Men schrijft ons van Alkmaar, dd. 5 November: „Heden is bij den Gemeenteraad ingekomen eene aanvraag van de heeren mr. W". van der Vliet te Amsterdam, C. J. van Spall te Helder en A. van Linden van den Heuvel te Amsterdam, om concessie voor het maken en exploiteren eener duinwaterleiding van Egmond aan den Iloef naar- en in Alkmaar, wanneer deze gemeente zich verbindt om over het benoodigde kapitaal van f 200,000 5 percent 's jaars te vergoeden, waarvoor zij zal ontvangen de helft der zuivere winst, die de exploitatie zal afwerpen, na beta ling van 5 percent aan de exploitatie." Voor het leveren van 30 HL. roode en 120 HL. witte tarwe, ten behoeve der Garnizoens-Bakkerij te Hoorn, was laagste inschrijver de heer A. G. van der Nulft, te Wijhe, voor f 12.19 per HL. van 77 KG. de roode en voor f 11.94 per HL. van 76 KG. de witte tarwe. Door de Arrondissements-Regtbank te Haarlem is als translateur voor de Engelsche taal beëedigd de heer C. Heijman, leeraar aan de Hoogere Burgerschool aldaar. In het Hld. komt een slagter, de heer Schönthaler op tegen de beschuldiging, dat tegenwoordig door hem en zijne vakgenooten woekerwinsten worden behaald. Hij wijst er op, dat het vleesch van f 1.10 per kilogram op 80 h 85 cents is gedaald, hetgeen op eene koe van 300 kilo gram een mindere ontvangst maakt van f 90. Hij durft gerust de vraag stellen of het vee eerste kwaliteit zooveel in prijs is achteruitgegaan. Maar er is nog iets: iedere affaire heeft zijn goeden en kwaden tijd. Nu is het najaar voor den slagter, wat Sint- Nicolaas is voor den banketbakker en de speelgoedwinkels, en wat de kermis was en is voor zoo menig neringdoende ontneem hun dit en hun vak kwijnt, daar zulk een tijd het vaak goed moet maken voor een geheel jaar. Vroeger werd daar niet aan gedacht, veel minder over gesproken. De heer S. besluit zijn artikel met de opmerking, dat hij niet van den wind kan leven, en dat hij niet voor liefhebberij van het publiek slagter is. Bovendien moet hij zijn personeel goed betalen, „want men kan wel kantoor heertjes krijgen zonder salaris, maar geen slagtersknechts." Volgens 't N. v. d. D. hoorden jl. Zaturdag avond eenige voorbijgangers op den N. Z. Voorburgwal te Am sterdam, omstreeks middernacht, iemand aan de overzijde der gracht zeer ernstig vermanen om het „pad der zonde" te verlaten, zich niet meer te bedrinken en den jenever te schuwen, welke goedgemeende waarschuwingen afgewisseld werden met oorvijgen, die op grooten afstand hoorbaar waren en den bestrafte dan ook soms van pijn deden kreunen. Zij, die dit in de verte hoorden, haastten zich naar den overkant om aan dit werkdadige deel der ver maning een einde te maken, aangezien zij in de meening verkeerden, dat de vermaner iemand was, die zijne begin selen op het punt der matigheid zelf niet bijster in praktijk bragt. Hoe groot was echter de verwondering der voorbij gangers, toen het bleek, dat de vermaner en de dronkaard in een en denzelfden persoon waren vereenigd en dat de beschonkene zichzelven deerlijk tuchtigde. Een correspondent van het Vaderland maakt ouders van kinderen, waarvan er een den naam van Nora draagt, aandachtig op een woordspeling die zij bij charades en action te raden kunnen geven. Nemen zij de dochter welke Nora heet tusschen zich in, dan vormen zij een panorama. Wij herinneren ons eens bij zulk eene gelegenheid een geografische charade te hebben zien vertoonen, die niemand kon oplossenhet hoofd van 't gezin werd gevolgd door zijne vrouw, en niemand kwam op het denkbeeld dat zij Panama voorstelden. gedwee eu volgzaam was, stond daar, doodsbleek, en zei niets anders dan „neen" eu nog eens „neen God help mij, wie had dat gedacht?" „Zij is immers uwe dochter, oudje," zeide zijne vrouw, opstaande en naar hein toekomende. „Gij weet wel," voer zij voort, terwijl zij poogde te gliralagcheu, „dat uw vader gewild had, dat gij Agnes zoudt trouwen, en toen hebt gij evengoed „neen" gezegd en niets meer." „Nu, dat was toch heel iets anders, ik kende u toen en beminde u reeds, maar zij zij komt immers pas in de wereld kijken. God weet het, zoo zwaar is mij nog niets gevallen, als den jongen van avond zulk een antwoord te geven." Hij bleef aan het venster staan en zag verdrietig door de ruiten. Hij keerde zich ook niet om, toen de deur zachtjes openging en tante binnentrad. Zij bleef even staan. ,.Nu, nu, Mientje," sprak zij toen, „gij weent er is immers niemand gestorven, en zulk een haast heeft het vrijen ook nietEr zijn niet een hand vol, maar een land vol mannen de regie zal wel komen De molenaar aan het venster maakte een heftige beweging, als wilde hij een scherp antwoord gevenhij zeide echter kalm: „gij spreekt naar gij verstand hebt, tante!" „Wel, ik zou raeenen, dat ik in die dingen toch niet zoo dom benook heb ik wat meer ondervonden dan gij. Lise is zeventien jaar geworden naauwelijks zijn de kinderschoenen uitgetrokken; er zullen nog wel honderd vrijers naar den molen komenwaarom zou zij nu den eersten de beste nemen? Selldorf is een flinke jongen, ja! maar de smaken zijn verschillend, en liefde zonder wederliefde, is als een vraag zonder antwoord, en maakt ongelukkig. En daarom, Frederik, laat het zóó goed zijn en zie haar niet donker aan; zij is immers uw ééuigste, waarom wilt gij haar dan dwingen Al uw boosheid helpt u niets, en uw magt kunt ge in deze zaak niet doen geldendaarom, wees tevreden, en verheug u, dat gij uw kind nog behoudtHeeft zij eens een man, dan behoort zij u niet meer toe." „Stil maar, al genoeg!" antwoordde hij ongeduldig en ving zijne wandeling door de kamer weder aan. De oude vrouw sprak geen woord meer; zij wist, dat haar doel bereikt was; zij nam dan ook haar breiwerk en ging op haar gewone plaats zitten. „Hebt gij haar dan gesproken?" vroeg de moeder na een lang stilzwijgen. „Natuurlijk! Zij kwam bij mij en vertelde mij, hoe het er raeê gesteld was, en ten laatste heeft zij mij schreijende gebeden, haar toch te helpen, dat haar vader weder vriendelijk jegens haar werd." „Waar is zij dan vroeg hij. „Zij is naar haar kamertje gegaan." „Zoo," antwoordde hij en liep weer op en neer, tot hij eindelijk de deur opende en het vertrek verliet. „Ik weet al, waar hij heengaat," sprak de oude vrouw lagchende. „Hij was zeker heel boos?" „Het ging nog al, tante, maar ik had hem nooit boos gezien daardoor was ik cr zoo bang voor." „Neen, maar zie nu eens, Mina," sprak zij en wees naar den tuin; daar liep de molenaar langzaam het pad langs, de arm om zijne dochter geslagen, en zij met haar hoofdje tegen zijn schouder geleund en tot hem opziende; hij sprak met haar en zij lachte hem toe. „Mijn beste man mijn lieve kind 1" sprak zacht de vrouw aan het venster. (Wordt vervolgd.) Omtrent de Spaansclie studenten, die zich in ons land laten hooien, meldt men o. a. uit 's Gravenhage aan liet Rott. N.blad: „Denk u vijftien jongelieden, taankleurig van gelaat, klein van gestalte, met doorgaans fijngesneden trekken en zwarte, scherp geteekende wenkbraauwen en kneveltjes; eene enkele slechts onder hen met vollen snorbaard, die oogensclrijnlijk de dertig nadert of te boven is. Allen gekleed in zwart fhvweelen buizen met ceinture en korte broeken, zwarte kousen, lage schoenen, een zwarten mantel over den linkerschouder gedrapeerd, een rood en gelen strik op den regtergehecht, en op 't hoofd een coquet zwart steekje, ongeveer als dat on/.er Kamerleden in gala, met lossen zwier schuins achterover gedragen en versierd met een houten of beenen eijerlepcl, die door eene lus aan de vóórzijde steekt. Groepeer deze heeren op drie j rijen; laat hen allen nederzitten, het regterbeen over de linkerknie leggen en op de aldus verhevene regterknie een guitaar of mandoline steunen, die met aandacht, inspanning en toewijding getokkeld wordt plaats voor bet front dezer keurcompagnic een in dezelfde uniform gekleeden dirigent, die eene viool in de band heeft en zijn strijkstok beurtelings als zoodanig en als directeurstaf bezigt. laat ben met militaire, ja baast automatische gelijkmatigheid opstaan, buigen, de steekjes afnemen en weer opzetten en ge hebt gezien, wat de Estudiantina te zien geeft. Nu het muzikale deel der vertooning. Een „curiosum," meer niet. De heeren maken muziek met liefde, met. i bewonderenswaardige virtuositeit en ensemble. De instru menten en partijen staan tot elkafir in verhouding onge- veer als eerste en tweede viool, alt, violoncel en contrabasI de instrumenteering der stukken is die van een zwak j strijk-orchest. Maar de heinel beware ons voor véél zulke muziek. Het aanhoudende tokkelen, waarbij alle noten pizzicato's zijn en de aangehoudene door een snel herhaald pizzicato worden voorgesteld, dat het effect maakt van een zacht of sterk overgaande electrische schel, maakt u zenuwachtig. Het dóórklinken en zingen der StreicJizither schijnt op deze instrumenten onbereikbaar; de omvang van 't geluid is veel kleiner dan die van 't lieve Tvroler instrument. Ook schijnen de metalen snaren door het forsche aanslaan met een metalen plectrum zeer snel te rekken; het orchest, dat prachtig gestemd begon, raakte al zeer spoedig in 't onzuivere, hoewel de stemsleutels aan houdend werden gebruikt. Het programma bestond uit dansmuziek, die hoewel dikwijls triviaal met brio gespeeld werd, en eenige karakteristieke Spaansclie nummers, door gaans in mineur-toonsoorten met afwisselend slependen en snellen rhythmus en hartstogtelijke stringendos. Alléén bij de fortissimo's kreeg de geluidmassa eenigen omvang. De mandoline is eigenlijk geschikter als solo-instrument; al thans de fraaije lichtbruine jongman, die bij de Estudiantina de solo-partij van dit instrument in handen beeft en de tooneelkijkers van vele Haagsclie dames jl. Donderdag avond niet veel rust liet, weet er heerlijke, smeltende, fijne pianissimo's uit te halen. Als iemand een zangerig thema gevoelvol voordraagt, kan een fijnbesneden, onge kunsteld gelaat, een vonkelend oog, dat onafgebroken op den directeur staar, eene sierlijke houding, vol van uit sluitende toewijding aan de muziek, daar geen kwaad bij. Er is iets tengers, iets zenuwachtigs in 't uiterlijk dier Spanjaarden, dat voor onzen meer lympathischen landaard zeer aantrekkelijk schijnt te zijn. Doch met dat al is de uitvoering van dien aard, dat het volstrekt geen heilig schennis aan de muziek is, zoo men onwillekeurig verlangt, op de maat dier meêsleepende cachucha's, walsen en polka's een stuk of wat bevallige Spaansclie balletnymphen met castagnetten en tambourijn te zien rondzweven. Integen deel, 't ware te wenschen, dat de ware of voorgewende academische deftigheid onzer in 't zwart gedoschte execu tanten zulk eene vermeerdering van luin gezelschap toeliet. Ze zijn ongetwijfeld liartstogtelijk muzikale lieden, althans voor 't meerendeel, en virtuozen Aan belang, maar 't is jammer, dat ze hun talent en studie niet besteed hebben aan dankbaarder instrumenten en minder ligtvaardige mu ziek. Wat een Spaanscli musicus bij degelijker ontwikke ling worden kan, zonder iets van zijn nationaal-muzikaal karakter te verliezen, bewijst hun beroemde landgenoot, de violist Pablo Sarasette." Tot lid der plaatselijke schoolcommissie te Hellevoet- sluis is benoemd de lieer J. C. Graue, officier-machinist bij de Marine. De uitslag van de verkiezing in het district Utrecht van een lid voor de Tweede Kamer is, dat gekozen is de heer J. N. Bastert (lib.-cons.) met 1186 stemmen. Op den heer du Tour (anti-rev.) waren 1112 van de 2298 geldige stemmen uitgebragt. Bij de verkiezing in Junij van dit jaar waren 791 van de 1611 geldige stemmen uitgebragt op den heer Bastert en 490 op mr, W. M. baron du Tour van Bellinchave. Bij de daarop gevolgde herstemming werd de lieer du Tour gekozen met 975 stemmen, tegen 970 op den heer Bastert. Jl. Zaturdag is in de nabijheid der kust te Paesens een droevig ongeluk gebeurd. Door den zwaren storm is een visschersaak tot tweemaal toe omgeslagen. De beman ning, uit 5 personen bestaande, is verongelukt op één na, de zoon van den schipper. Vader en zoon hadden beiden een roeispaan gegrepen; in de branding brak deze, en terwijl de zoon het geluk liad met het overgebleven ge deelte roeispaan het strand te bereiken, zag hij zijn vader voor zijne oogen verdrinken, zonder hem ter hulp te kunnen komen. Door de sterke branding was liet van de kust onmogelijk om hulp te verleenen. De aak behoorde te Paesens teliuis. Door baron van Pallandt van Eerde tót de Beerenkamp is aan zijn rentmeester, den lieer J. Blokhuis, te Nijkerk, last gegeven, al zijn pachters, zoowel van boerderijen als van bouw- en weiland, 1/3 der pacht kwijt te schelden. De oppositie tegen de invoering van aardappelen uit het buitenland, waardoor het opdrijven van de prijzen der binnenlandsclie aardappelen wordt tegengehouden, openbaart zich weder op eene andere wijze. Eerst heette het, dat die buitenlandsche aardappelen van slagvelden afkomstig waren en de domste logens werden daaromtrent verzonnen. Thans wordt verzekerd, dat de Duitsche aardappelen zich niet goed houden in den winter en dat zij door de reis te veel geleden hebben. Ligtgeloovigen vergeten, dat ook de Duitschers hunne winter-provisiën hebben en daarvoor Duitsche aardappelen igen, terwijl, wat bet vervoer betreft, de aardappelen even weinig of even veel lijden, of zij met eene schuit worden aangevoerd uit Zeeland of Friesland, of per trein uit Berlijn. Het in- cn uitladen geschiedt toch maar eens. Bovendien, hoe weten de aardappelkoopers op onze markt, dat de Duitsche aardappelen zich niet goed houden? Tot dusverre werden zij zelden of nooit hier aangevoerd. (A.C.) Een zeer treffend sterfgeval is jl. Maandag middag te Groningen voorgekomen. De oud-kantonregter van Onderdendam, mr. C. W. 1'. van Naerssen, lid van de Provinciale Staten voor het kiesdistrict Onderdendam, wilde zich des middags per trein naar Apeldoorn begeven, waar hij zich op nieuw in den echt zou vereenigen, toen hij, aan liet station, door eene beroerte werd getroffen en oogenblikkelijk den geest gaf. De provincie en de plaats zijner inwoning verliezen veel in den bekwamen en humanen man. Li den laatsten tijd werden in het noorden van Groningen herhaaldelijk brutale diefstallen gepleegd. Ver scheidene landbouwers vermisten 's morgens alle of een groot deel hunner eenden of kippen, bleekgoederen, huis raad, enz. De nasporingen der politie leidden niet tot de ontdekking der daders, totdat van geheel onverwachte zijde hare taak werd overgenomen. Er vervoegde zich namelijk een boerenarbeider aan het politie-bureau te Groningen en gaf zichzelf aan als een der langgezochte dieven. Hij was niet tevreden geweest met het aandeel in de opbrengst van de gestolen goederen, dat zijne twee medepligtigen hem hadden toegedacht en werd in den laatsten tijd zoowat als hun knecht gebruikt. Dit verdroot hem, zijn verzet bad tot twist geleid en tot bedreiging met moord van de zijde zijner kameraads. Vrees voor volvoering dezer bedreiging deed hem verblijf onder bescherming der politie verkieslijk achten. Niet de door hem verstrekte inlichtingen is het spoedig gelukt, ook de twee anderen met een deel der gestolen goederen op te sporen en aan de justitie over te leveren. De dieven zijn allen boerenarbeiders, wonende onder de gemeente Kloosterburen, en beweren door gebrek aan werk tot stelen te zijn gekomen. Men weet dat Z. Exc. de luitenant-generaal Bouw- j meester, kommandant van bet leger en chef van het I Departement van Oorlog in Neder land sch-Indië, in Sep tember jl. een reis naar Atsjin ondernam, om daar den staat van zaken in persoon na te gaan. Na een naauwkeurig onderzoek, men kan het gerust zeggen, verliet hij met de I grootste voldoening over hetgeen hij gezien had, Sumatra's kust. Vóór zijn vertrek sprak hij op 20 September de volgende woorden, die een bewijs te meer zijn, dat men generaal van der Heijden en zijne officieren en soldaten van het leger in Atsjin naar waarde hoogschat, en wel verdiende hulde weet te brengen voor hetgeen kommandant, officieren en manschappen van het Indische leger te Atsjin volbragten. Z. Exc. sprak: „Generaal, mijne hoeren! Op het punt zijnde dit gewest te verlaten, heb ik u bijeen doen komen, zoowel om afscheid van u te nemen, als om u mededeeling te doen van den over liet geheel zeer gunstigen indruk, welken de toestand, dien ik hier heb aangetroffen, bij mij heeft achtergelaten. Het schitterend resultaat, dat door de in het laatste jaar ondernomen operatiën werd verkregen, is onmiskenbaar. De togten in de XXII en XXVI Moekims, naarGlieng, Lamtoba en Selimoen, hebben den hardnekkigen tegenstand, dien we tot hiertoe ondervonden, feitelijk doen ophouden, vele en daaronder voorname hoofden werden gedwongen zich te onderwerpen en met der daad liet aanzienlijkste gedeelte van Groot-Atsjin in ons bezit gesteld. Dank zij de toewijding, de trouw, den moed en bet booge pligts- besef van het Indische leger, is het Nederlandsche gezag in deze streken gevestigd, en schoon nog veel zal moeten gedaan worden, om dat gezag te bestendigen en die orde en regelmaat in het leven te roepen, welke overal elders de kenmerken zijn van ons bestuur, zoo kan toch in hoofdzaak het doel, waarnaar gedurende een reeks van jaren met zooveel inspanning is gestreefd, als bereikt worden beschouwd. Met zelfvoldoening en regtmatigen trots mag worden terug gezien op hetgeen hier verrigt werd. In de eerste plaats, generaal! zijt u daartoe geregtigd, nu het een niet te wederspreken feit is, dat de gelukkige uitkomst, waarin we ons op dit oogenblik mogen verheugen, voornamelijk te danken is aan de door u betoonde energie, aan de krachtige en beleidvolle wijze, waarop u zijt te werk gegaan. Uw ijzeren wilskracht, uw geen hinderpalen kennende doortastendheid en uwe onbeperkte toewijding, hebben den doorslag gegeven. Gij hebt u jegens het vaderland in de hoogste mate verdienstelijk gemaakt. Vergun mij, generaal u daarvoor mijn hulde aan te bieden, eene hulde die opregt gemeend is en voortvloeit uit den grond van mijn hart en de volheid mijner overtuiging. Voorzeker dat gij, mijne heeren! die het voorregt hadt getuigen te zijn van, of een werkzaam en menigmaal roemrijk aandeel te nemen in de vele gewigtige gebeur tenissen van den laatsten tijd, ten deze volkomen met mij instemt en het ten zeerste toejuicht, dat aan uwen energieken bevelhebber in de eerste plaats eene zoo welverdiende hulde wordt gebragt. Maar ook u komt lof toe! Zoowel gij, chefs van staven, diensten en corpsen, die door uwen goeden raad en doel treffende regelingen de plannen hebt helpen beramen, of de verwezenlijking daarvan gemakkelijk gemaakt, als gij, aanvoerders der verschillende kolonnes, met uwe officieren, onderofficieren en minderen, die ondanks alle gevaren en trots ontberingen en vermoeienissen, de gegeven bevelen hebt ten uitvoer gelegd en schier bij iedere ontmoeting met den vijand de overwinning aan onze zijde wist te kluisteren. Dien lof, mijne heeren! zwaai ik u met vreugde toe. Ook gij hebt u in hooge mate jegens Koning en vaderland verdienstelijk gemaakt. En hiermede neem ik afscheid van u allen, in het volle vertrouwen, dat gij steeds zult voortgaan met onverdroten ijver uw pligten te vervullen en uwen bevelhebber in zijne moeijelijke taak naar uw beste vermogen te steunen. Mijne heeren! vaartwel." De laatste voorstelling, die Adelaïde Ristori te Stockholm gaf, zal blijvend worden opgeteekend in de jaar boeken van het tooneel. Na afloop der voorstelling betrad namelijk de Zweedsche Koning, in gezelschap van den Kroonprins, het tooneel en reikte haar, dankzeggend voor het hem en zijnen onderdanen bereide kunstgenot, de groote gouden medaille Litteris et artibus over.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 2