HELDERSUHE EN NIEUWE1MEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 153. Zondag 21 December. Jaargang37. „W ij h u 1 d i k e n het goed e." Verichijui llmjc.sdag, Donderdag i Abonnementsprijs per kwartaal i Zaturdug namiddag, franco per post J 1.30. - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Borraa: MOLENPLEIN 163. Prys der Advertentiën: Van 1i regel» 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indiê. Laatste ligting avonds 6 uur. HELDER en NIEUWED1EP, 20 December. De tweede buitengewone Nutsvergadering werd gisteren avond in Tivoli gehouden. Deze keer had men een gemengd programma, tot afwisseling der lezingen. Voordragt van poëzy en proza, pianospel en zang wisselden elkander af. Zoowel 't schoone spel der begaafde dame als de keurige zang van een drietal dames en een heer voldeden uit muntend, blijkens de bijvalsbetuiging, die zich na de voordragt van ieder nummer deed hooren. Niet minder voldeed de schoone voordragt van den heer Groneman van Wieringerwaard, die niet ten onregte in den omtrek den naam heeft uitmuntend declamator te zijn. De schets uit het Texelsche volksleven met een luimige tint, werd eene aangename afwisseling geacht bij de uitvoering van muziek, zang en ernstige poëzie. Wanneer de Afdeeling Helder der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zulke avon den weet te geven, zal de zaal in 't vervolg niet minder bezet zijn dan op gisteren, en zullen voorzeker meer burgers als lid toetreden, niet alleen om'het goede doel dat het „Nut" beoogt, maar ook om de aangename avonden. Ingezonden Men leest in de Zeepost: „Dc Duitsche schoonerbrik Moorburg, kapt. Boldt, van China met thee naar Melbourne bestemd, kwam 24 dezer te Brisbane voor noodhaven binnen, zijnde op zee 4 man der equipage gestorven, die uit 6 man en een Chineschen kok bestond. De kapiteinsvrouw en een kind waren ook aan boord. Het schip, de Oostpassage nemende tot op 165 gr. OL., had meest Oosten en ZO. koelten met onuit staanbare hitte. Den 1 Aug. zag men een der eilanden van de Caroline Groep en den 26 een ander Nuna genaamd. Om dezen tijd was de geheele equipage ziek en de kapitein alleen nog in staat zich een weinig te kunnen bewegen. Den 13 Sept. stierf een man en den 20 een ander en van 1 tot 9 Oct. nog twee man, zoodat de stuurman en de kapitein alleen overbleven. Den 3 Oct. had men een zwaren storm van 't OZO.; aangezien de stuurman zelfs niet kruipen kon en de Chinesche kok niet naar boven kon gaan, probeerde de kapitein, terwijl zijne vrouw, een klein en zwak persoon, het roer nam, om de zeilen vast te maken, doch daar zijne beenen erg gezwollen waren, kon hij niet langer boven blijven en liet de zeilen maar wegwaaijen. Sedert 1 Oct. had het schip ook water gemaakt, doch het gelukte den kapitein, niettegenstaande zijn ongesteldheid, te water te gaan en het lek te stoppen, echter was er geene mogelijkheid om het reeds ingedrongen water kwijt te raken. ■i) SEP HO HA LEEMANS. Vrij naar het Fransch van ALPHONSE DAUDET. InleidingVan (le beide schrijvers, die ontegenzeggelijk op dit oogenblik in de Fransche letterkunde den meesten opgang maken Alphonse Daudet en Emile Zola, zag dezer dagen het lezend publiek met zekere spanning een tweetal nieuwe werken tegemoet: Les rots en exil en Nana (een vervolg op den onzen lezers bekenden VAssommoir). Wat Nana betreft, daarover kan, nu we deze regelen schrijven, nog geen oordeel uitgesproken worden, wijl het nog slechts ten deelc in het feuilleton van het Fransche blad Voltaire is verschenen. Het nieuwe werk van den schrijver van Le Nabab echter, eveneens eerst als feuilleton gepubliceerd, in de Temp* is thans afzonderlijk uitgegeven en beleefde binnen weinige dagen een tiental oplagen. Les rois en exil verplaatst ons in Parijs, in het republikcinsche Parijs van het jaar 1872, dat ondanks den val van het tweede Keizerrijk, het groote toevluchtsoord bleef voor tal van onttroonde en ontkroonde Majesteiten en Hoogheden. Vandaar dat Daudet zijn roman den titel gaf van „Koningen in ballingschap." Het leven van zulk een gevallen vorst, den gefingeerden jongen koning Christiaan II van Illyrië en Dalmatië, wordt hier in al zijne geheimen onthuld! Welk een koning! Het is een koning met weinig vorstelijk bloed in de aderen, en die op zijn 12de jaar, toen hij zijn oom Leopold moest opvolgen in de regeering, bitter schreiend zijn crocketspel staakte en angstig uitriep: „Ik wil geen koning zijn!... Neen, ik wil geen koning worden!.... Laat men liever mijn neef Stanislas nemen!" Hij was niet bepaald een slecht mensch, maar een groot kind, veel te vroeg getrouwd, met onstuimige hartstochten en overgeërfde ondeugden. De rol van koning viel hem te zwaar; de verant woordelijkheid ging boven zijne krachten. Het leven van „vroo- lijk Fransje" als gebannen koning, door eene revolutie uit zijn Rijk gedreven, kwam dus uitnemend met zijn karakter, zijne neigingen en wensclien overeen en Parijs was voor hem de rechte stad om zich volop te verzadigen. In Parijs kon hij leven zonder politiek en zonder staatszorgen; in de cercles, inde clubs, in de opera, bij zijne maitressen; wie of wat belette het hem? Niemand. Zijne gemalin, de edele, fiere Frederique, heeft reeds lang alle pogingen laten varen om hem tot eene ernstige opvat ting van zijne taak, tot eene nauwgezette nakoming van zijne verplichtingen te bewegen. Het was nllos te vergeefsch. Haar levensdoel, ook na de verbanning, is eeriig en alleen dit: het prestige van het koningschap zoo hoog mogelijk te houden, de eer der kroon te redden en deze onbesmet over te brengen op hun kind, den zesjarigen prins Zara. De koning doe dan wat hij wil, mits de kroon ongeschonden blijve. Fragmenten uit Daudet's nieuwsten romanLes rois en exil, dezer dagen te Parijs verschenen. Eindelijk zag men 13 Oct. 's avonds het vuur van kaap Moreton, doch toen liep de wind tegen en eerst den 14 kwam er een loods aan boord, die liet schip ten anker bragt. Bij aankomst was de vrouw van den kapitein de eenige persoon die zich redelijk wel bevond en alleen in staat wacht waar te nemen en de overige zieken zooveel doenlijk te verplegen. De doorgestane hitte aan boord was zoo groot, dat meest al het gevogelte en de overige dieren stierven. De overgeblevenen van de bemanning zijn gelukkig thans beterende." Van het kolossale houten hulpstation van den Ooster- Spoorweg, ongeveer 60 meter lang, waar jl. Donderdag avond nog laat de grootste bedrijvigheid heerschte, is thans niets meer dan een kleine schilderachtige ruïne te zien. Het is des nachts tot den grond afgebrand. Te 1.45 werd de brandweer gealarmeerd, die dadelijk veel materieel naar de plaats des onheils deed oprukken. Aldaar gekomen, stond het achterste gedeelte, rondom het lampenliok, waarin men vermoedt dat de brand ontstaan is, reeds in lichte laaije vlam, en woekerde deze door den hevigen NO. wind aangewakkerd, links en regts met ver bazende kracht en snelheid voort. Aanvankelijk beproefde men nog het brandende gebouw te blussclien, maar zelfs de vereende krachten van drie stoom- en vijf handspuiten waren niét voldoende om het woedende element ook maar eenigszins te bedwingen. Toen moest men op liet behoud van de in de onmiddellijk daar naast en daarachter staande goederen- en wagenloodsen bedacht zijn, zoodat men de waterstroomen van het bran dende perceel daarheen rigtte, waardoor bet dan ook gelukt is, ze allen te behouden. De laatste trein, die Donderdag aankwam, stond nog op het perron, en toen inen bespeurdo dat enkele wagens door de hitte reeds begonnen te blakeren, werd deze trein met vereende mannenkrachten achteruit gestuwd. Zoo als wij zeiden, is het geheele station verbrand, doch zijn alle nevengebouwen behouden. De schade moet belangrijk zijn. Vele goederen, namelijk die met den laatsten trein waren gearriveerd, als o. a. 45 vaten boter, eenige manden met worst, enz. een partij plaat- wei k 500 KG., van den heer Amand en voor Parijs bestemd om daarheen te worden verzonden, gaven mede niet weinig voedsel aan de vlammen. In de dienst is geen vertraging hoegenaamd ook voor gevallen. De allereerste treinen zelfs zijn, door de spoedig genomen maatregelen der Maatschappij, op tijd vertrokken. (Amst. Crt.) Op de Keizersgracht, tusschen de Reguliersgracht en de Vijzelstraat, te- Amsterdam, had jl. Dingsdag de aan- En de koning doet wat liij wil; liij viert zijne luimen en lusten den vrijen teugel, verspilt al hetgeen hij uit de schipbreuk van zijn koningschap heeft kunnen redden en maakt overal enorme schulden, die hij voor zijn ouden, rechtschapen rent meester, den grijzen hertog de Rosen, zooveel mogelijk tracht te verbergen. Daarom heeft hij, in plaats van dezen, ter sluiks een soort zaakwaarnemer in den arm genomen: zekeren Tom Levis, directeur van een zoogenaamd „Agentschap voor vreemdelingen," een bazar op naar het heet reusachtige schaal, waar den vreemde lingen voor grof geld en met groote bluf alles verschaft wordt wat zij wensclien of verlangen. Bij zijn eerste bezoek ten huize van dien Tom Levis had koning Christiaan n eene ontmoeting, waarop hij daar het allerminst voorbereid was. Hier geven wij Daudet zelf het woord.) Op een middag dat het Agentschap wemelde van bezoekers, verscheen er een slank en rijzig gebouwd jongman, met iets schalks in zijn blik en een fijn zwart kneveltje op het bleeke, welgevormde gelaat, voor een der loketten van het kantoor en vroeg om Tom Levis te spreken. De bediende, misleid door den ietwat gemeenzamen toon, waarop de vraag gedaan werd, dacht dat de bezoeker „om geld" kwam en begon reeds de diepst mogelijke verachting aan den dag te leggen, toen de jongman hem met luider stem en op een nadrukkelijken toon te verstaan gaf, dat hij op staande» voet nan zijn patroon zou kennis geven, dat de koning van Illyrië hem wilde spreken. „O, Mon seigneur Monseigneur! Groote opschudding onder het nieuwsgierig geworden personeel. Aan alle kanten gingen deuren open en er stroomde een gansclic lijfstoet van bedienden saam, om Zijne Majesteit te begeleiden en hem naar Tom Levis te brengen, die op het oogenblik juist uit was, maar ongetwijfeld zoo dadelijk zou thuiskomen. Het was de eerste maal, dat Christiaan in het Agentschap verscheen, wyl de oude hertog de Rosen tot nog toe altijd de zaken der kleine hofhouding beheerd en geregeld had. Maar het betrof' ditmaal een zaakje van zoo intiemen, zoo delicate» aard, dat de koning er zelfs bij zijn op dit punt niet zeer kitteloorigen adjudant niet mede durfde aankomen... Er moest een aardig klein huisje gehuurd worden voor c<-ne „artiste" uit het circus, de plaatsvervangster van Amy Fërat, 's konings laatste uitver korene; een geheel gemeubeld pavilloen, zoo kant en klaar te leveren binnen vier en twintig uren, met bediening, met een stal, enfin met al wat er bij hoorde. Een van die kunststukjes,' waartoe alleen het Agentschap-Lcvis in staat was. In het salon, waar hij bleef wachten, stonden eenvoudig twee groote, met leër overtrokken fauteuils, een gaskachel en een klein tafeltje met een blauw kleed er over. De grootste helft van het vertrek was ingenomen door de hooge afschutting eveneens met blauwe gordijnen omhangen van een keurig ingericht bureau, waar het grootboek opengeslagen lag, een prachtstuk, met staal aan de hoeken, omringd door zandkokers, gekondigile wedstrijd in 't sclioonrijden plaats. Onder begunstiging van prachtig, zonnig winterweder, trachtten 25 schoonrijders elkander den palm der overwinning te betwisten. De jury, zamengesteld uit de heeren P. A. Bundten en W. II. Blauw, leden van het bestuur der Amsterdamsche Skatingclub, die den wedstrijd had uitge schreven, en de heeren mr. F. Hooft Graafland, A. J. van Oostveen en J. E. Stroeve, had hare taak met ernst opge vat; met veel naauwgezetheid ging zij bij hare beoordee ling te werk. Zij had verschillende punten vastgesteld, die haar tot rigtsnoer strekten in haar oordeel. In de eerste plaats geldt do wijze, waarop de voet buitenwaarts wordt nedergezet, en in de tweede plaats het goed bijtrekken van den anderen voet. Op regte knieën werd bijzonder gelet en niet minder op de goede houding van het hoven- lijf, het stilhouden der armen en het mooi overleggen. 't Was dus te doen om eenvoudig mooirijden; hals brekende kunststukken werden streng geweerd. De strijd wekte veel belangstelling; den geheelen middag wemelden de beide boorden van de Keizersgracht van toeschouwers. Ten half vier ure was de wedstrijd afgeloopen. De prijs (f 20) werd behaald door H. Kikke to Amsterdam, de eerste premie (f 10) door W. Sietzes aldaar, en de tweede premie door J. Nak te Sloterdijk. In een artikel met het opschrift „Aanbestedingen van staatswege," schrijft het weekblad de Amsterdammer naar aanleiding van het bekende adres van het centraal bestuur Aan het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond o. a. het volgende: „Vrije mededinging blijve de leus van onzen Staat; maar die „mededinging" gebruike hij meer als middel om onze nijverheid te prikkelen, om de belangen der industrie te bevorderen, dan, zooals te veel geschiedt, om op groote aannemingssommen zekere voordeeion te behalen. Als middel kan die mededinging niet gemist worden. De Nederlandsche industrieel moet weten, dat, als hij niet alles doet wat in zijn vermogen is, het loon van den arbeid hem ontgaat. Maar de Staat boude naauwkeurig rekening met de omstandigheden. Hij speure naauvvgezet de oorzaken na, die maken dat de vreemdeling lager aanbiedingen ver strekken kan of moet en regele zijn besluit niet alleen naar het aantal procenten, dat de schatkist direct wint. Het indirecte verlies kan vaak veel grooter zijn. Deze dagen zijn bijzonder geschikt om de aandacht op die kwestie te doen vestigen. Wij erkennen het, zij is uiterst moeijelijk. Maar de oplossing er van ligt, gelooven wij, minder in een verandering van economische beginselen of in het maken van een uitzondering daarop, dan wel in een juiste toepassing van die beginselen. radeermessen, linialen, pennewisschersen boven dat alles een lange rei van lijvige boeken, allen volgens éën en hetzelfde model gebonden de boeken van „het Agentschap!" met hun groene ruggen naast elkaar geschaard, als soldaten op een parade. De orde, die in dit afgezonderde hoekje heerschte, de netheid waarvan elk voorwerp getuigde, strekten tot eer van den ouden kassier, op dit oogenblik juist afwezig, die daar zeker zijn een tonig leven sleet. Terwijl de koning, na zich van zijn pels ontdaan en zich in een fauteuil uitgestrekt te hebben, nog steeds bleef wachten, liet zich eensklaps, zonder dat er iemand het vertrek in of uit was ge gaan, in de afgeschutte ruimte het gekras van eene pen hooren, die driftig en met spoed over het papier gleed. Er zat werkelijk iemand aan de schrijftafelen niet de oude, grijze klerk, voor wien dit rustige hoekje gemaakt scheen, maar het liefste, nanval- ligste schepseltje, dat onit de bladen van een koopmansboek heeft omgeslagen. Bij den kreet van verbazing, die Christiaan ont snapte, keerde zij zich om en sloeg een langen, vurigen en toch smeltend zachten blik op den koning. Het was of die blik een toovergloed wierp door het geheele vertrek, en er klonk een wonderzoete muziek in den toon harer bedeesde, bijna bevende stem, toen zij half fluisterend opmerkte: „Mijn man laat u wèl lang wnchten, Monseigneur." Tom Levis, haar man de man van die goddelijke vrouw, met dat fijne en bleeke profiel, met die los3e en gevulde vormen, een buste van Tanagra gelijk....? Hoe kwam zij daar, zoo alleen in die kooi, bladerend in die dikke 1 Kieken, waarbij liet witte papier zich weerkaatste op haar bleek gelaat, terwijl hare kleine vingers moeite hadden om de bladzijden om te slaan? En dat op een van die prachtige, zonnige Februari-dagen, die langs heel den boulevard de bewegelijke gratie, de toiletten, de schalksche lachjes der wandelaarstcrs weerspiegelenHij peinsde, allengs naderbij komend, over een of ander puntdicht, waarin zyne ver schillende indrukken werden weêrgegeven; manr zijn hart belette hem te spreken, zoo heftig klopte het in zijn boezem, ontvlamd door een van die plotselinge en onzinnige begeerten, als dit bedorven en verwende kind zich niet herinnerde ooit gekend te hebben. Want het was iets volkomen nieuws voor hem, de type dezer vrouw tusschen de vijf en twintig en dertig jaar, even ver verwijderd van de weerbarstige lokken der kleine Colette de Rosen (de schoondochter van zijn ouden rentmeester, zijne eerste Parij- sche „liefde"), van het wulpsehe blanketsel en de onbeschaamde blikken der dartele Amy Ferat, als van de hinderlijke en zwaar moedig trotsche majesteit der koningin. Geen coquetterie, geen vrijpostigheid, geen preutsche inbeelding, niets van wat hij aan schouwd had in de groote wereld of in zijn omgnng met zekere dames uit dc hoogere sfeeren. Deze jonge vrouw met haar kalm en huiselijk voorkomen; hare fraaie donkere haren eenvoudig saamgestrengeld, zooals vrouwen doen die reeds 's morgens vroeg haar kapsel voor den geheelen dag in orde brengen; zonder cenigen opschik, gekleed in een stoffen japon met violetten weer-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1