road, eene drukke straat in
het hartje van Liverpool. Daar stapte zij uit, en ging te
voet eene dwarsstraat in, insgelijks eene winkelstraat, waar
het wemelde van menschen. Sedert dit oogenblik heeft
men niets meer van haar gezien of gehoord.
De éénige verklaring, die de ouders zei ven van het
spoorloos verdwijnen hunner dochter bedenken kunnen,
is verschrikkelijker dan ontvoering of dood. Ziehier wat
men onderstelt:
In de straat, waar miss Edwards het laatst gezien werd,
loopen verscheidene stegen uit, in welke zich tal van
bordeelen bevindenhuizen, die grootendeels bevolkt zijn
met Belgische en Duitsche meisjes, welke, vaak onder de
bedriegelijkste voorwendsels, naar Engeland gelokt worden,
en, eenmaal in die holen verstrikt, den weg er uit niet
meer vinden kunnen. Miss Edwards, dit dient gezegd,
leed soms aan zenuw-toevallen, waardoor zij een uur of
langer bewusteloos lag. Nu neemt men aan, dat zij, na
uit de omnibus gestapt te zijn, zulk een toeval voelde
aankomen; dat zij, om opzien te vermijden, eene der
bedoelde stegen ingeslagen is, en dat zij zóó beland is in
een dier huizen, wier houders maar al te bereid zijn om
voor de onnoozelheid hunne deur te openen. Men kan
het overige gissen. Toen het meisje uit hare bezwijming
ontwaakte, was zij verloren. Schaamte kan haar weer
houden hebben om in het daglicht weer te treden. Of
eene poging om hare gevangenschap te verbreken kan
haar het leven hebben gekost.
Maar, vraagt de lezer indien men zoo iets vermoedt,
waarom dan niet terstond al die holen van dak tot kelder
doorzocht? Hoe kon dit verzuimd blijven?
Het antwoord luidt: omdat de wet het niet toelaat!
Indien de heer Edwards onder eede getuigen kon, dat hij
een vermoeden koestert tegen een bepaald aangewezen
bordeelhouder, dan zou het geregt bij dien persoon eene
huiszoeking kunnen doen plaats hebben. Doch op grond
van eene loutere gissing, die verscheidene huizen en
personen te gelijk omvat, mag de Engelsche justitie niet
handelen.
Hier staan wij dus voor eene treurige illustratie van het
gulden regtsbeginsel, dat „het huis van den Britschen
burger zijn kasteel is."
Te Liverpool is regtsingang verleend tegen banket
bakkers, die gelijk aldaar in den laatsten tijd zeer dik
wijls geschiedde aan elk, die eene bepaalde hoeveelheid
lekkers bij hen kocht, een lot in eeno loterij present gaven.
Den aangeklaagden hangt nu eene boete van 500 p. st.
boven het hoofd' Zij beweren, dat zij niet geweten hebben,
dat zij iets strafbaars bedreven.
Uiterlijk is Cetawayo een buitengewoon fraai specimen
van „den edelen wilde." Een zwart man, groot en zwaar,
maar welgebouwd zes voet hoog en vijftig jaren oud
met een goedig, breed en open gezigt.
Zijn cipier, majoor Poole, prijst ook zijn gedrag tijdens
de zeereis. Slechts tweemaal gaf hij blijk van knorrige
vlagen. Hij verlangde toen dat er voor zijn middagmaal
een gelieele os zou gebraden worden.
Cetawayo heeft verzocht om nog een tiental vrouwen bij
zicli te mogen hebben, behalve de vier stuks die reeds zijn
kerker met hem deelen. Zonder die tien andere, zoo klaagde
de gevangene, gevoelde hij zich wat eenzaam.
Amerika.
De Westervillenaars zijn puiks puike voorstanders van
de matigheid. Zekere Corbin had daar een Saloon een
slokjeshuis. Ongeveer 4 jaar geleden kreeg hij van de
drijvers onder zijne plaatsgenooten de vriendschappelijke
waarschuwing of liet bevel, den drankverkoop te staken, of
anders de gevolgen te verwachten.
Hij sloeg de waarschuwing in den wind, stoorde zich niet
aan het veemgerigt, maar bleef voor en na schenken. Aldra
ontving hij een meer nad rukkel ij ken wenk, ditmaal in den
vorm van een pak buskruid, door de apostelen der matigheid
onder zijn buffet of tapkast geplaatst. Derwijze gewaar
schuwd, koos Corbin eijeren voor zijn geld en verdween
met zijn gezin uit de plaats. Onlangs echter, in het ver
trouwen dat de zaak nu wel zou zijn doodgebloed, heropende
hij te Westerville een hotel en saloon. Maar, ja wel, de
matigheidspartij vergaf noch vergat. Ieder meed hem, bij
een ostracismus werd hij sociaal dood verklaard. Het was
doodstil om hem heen, maar 't was de onheilspellende stilte,
den storm voorafgaande. De orkaan brak los in den avond of
nacht van 14 September II. Een vreeselijke schok, eene
uitbarsting dreef de bewoners der plaats uit hunne rust en
naar buiten. Spoedende in de rigting vanwaar de schok
was gehoord, vond men Corbins hotel en saloon in
puin, en vele nabijzijnde huizen aanmerkelijk beschadigd.
Of er op het oogenblik bezoekers waren is niet bekend,
maar men vond geene gekwetsten, dan den eigenaar en zijn
gezin, vrouw en twee kinderen, die zwaar gehavend er nog
gelukkig het leven afbragten. Maar daar stonden zij bij
de verwoesting dakloos, broodeloos en geldeloos. Ofschoon
menig matig gebruiker voor Corbin sympathie had, durfde
men hem niet opnemen of bijstaan, uit vrees van soort
gelijk tractement van de zijde der matigheidsmannen. Bij
liet onderzoek bleek dat twee massa's kruid, elk van 16 pond,
in den kelder waren geplaatst, verbonden met een lont, die
op straat uitkwam.
Zoo ziet men wel, hoe liet voorstaan van matigheid eene
deugd is, maar door de wijze hoe, schrikkelijk ondeugend kan
worden. Gelukkig dat de ijveraars bij ons zachtere middelen
verkiezen.
Ingezonden.
Mijnheer de Redacteur!
Gaarne wordt liet door mij erkendik ben een vriend van uw
Kennemer-correspondent. Steeds lees ik met het grootste genoegen
zijne brieven over Alkmaar en breng ik hulde aan zijne naauwkeurigheid,
waar het geldt opgaven, die vaak aan anderer aandacht ontsnappen.
Ik zei daareven dat ik een vriend ben van den schrijver dier
brieven, maar 'k voeg er dadelijk bij, dat ik hem niet ken; 'k eer
biedig overigens ten volle het niet onderteckenen zijner zeer lezens
waardige artikelen. De naam doet er niets toe, als de inhoud
maar bolangrijk is. En voorzeker is dat zoo; met veel belang
stelling wordt door mij en zeker door velen kennis genomen van
eene correspondentie, zóó belangrijk en in zoo goeden stijl vervat.
In een vorig nummer der courant kwam evenwel een brief
voor, waarin een woord werd gewijd 'aan 't plan, te Alkmaar
bestaande, om aldaar, in navolging van vele andere vaderlandsche
gemeenten, eene Floralia tot stand te brengen. De correspondent
bestreed dat plan, met het oog op de reeds bestaande liefde voor
de kinderen der Natuur, blijkbaar uit de aanwezigheid van planten
in de vensterbanken ook van den geringsten burger, blijkbaar ook
uit het ontzien van het plantsoen door de Alkraaarsche jeugd.
Hoezeer ik, geachte Eedacteur, in den regel instem met uw
Kennemer-correspondent, ditmaal voel ik mij gedrongen, hem
ernstig te bestrijden. Ik doe dit te eerder, omdat, naar ik verneem,
de voorstanders van 't plan om te Alkmaar een jaarlijksch bloemen-
feest te bereiden, zich de noodige inlichting te dezer plaatse hebben
verschaft. En wat is hier gebleken? Vóór het stichten der Floralia-
Vereeniging alhier beijverde men zich evenals te Alkmaar reeds
om bloemen te kweeken. Schier in alle woningen vond men
reeds planten, die blijkbaar met groote zorg werden gekweekt.
Een wandeling langs straat en gracht overtuigt hier zoowel als te
Alkmaar, dat de burgers van den Helder eu het Nieuwediep liefde
koesteren voor 't kweeken van planten en bloemen. En bezoekt
men de bloemenmarkt, tal van mannen en vrouwen uit
de burgerklasse keeren steeds vandaar huiswaarts met een
of meer potjes beladen. Toch begreep de Commissie voor
Volksbijeenkomsten, dat eene Floralia-Vereeniging hier nuttig
zou werken. Zij riep de hulp en medewerking in van hen, die
haar pogen konden schragen, en weldra vermenigvuldigde zij het
reeds aanzienlijk getal plantjes in de woningen der ingezetenen en
wakkerde zij den lust aan om Flora's kinderen te verzorgen en op
te kweeken. En de leden der Floralia-Commissie hebben