HËLDIÜRSCHE EN JVIËUWEOiËPER COURANT. Nieuws- eii Advertentieblad voor Hollands Noorderlwartier. 1879. N°. 134. Vrijdag 7 November. Jaargang37. „W ij huldigen het goed e." Verschijat Dingsdag, Donderdag en Znturdag namiddag. Abannemeuisprijs i>er kwartaalJ 1.30. 0 0 franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentien: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndië. Laatste Uiting 's avonds 6 uur. IIELDER en NIEUWED1EP, 6 November. De perceelen, jl. Dingsdag avond door den te Texel gevestigden notaris W. II. Brnno Bok, in 't lokaal Tivoli alhier geveild, zijn allen opgehouden. Bij den Raad van State, afdeeling geschillen van bestuur, is o. a. ingekomen een koninklijk besluit, hou dende ongegrondverklaring van een beroep van den heer Stemler, te Alkmaar, tegen een besluit van burgemeester en wethouders aldaar, waarbij hem voorwaardelijke ver gunning is verleend tot oprïgting eener droogerij van tabak en sigaren. Derhalve is de gestelde voorwaarde gehandhaafd. De najaarsvergadering der Provinciale Staten van Noordholland werd jl. Dingsdag door den heer jhr. C. F. van Tets, als waarnemend commissaris des Konings, geopend. De heer R. Boomsma, gekozen in het hoofdkiesdistrict Helder, en de heer A. Jz. Kaan, gekozen in het hoofd kiesdistrict Schagen, zijn als leden der Staten toegelaten en hebben zitting genomen. Voor kennisgeving is aangenomen een verslag van Gedep. Staten van hetgeen is voorgevallen met betrekking tot de zaak der overbevolking van het gesticht Meerenberg. Uit het laatstgenoemd verslag blijkt, dat de minister van Binnenl. Zaken aan de inspecteurs van de krankzinnigen gestichten heeft opgedragen te onderzoeken, of de Rijks gebouwen te Medemblik geschikt zijn om tot krankzinnigen gesticht te worden ingerigt. De aanvrage om subsidie ten behoeve der School voor Machinisten te Amsterdam is aan Gedep. Staten geren- voyeerd ter nadere instructie. In handen van eene commissie is gesteld het voorstel voor eene proefneming tot het maken van kaas en boter volgens de Schwartz-methode. Het voorstel betreffende de aanvraag om subsidie voor het hardmaken van den weg van Burgerbrug totdeJacob Klaassenssluis in de Zijpe, is eveneens in handen van eene commissie gesteld. De ontwerp-besluiten tot wijziging der bestuurs-regle- 17> LIESJE VAN DEN L0MPENM0LEN. Naar het Hoogduitsch van W. Heimbïbg. {Vervolg.) „Gelooft gij dat waarlijk? En ik zeg u: zoo zeker als zij lompen molenaars Lisette was, zoo zeker is daar boven geen plaats voor dergelijken." „Hoogmoed steekt altijd den staart buiten 't nest," antwoordde tante Marie minachtend; „ons geslacht is Goddank te braaf en te goed en past niet in zulk een zondige huishouding, als het toen daar boven was. De Derenbergs waren altijd lieden van goed allooi die zat de adel niet alleen in het bloed, maar ook in het gemoed, en zoo was het goed, totdat nu, gij weet, wat ik meen in het graf zouden zij zich hebben omgekeerd, allen in den ouden grafkelder, zoo zij geweten hadden, hoe ver het nog komen zou met hunne trotsche naneven," „Taille! tante!" riep de vrouw des huizes met angstige stem uit het venster. „Aanstonds, Mientje!" antwoordde zij en nam het koffijblad op; „ik kom al. Gij weet, wij oudjes praten gaarne over den ouden tijd, vooral als men elkander in zulk een langen tijd niet gezien lieeft, als juffer Sanna en ik," en dit zeggende ging zij in huis, zonder verder om te zien. „Maar tante, om Godswil!" sprak Erving's vrouw verwijtend, toen de oude vrouw met een rood gelaat binnenkwam; „wat praat gij tochIk werd wezenlijk angstig, zoo boos zag die groote sombere vrouw er uit „Ik niet, Mientje, ik niet," antwoordde de oude vrouw zegepralend, „het deed mij goed, dat ik eens uitspreken kon. Jarenlang heb ik daarop gewacht; soms vreesde ik al, dat ik sterven zou, zonder haar in het gezigt te hebben gezegd, welke groote zonden zij gedaan hebben, en nu van daag o, ik ben nog veel te zachtmoedig geweest, maar had ik het valsche wijf niet onder Gods vrijen hemel, maar op mijne kamer gehad, dan zoudt gij iets anders gehoord hebben, Mina „TantetanteMij is de wraakWat zoude onze dominé zeggen, als hij u nu hoorde!" „Ik wil mij niet wreken," sprak de oude vrouw zacht, „want op alle wraak volgt berouwMaar geloof mij, toen ik haar daar zoo voor mij zag staan, die vrouw, die mede aan het ongeluk schuld heeft, toen was het mij, alsof iemand mij kokende olie in het hart goot Zij hield -op, want Liesje trad binnen. „De gravin Stontheim is werkelijk overleden," verhaalde zij. „Nelly's moeder zeide het, toen zij ons in het park tegenkwam. Army heeft geschreven, dat zij reeds morgen wordt begraven, en daarna wil hij zijne bruid weder hierheen brengende bruiloft zal niet uitgesteld worden, alles blijft bij het oude. Zeg eeus, tante, was Sanna, die ik pas bij den boschweg tegenkwam, tot nu toe bij u?" „Tot nu toe, mijn schatje; wij hebben nog een vrolijk praatje met elkander gehad." Het jonge meisje zag haar vragend aan en zette zich toen aan het raam. De beide anderen verlieten de kamer. Het was zoo stil rondom dat jonge meisje met een stille hopelooze liefde in het hart. "Van de hooge lindeboomen vielen langzaam de gele bladeren op den grond, beelden van voorbijgegaan lentegeluk; een paar kleine vogeltjes vlogen tjilpend van tak tot tak. „Als hij gestorven was?" sprak zij halfluid. „Maar neen neen het is beter zoo; lieve God, laat hein gelukkig worden om der wille zijner moeder en zuster!" menten voor* de Vereeniging van polders en onifigepolderde landen onder Sclioorl en Petten, en voor den polder Cal- lantsoog, zijn ook gesteld in handen van eene commissie. De vergadering is daarop in eene gesloten zitting overgegaan. De volgende bijeenkomst is bepaald op lieden. Op Wieringen worden nu reeds veel rotganzen gevangen en voor 70 a 80 cents verkocht. Men schrijft ons uit Schagen, dd. 5 dezer: „De tooneelwedstrijd tusschen de Rederijkerskamers van Dirkshorn, Langedijk, Schermeer, Beemster, St. Maarten en Schagen, uitgeschreven door den hoer Knikker alhier, nam gisteren avond een aanvang, met de opvoering door de eerstgenoemde Kamer, van het bekroonde blijspel: De Schoonvaderof de man van den blaauwen brief. De avond werd geopend met een expresselijk door den heer kapel meester onzer Harmoniekapel, W. Otto, vervaardigde Con- cours-marsch, die flink werd uitgevoerd en luide toegejuicht. Daarna trad op de voorzitter der jury, de heer Lamping, van Dirkshorn, die in goedgekozen bewoordingen den wensch ontboezemde, dat de wedstrijd, aangekondigd met een marsch, ook goed moge marcherenvervolgens wees op het schoone van dien wedstrijd op het gebied der kunstdaarna hulde bragt aan den man, die door liet oproepen tot dien kamp zooveel toebragt tot bevordering van hetgeen liefelijk is en welluidt, en er ten slotte op wees, dat de mededingers, aan wie de eerewijn zou worden aangeboden, dit eerbewijs ten volle verdienden. Nadat dit laatste was geschied, werd de opvoering van het blijspel, door het opgekomen publiek, met de meeste aandacht gevolgd. Even als ten vorigen jare zal ook nu door mij over de waarde van deze en de volgende opvoeringen het stilzwijgen worden bewaard, om niet het oordeel der jury vooruit te loopen. Wenschelijk zou het zijn dat andere bladen eveneens deden, want ik houd mij overtuigd dat sommige couranten-ver slagen, bij den vorigen wedstrijd, verwachtingen hebben doen ontstaan, die later niet zijn vervuld geworden. Dat hierdoor teleurstelling wordt bereid en de reeds zware taak der jury niet aangenamer gemaakt, is begrijpelijk. De heer Knikker heeft in den loop van den zomer weder Een paar dagen waren voorbijgegaan. Liesje liarl hare tante vlijtig in het huishouden geholpen, en ineer dan in den la-itsten tijd had haar heldere lach weder geklonken. „Lach maar, mijn liefje!" had de oude vrouw eenmaal in hare vreugde daarover gezegd, „God heeft den blijmoedigen mensch lief." Zij wordt weder vrolijk, zij heeft het overwonnen,, dacht zij; het kind was ook nog zoo jong en het leven dat voor haar lag, beloofde nog zooveel geluk. En onwillekeurig kwam haar de jonge, blonde man voor den geest, die zoo bescheiden was en toch door zijn degelijkheid meer eu meer in den molen geliefd werd. „Het zou een uitgelezen paar zijn," sprak zij bij zichzelve. Dezen morgen bad zij hem nog langen tijd nagezien, toen hij reeds vroeg met Erving, het geweer over den schouder, op de jagt gegaan was; zij had daarbij zeer goed bemerkt, hoe hij een ver stolen blik wierp naar de vensters, waarachter Liesje nog rustig sliep en gedacht: „^ls zij hem nu zoo eens zag, knapper kan toch niemand er uitzien." Maar Liesje had later niet geluisterd, toen zij hem prees, en was telkens lagehend over iets anders begonnen te spreken. Zoo was het middag gewordende soep dampte reeds op de tafel in de eet kamer, toen Lise naar buiten ijlde, haar vader tegemoet, zonder te bedenken, wie licra vergelde. „Goeden morgen, vadertje!" riep zij vrolijk, „wat brengt gij mede?" Nu eerst bemerkte zij, dat de lieer Selldorf achter hem stond, die den groenen jagershoed afgenomen en haar vader de hand ge geven had, terwijl hij hem smeekend aanzag. „Tot heden avond dan, lieve Selldorf," hoorde zij haar vader zeggennog een hand druk, en de jonge man was verdwenen, zonder haar te hebben aan gezien. De statige vader groette zijne dochter ter loops en wierp zijn weitasch af. „Waar is uwe moeder? Ik moet haar spreken,'' zeide hij haastig. „Maar Frederik, de soep!" klonk tante's stem uit de keuken. „Ja zoo nu, dan later!" sprak hij. Onder het eten streek hij echter dikwijls met de hand over het gelaat; dan lachte hij, maar werd op eens weder ernstig. Eens zag hij Liesje stijf en zóó treurig aan, dat zij den lepel ter zijde legde en vroeg: „Vader, wat is u overkomen?" en „Erving, is u iets onaange naams bejegend vroeg ook zijne vrouw. „Wel beware, neen?" antwoordde hij vrolijk, alsof er niets hij hem gaande was. Dadelijk toen de maaltijd geëindigd was, volgde hij zijne vrouw in de huiskamer. Liesje wandelde in den tuin op en neer en zag tusschcnbeide angstig naar de ramen der woonkamer; eindelijk ging zij weder in huis, maar daar ging ook juist tante de kamer binnen en wenkte haar buiten te blijven. Vol bange voorgevoelens zette zij zich op de steenen bank onder het raam. Daar binnen werd druk gesproken, en eindelijk hoorde zij tante zeggen: „Neen Frederik, dit moet gij mij beloven, als zij niet wil. overreed haar dan niet, want gedwongen trouw geeft eeuwige rouw!" „Dat spreekt van zelf," antwoordde haar vader, „maar men kan haar toch al het voor en tegen onder het oog brengen." Het jonge meisje daar op de oude steenen bank was plotseling doodsbleek geworden. Op eenmaal was het haar helder geworden, wat daar binneu werd besproken; had zij dan in een droom ge leefd? Hare ouders, haar lieve, goede vader konden die het van zich verkrijgen, haar te laten heengaan? Zij zou den ouden geliefden molen verlaten moeten met een vreemden man? Weg van hare moeder, van hare tante, en alles wat haar lief was? Zij zou niet meer in haar kamertje wecnen, niet meer dagelijks de torens veel aan zijne decoratiën ten koste gelegd. Vooral een kamer (zonder de vroeger gebruikelijke schuine coulisen) was prachtig." In de vergadering van den Raad der gemeente Schagen, jl. Dingsdag gehouden, werd in de eerste plaats niededeeling gedaan van eene missive van heeren Gedep. Staten dezer provincie, waarbij goedgekeurd werd terug gezonden het raadsbesluit, dat de gemeente verdedigend zal optreden in de proceduie, haar aangedaan door den aannemer der straatwerken P. Ootes. Aangenomen voor kennisgeving. Van heeren regenten van het Gereformeerde Weeshuis aldaar, waarbij deze, op een schrijven dezerzijds, antwoorden, dat zij, in de kosten der demping van de sloot tusschen het erf van den doctorswoning en den straatweg en de rozenweide aan de Laan, en het verbreeden der sloot achter de doctorswoning, alléén willen bijdragen de helft in de plaatsing van een erfscheiding op die te dempen sloot en verder, ten behoeve van die demping, de grond welke van de rozenweide zal worden afgestoken ter verbreeding der genoemde achtersloot. Dit voorstel werd met alge- meene stemmen verworpen, zijnde dezerzijds voorgesteld de kosten van een en ander gemeenschappelijk te dragen. Daarna werd besproken het in de voorgaande vergadering door den heer Govers gedaan voorstel, om de gewone inaandelijksche vergaderingen te houden op een anderen dag dan Dingsdag. Na deliberatie werd beslist, zonder dadelijke wijziging van het reglement van orde, de ver gaderingen gedurende een jaar, bij wijze van proef, te houden op Woensdag. De heer de Pater stemde tegen de voorgestelde wijziging. Vervolgens deelde de voorzitter mede, dat met betrekking tot de vergrooting der gemeenteschool, de aankoop van het noodige terrein nog altijd niet in het reine was en hem de prijs van een gedeelte daarvan te hoog voorkwam. Hij brengt daarom een nieuw bouwplan ter tafel, strekkende om de school door uitbouwing naar voren te vergrooten, ten einde den aankoop van terrein te vermijden. Na deliberatie werd besloten de beide plannen aan het oordeel van de heeren schoolopziener en hoofdonderwijzer te onder werpen en later eene beslissing te nemen. van het oude slot zien? Zij drukte de handen op hare borst, en had een gevoel, alsof haar hart ophield te kloppen bij deze gedachten. „Liesje, kom eens binnen klonk nu haars vaders stem. Werk tuigelijk stond zij op en volgde deze aanmaning. Daar stond zij nu in de woonkamer; op de sofa zat hare moeder, bij het venster de tante, en beiden zagen haar zoo vreemd zoo teeder aan; ja, het scheen alsof hare moeder geweend had. De oude vrouw aan het venster ging nair buiten, zij wilde zich niet mengen in hetgeen de ouders met hun kind hadden te bespreken zij ging stil naar haar karaerije en nam den bijbel van de commode daarop ging zij in den leuningstoel zitten en vouwde de handen op het boek. „God alleen weet wat goed is," fluisterde zij; „moge Hij haar hart leiden, zoo zal alles ten beste uitkomen." Buiten schenen de zonnestralen op de bonte asters, en lange witte draden weefden als 't ware een zilveren sluijer om de half ontbladerde besscboomen. „Als het weder voorjaar wordt, hoe zal dan alles hier in huis zijn?" Zij dacht aan haar lieveling, die daar zoo onver wacht de gewigtigste beslissing in haar leven moest nemen. Hoe zou Liesje de tijding ontvangen? Zou zij werkelijk niet bemerkt hebben, hoe lief zij den jongen man was geworden En zou zij hem niet een klein weinigjs „Och neen!" De oude vrouw schudde het hoofd; zij wist hoe het in het jonge hart gesteld was. „Neen, zij bemint hem niet, en als zij hem nu toch eens het jawoord gaf, wanneer zij zich geweld aandeed, omdat hare ouders het wenschen zou zij dan gelukkig worden? Och, gedwongen liefde en geverfde wangen duren niet lang. liet arme kind!" sprak zij bij zich zelve. „Als zij haar maar niet zoeken over te halen! Mientje zal het niet doen, maar Frederik, die is geheel door den jongen betooverd Zij opende het oude boek en staarde op de geel geworden bladen, maar zij kon niet lezen; de letters dansten haar voor de oogen en hare handen beefden daar was zij aan de deur zal nu het gezigt van een vrolijke jonge bruid, met een donkeren gloed over goten, naar binnen zien? De oude vrouw hield haar adem in; de deur werd langzaam geopend en het jonge meisje stond op den drempel; was zij dan gegroeid sedert zooeven? Zij trad rustig de kamer binnen; op het bleeke gelaat stond diepe ernst te lezen. „Tante," sprak zij zacht, „ik heb neen gezegd." Tante antwoordde niet; zij knikte slechts toestemmend met het hoofd. „Zijt gij hem niet genegen, mijn l^ind?" vroeg zij toen. „Zie, wat uw hart gevoelt, dat weet gij zelve het best." „Ik kan niemand liefhebben, tante," klonk het dicht aan het oor der oude vrouw; twee zachte armen omvatten haar hals en een bleek gelaat verborg zich aan hare borst. Zoo lag zij op de knieën naast de oude, eu deze streek met de hand liefkozend over de bruine vlechten. „God zegene u, mijne Lise!" fluisterde zij, „gij helt goed gehandeld." In de huiskamer liep Erving driftig heen en weer. Zijne vrouw had roodgeschreide oogen en bad „Als zij hem toch niet. lief heeft, Erving?" „Mina, men kan met eene vrouw niet verstandig over zoo iets spreken," zeide hij, voor haar staan blijvende. „Zie den jongen aan! Hij is knap en verdient achting; hij bemint haar en is van goede familie; zijn vader schrijft mij, dat zij het meisje op de handen zullen dragen is dat niet alles, wat zij verlangen kan? Maar daar steekt iets anders achter, (lat laat ik mij niet uit het hoofd praten." „Maar ik vraag u, Erving, wat zou dat dan kunnen zijn?" „En dan, ik herkende het meisje niet meer; zij die altijd zoo

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1