HELDERSCHE
EN NIEliWEIMEPER COURANT.
Nieuws- en AdwtentielM v##r Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 141.
Zondag 23 November.
Jaargang37.
i
„W ij h d I d i e n
het goed e."
Verichijat Dingsdaji, Donderdag en Zatnrdag nar
Abonnementsprijs per kwartaal
franco per post
liddag.
J 1.80.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: HOLEN PLEIN N°. 163.
Prijs der A dvertentiën: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-lndlë.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWED1EP, 22 November.
In de vergadering van het Kiescollegie der Hervormde
gemeente alhier, gisteren avond gehouden, is, ter vervulling
der predikants-vacature, uit het bestaande zestal het na
volgende drietal zamengesteldMijsberg, te Purmerend;
de Holl, te Bedijkte Schermer; de Vries, te Oudorp. In
diezelfde vergadering is daaruit beroepen de heer Mijsberg,
predikant te Purmerend.
Naar wij vernemen, is door een aantal bewoners der
Keizerstraat en belanghebbenden bij een behoorlijk plaveisel
aldaar een adres aan den Gemeenteraad ingediend, houdende
verzoek om verbetering van den openbaren weg. De
smalle en onvoltooide of beschadigde voetstraten zijn geheel
en al onvoldoende, terwijl kuilen en modderpoelen den
rijweg zoo goed als onbruikbaar maken. Bovendien is er
bijna geen afvoer van water, zoodat de passage daar ter
plaatse in niet geringe mate belemmerd wordt. Toch is
het verkeer door genoemde straat, als den kortsten weg
tusschen de haven en het spoorwegstation, zeer druk, en
eenige voorziening in de bestaande behoefte dus zeer
dringend.
Bedankt voor bet beroep naar Alkmaar door ds. R. Vos,
predikant te Ruinerwold; naar ICoudum door ds. Sieders,
predikant te Enkbuizen.
Beroepen bij de Evang. Luth. gemeente te Enkhuizen
ds. P. van Wijk Jz., predikant te Wildervank.
Benoemd tot hoofdonderwijzeres aan de Bewaarschool
te West-Terschelling mej. G. Zaandijk, aldaar.
Den 15 dezer werd te Haarlem gehouden de jaar-
lijksche vergadering van het „loffelijk Osseweijers-gilde,"
onder leiding van den deken, den heer van Wickevoort
Crommelin.
Aan het verslag, dat de heer mr. Amersfoordt van deze
bijeenkomst geeft, ontleenen wij de volgende regelen:
Het kwam den gildebroeders zeer gewenscht voor, dat
de Nederlandsche regering gebruik maks van het tegen
woordig oogenblik, om mond- en klaauwzeer te doen
opnemen in de lijst der besmettelijke veeziekten, waartegen
24)
LIESJE VAN DEN LOMPENMOLEN.
Naar het Hoogduitsch van W. Heimbubg.
{Vervolg.)
De predikant was vertrokken zonder het meisje te hebben weer
gezien; men had haar geroepen, maar geen antwoord ontvangen.
Tante zocht haar Lise ovsral. In de woonkamer was zij niet,
ook niet in de kamer waar de Kerstboom stond, en nu opende zij
voorzigtig de deur van Liesje's kamertje; het was er donker, maar
bij het raam stond eene slanke gedaante, die onbewegelijk naar
buiten staarde.
„Lise!" riep de oude vrouw zacht.
ffTante!" klonk het met eene onderdrukte stem.
„Zeg kind, wat scheelt u toch? Gij hebt toch geen hoofdpijn,
gij zijt toch niet ziek?"
Als eenig antwoord werden twee raeisjesarmen om haar heenge
slagen; een gloeijend gelaat verborg zich aan haren hals en deed
niets anders hooren dan een onderdrukt snikken.
/,Kind, Liesje, wat scheelt er aan?"'vroeg de oude vrouw ver
schrikt, //heeft iemand u kwaad gedaan?"
Zij schudde hel hoofd.
/,Wat is het dati, mijn hartediefje?" en zij trok de wederstrevende
naar de sofa en ging naast haar zitten.
z/Och tante, liefste, beste tante
„Wat dan, mijn liefje? Nu? Gij lacht immers al weer, dwaas
ding? Wat moet dat beteekenen?"
„Och, ik zou kunnen lagchen en schreijen en ik weet niet
wat al," fluisterde zij; „doe de oogen toe, tante! ik wil u zeggen
vraarom och, ik ben zoo bang voor u
„Bang voor mij? Ja, dat begrijp ik; daar zijt gij juist de regte
voor; nu wat hebt gij gedaan?"
„Ik ik ben verloofd tante," stamelde zij„hebt gij dat
niet duidelyk genoeg aan mij kunnen zien?"
„Verloofd? Kind!"
„Ik ben zoo gelukkig, o zoo gelukkig Army
„Armyzeide de oude vrouw verbaasd en klappertandde van
schrik. „Army? gij zijne verloofde?" herhaalde zij dof, „het is
dus zoo!"
„Tante, hebt gij geen vriendelijk woord voor mij? Wij hebben
elkander zoo lief, o zoo lief!"
„Lief? Heeft hij u lief?"
„Maar, tante, hoe kunt gij zoo iets vragen? Zou hij mij dan
tot zijne bruid willen maken?"
„Barmhartige hemel!" kreet het in de ziel der oude vrouw;
„dat arme dwaze kindZij waant zich bemind, en hij hij wil
alleen haar geld, om zich te redden." En in stillen angst drukte
zij Liesje's brandend heete hand in hare ijskoude; was het niet
eveneens, als toen Lisette haar hare eerste liefde toevertrouwde?
„Bedenk eens, tante, ik kan ziju leven weder opvrolijken; om
mijnentwille zal hij het weer leeren liefhebben Is dat niet heerlijk
En ik zou dat kunnen, tante; zou dat werkelijk waar zijn? O,
tante! daarbuiten, onder den ouden besneeuwde» lindeboom, waar
ik voor drie jaar afscheid van hem nam, daar heeft hij mij ge
vraagd. En uiet waar, gij zult het vader en moeder zeggen?
Ik bestierf het van ja van schaamte, als ik hun bekennen
moest, dat ik een vreemden man liefheb; ik kan het niet toe,
doe gij het toch 1 Ik had het u nooit durven zeggen, als het hier
niet zoo donker geweest was tante, spreek toch en geef mij een
politie-maatregelen worden verordend, vooral, omdat, liet
niet bekend is, dat op dit oogenblik mond- of klaauwzeer
in Nederland heerschen en dus het tijdstip tot invoer van
zulk eenen politie-maatregel buitengewoon gunstig is.
Nog zeer onlangs heeft de Privy Council in Engeland
verklaard, dat „zoodra in Nederland de longziekte onder
bet vee geheel zal zijn uitgeroeid, en tegen mond- en
klaauwzeer zoodanige maatregelen zullen zijn genomen,
als waarmede hij (de Privy Council) zich tevreden kan
verklaren, dan de invoer van levend vee in Groot-Brittannië,
zonder slagting bij aankomst, dadelijk in overweging zal
worden genomen."
Het is te hopen, dat de Nederlandsche regering nu in
deze geene laauwheid, of halfheid, of zucht tot uitstel zal
toonon, maar doortasten; het hangt thans alleen van haar
af, of de veehandel met Engeland zal kwijnen of bloeijen.
Op den broederlijken maaltijd werden de twee van ouds
gebruikelijke runderribben geleverd door den gildebroeder
A. van Lennep.
Hierbij viel op te merken, dat het rund, waarvan de
ribben afkomstig waren, was vetgeweid op Zeerust, gelegen
in de duinen, waarmede het bewijs is geleverd, dat bij
goede behandeling zelfs duingrond goed vet vee kan
leveren; immers het vleesch werd na herhaalde proeving,
zoo in warmen als in kouden toestand, met algemeene
stemmen verklaard te zijn van de eerste kwaliteit.
De exploitatie van bet Noordzeekanaal zal, naar liet
Vad. meldt, weldra worden overgedragen aan den Staat.
Men schrijft ons van Texel, dd. 21 dezer:
„Het op heden ten overstaan van den notaris Coninek
Westenberg, aan den Hoorn verkochte oude schoolgebouw
met woning, is toegewezen aan den heer D. B. Lap aldaar,
voor f 1075."
„De uitslag der gehouden herstemming voor het bestuur
van het Waterschap der 29 Gemeenschappelijke Polders op
Texel, is geweest als volgt: Uitgebragt 456 geldige stemmen.
Voor de bekende 1ste vacature bekwam de heer Cornelis
Keijser Pz. 217 en de heer Tijs Mz. Zijm 219 stemmen.
Laatstgemelde is alzoo gekozen. Voor de 2de de heer
Jb. Az. Dijksen 201 en de heer Sd. Pz. Koning 215
stemmen. Laatstgemelde gekozen. Voor de 3de de heer
Tijs Mz. Zijm 246 en de heer H. Bruin 173 stemmen.
enkele kus
„Lisette Lisette waart gij het dan niet, die daareven
fluisterde? Is dit het geluk, dat ik eiken morgen en avond voor
dat kind van God heb afgebeden? Heeft zij niet iets duizendmaal
beiers verdiend, dan dit lot?" Eenige oogenblikken zat zij, stom
van smart. „Liesje," sprak zij eindelijk somber, „gij weet niet,
wat gij gedaan hebt; gij weet niet, wat u wacht, als deze onzalige
wees niet boos, maar ik moet zoo spreken als deze onzalige
verloving tot stand komt. Gij kent de oude barones niet, zooals
ik haar ken; zij is erger dan een duivel. Zij zal u ongelukkig
maken, evenals mijne arme Lisette, wier dood zij op haar geweten
heeft; en ik zou mijzelf beschuldigen, zoo ik u niet gewaarschuwd
had, nu het nog tijd is, en niemand van uwe liefde weet, dan gij
beiden en ik. Houd u stil!" vermaande zij, toen Lise poogde
haar in de rede te vallen „doe het, ter wille van uwe oude
tante en van uzelve! Wat ik u vertellen wil, smaakt bitter, maar
het is een geneesmiddel, en God geve, dat gij het inneemt en het
u geneze! Het is Lisette's geschiedenis, die ik u moet vertellen.
Gij weet nog wel, dat ik het van 't voorjaar wilde doen, om
dat ik uwe liefde zag aankomen, maar liet wilde mij toen niet
over de lippen had ik het maar gedaan!"
Het jonge meisje zette zich zwijgend aan hare voeten neder;
geen woord liet vermoeden, welk eene huivering haar jeugdig hart
doortrilde, alsof plotseling een 'ijskoude wind de lagchende lente
had ontbladerd.
„Baron Erits dan," begon de oude vrouw met doffe stem, „de
broeder van Army's en Nelly's grootvader, was Lisette's verloofde;
zij hadden elkander in stilte het jawoord gegeven, niemand buiten
mij wist er iets van. Baron Erits wilde eerst na zijne meerder
jarigheid aanzoek doen bij Lisette's ouders, en met zijn broeder
sprekendan zouden zij een landgoed koopen. Het was een schoon
en gelukkig paar, Lise, en zij hadden elkander zoo innig lief, dat
het een lust was hen zamen te zien daar beneden, in het oude
zomerhuisje aan het water. Baron Frits lag als huzaren-officier in
een naburig stadje in garnizoen; hij kwam dikwijls over, en tegen
den tijd, dat hij komen moest, stond Lisette boven in haar kamertje
aan het raam en zag naar den toren aan den overkant, en dan
brandde daar al spoedig een licht, ten teeken dat hij kwam. Dan
juichte zij van blijdschap, sloeg de handen zamen en ging hem een
eind in het bosch tegemoet. En vervolgens 't was een zomer
avond deed de schoone vrouw van zijn broeder, Nelly's groot
moeder, hare intrede in het oude slot. Lisette en ik waren heen
gegaan om haar te zien; het geheele slot was verlicht en de
dienstboden wachtten met groote fakkels onder aan den voet van
het bordes; ook baron Frits stond danr met zijne oude moeder,
toen het jonge paar aankwam. Nu, dat moet gezegd worden:
schoon was de jonge vrouw; maar trotsch sprak uit haar houding,
uit het bleeke gelaat, en blonk uit de groote zwarte oogen. Lisette
was doodsbleek geworden, toen zij haar aanzag.
„Die wordt nooit mijne vriendin, Marie," sprak zij tot mij.
En zij sprak waarheid. God weet, waar de jonge vrouw verno
men had, dat baron Frits Lisette liefhad, en wie haar het duivclsche
plan heeft ingeblazen, die twee van elkander te scheiden. Ik weet
alleen dit, dat het haar gelukte. En hoe ja, hoe is het haar
gelukt I
Het was herfst en in den jagltijd; het slot was vol gasten;
men kon duidelijk het jagtgcschreeuw door de bosschen hooren
weergalmentelken avond waren de veneters van het slot helder
verlicht; daarboven begon het wilde leven, dat de burgtvrouw zoo
Voor deze laatste moet alzoo een nieuwe vrije stemming
plaats vinden."
Ter nagedachtenis van den beminden en geaebten
zeeofficier L. R. Koolemans Beynen, scbrijft de oud-rector
van het Haagsch gymnasium, dr. L. R. Beynen, de vol
gende gevoelvolle woorden:
„Ik kan niet bij zijn open graf getuigenis afleggen van
betgeen mijn neef en petekind was," schrijft hij aan bet
Hbld., „maar ik wensch toch openlijkbulde te brengen aan bet
edele vuur dat in zijn hart blaakte. Wat hem bijzonder
onderscheidde en ten innigste met bet streven van zijn leven
zamenbing, was zijn groote liefde voor zijn Koning en
Vaderland. De eer en roem van het voorgeslacht waren
hem dierbaarder dan ik zeggen kan. Zijn stof slaapt ver
van allen, die bij liefhad. Het ruste in vrede, en zijn ziel
bevelen wij in Gods genade aan, terwijl wij ons de schoone
en hartverheffende oogenblikken berinneren, die we aan
hem danken, en aan de jonge geslachten zijn voorbeeld
voorhouden!"
In een ingezonden stuk in bet Dagblad geeft jhr. Mock
te kennen, dat hij meent geheel overeenkomstig den geest
der openbare meening te handelen, door thans te verklaren
niet alleen de laatste brochure van den Prins van
Oranje, maar ook alle verdere stukken van dien aard,
eerbiedig doch onbeantwoord naast zich te zullen nederleggen
en, voor zooverre hem aangaat, bij deze alle verdere wisseling
van gedachten omtrent het besproken netelige onderwerp
als finaal afgeloopen te beschouwen.
De vrouw van den nachtwaker Bruis, te 's Gravenhage,
werd moeder van twee meisjes en een jongen. De moeder
en de drie kinderen zijn welvarend.
Aan den gemeenteraad te 's Gravenhage is een verslag
ingediend betreffende het onderzoek van eel- en drinkwaren.
Daarin zijn o. a. de uitkomsten vermeld van het onderzoek
van brood en meel daar ter stede. De rapporteurs, de
heeren H. Nanning en dr. A. H. Pareau, beperkten hunne
werkzaamheden tot het nasporen van frauduleusehandelingen,
waardoor de waarde van het brood wordt verminderd. De
vervalsching van het meel speelt bij de broodbereiding ëën
groote rol. Het tarwemeel wordt in de eerste plaats met
allerlei meelsoorten vermengd, zooals aardappel-, rijste-,
rogge- erwten-, boonenmeel, maïs enz., en het rijstemeel,
beminde en waardoor zij de geheele familie tot den bedelstaf bragt.
Baron Frits nam afscheid van Lisette; hij zou in langen tijd niet
wederkomen en zij gaf hem een klein gouden hartje, dat zij altijd
op hare borst droeg; ik hoor haar nog zeggen: „daar, mijn schat!
doe mijn haarlok er in en denk aan mij!" Zie, Liesje, dit gouden
hart was Lisette's dood. Maar luister verder! Baron Frits vertrok
en er verliepen veertien dagenschrijven konden de beide gelieven
elkander niet, want dan was alles aan het licht gekomenin dien
tijd deed men ook niet zooveel aan het schrijven als tegenwoordig;
zij dachten echter des te meer aan elkafir; dat zou nu wel eens
omgekeerd het geval kunnen ziju. Nu dan, Frits was vertrokkcu
en Lisette stond eiken avond uit gewoonte aan het venster naar
het torenkamertje te zien, want dtiar logeerde Frits altijd, als hij
tehuis was. Maar het bleef eiken avond duister: het kon immers
ook niet anders, want hij kon niet dan na verloop van vier weken
terugkomen, en daarvan waren nog slechts veertien dagen verloopeu.
Daar op een avond, terwijl ik met mijne breikous wat bij haar zit
te praten, vliegt zij in eens op mij toe en roept: „Daar is hij; er
is licht in den toren;" en waarlijk, het boogvenster aan den over
kant was verlicht. Zij sloeg niet eens een doek om, toen zij naar
buiten vloog. Na eenigeu tijd keerde zij terug. „Hij kwam niet,"
zeide zij, „wat zou dat beduiden?" Ik schudde het hoofd. „Nu,
wacht Lisette! Ik zal het Christiaan morgen vragen." Maar wie
niet kwam, was Christiaan, en 's middags bragt een jongen mij de
boodschap, dat ik niet op hem moest wachten, want dat hij voor
zijn heer op reis was gegaan, om een nieuw paard voor mevrouw
de barones te halen.
Lisette verkeerde in eene onbeschrijfelijke onrust. Zoodra het
begon te schemeren, stond zij aan het venster en weder zag men
het licht daarboven. Nogmaals ging zij naar buiten en kwam bleek
terug; weenend wierp zij zich op de sofa. God weet, zij had zeker
al een voorgevoel van wat haar wachtte, want zij wilde naar geen
troost luisteren. „Hij is tehuis en komt niet, hij bemint mij niet
meer," snikte zij, „o, ik sterf, als dat waar is."
Op den derden avond dezelfde geschiedenis; Lisette zag zoo wit
als de muur. Daarna bleef het donker in het torenkamerrje.
Ongeveer vier dagen later zaten wij, Lisette en ik, voor de huisdeur
ons te koesteren in de middagzon en plukten lijsterszij zag de
veertjes na, die in de lucht opvlogen en zuchtte telkens. Daar
kwam een meisje aan langs het molenpad; eerst herkenden wij haar
niet, want haar nieuwe roode rok met zwarte streepen verblindde
ons de oogeueindelijk zeide Lisette„dat is immers de wilde
Francis, wat moet die hier?" Ja, zij was het en zij kwam regel-
regt naar ons toehuppelen op hare sierlijke voetjes, die in kleine
lage schoenen met kruisbanden en sneeuwwitte kousen staken. Zij
droeg een zwart jakje en twee lange even zwarte vlechten hingen
haar op den rug; het kind met de vlammende oogen en den klei
nen neus, zag met geveinsde vriendelijkheid Lisette aan. Nu moet
gij weten, Lise, dat Francis met ons tegelijk was aangenomen; een
wilder kind was er niet. Zigeuners hadden haar eens op het
kerkhof laten liggen, toen zij pas acht dagen oud was; zij werd in
het armenhuis grootgebragt. Zij was altijd een lui, ligtzinnig
schepsel, tot ergernis van het geheele dorp; zij viel echter in den
smaak der barones, toen zij eens met een korfje aardbeziën op het
slot kwam. „Zij herinnerde haar aan haar vaderland," meende de
barones; zoo kwam Francis in dienst bij de genadige vrouw en
ging sedert zoo opgeschikt gekleed, alsof zij alleen in de wereld
was om zich op te drillen.
Wordt vervolgd.)