HELDERSCHE
EK MEIIWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°. 4.
Woensdag 9 Januari.
Jaargang 42.
POSTKANTOOR HELDER.
„Wij huldigen
het goede.11
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
mm franco per post - 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau i MOLEWPLEIA'.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de tweede helft der maand November.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
1. Mej. M. Brenefsen. Amsterdam.
2. A. Brouwer
3. Mej. 6. Buija
4. Wed. Fransen
5. Geert. Veenstra
6. Mej. J. Hendriks
7. Muller
8. J. H. Rensen. Nieuwediep.
9. Volker. Jacobus
Van het Hulpkantoor Wieringen:
10. Jan de HaanKampen.
Briefkaart
1. Wed. A. Schouten. Amsterdam.
Verzonden geweest naar België:
1. S. ReijnveldAntwerpen.
2. H. Hermans
3. F. Derksen„(eerstAmsterdam.)
Engeland
1. Capt. H. B. Ercksen Londen.
Blnnenlan d..
Men beweert, dat het plan bestaat Zr. Ms. opleidings
schip Anna Paulowna van Rotterdam weg te halen en naar
Vlissingen te zenden, waar dan de eenige gelegenheid tot
opleiding onzer varensgasten zal gevestigd worden, aan
gezien de Wassenaer met 30 April buiten dienst en de
commandant op non-activiteit zal worden gesteld. (R. N.bl.)
Het hoofdbestuur der Maatschappij „Tot Nut van 't
Algemeen" heeft aan de departementen bericht, dat het
Utrecht heeft verkozen als plaats, waar, tot blijvend herin-
neringsteeken aan het lUOjarig bestaan der Maatschappij,
eene kweekschool voor bewaarschoolhouderessen met daar
aan verbonden oefenschool zal worden gesticht.
Naar het U. D. meldt, is een uitgebreid j and op de
Kromme Nieuwe Gracht, tusschen de Jeruzalemsteeg en
het Hieronymusplein, uitnemend geschikt om er de inrich
ting op onbekrompen voet te vestigen, reeds met dat doel
door het hoofdbestuur aangekocht.
Omtrent den echtgenoot van de hier te lande niet
onbekende mej. Mina Kruseman, die zooals men zich
herinneren zal onlangs te Singapore met een twintigjarig
1) De Romantische Avonturen van een Melkmeisje.
Naar bet Engelsch van Thomas Habdy.
De klok sloeg half zes in den morgen van den vijfden Mei.
Er hing een dikke witte mist over het Swenndal, die zich tot
over de heuvels aan weêrszijden uitspreidde.
Hoewel men uit het dal bijna niet van zich af kon zien, kon
men aan allerlei geluiden duidelijk merken, dat er levende wezens
in den omtrek waren. Die hoorbare tegenwoordigheid en zicht
bare afwezigheid van de bedrijvige wereld had iets zeer eigen
aardigs. De natuur had een witten sluier uitgespreid over de
schepselen in het dal, evenals een hand over een nestje tsjilpende
vogels.
De geluiden, welke door den nevel heendrongen, waren ver
warde klanken, vermengd met scherpe en zware menschenstemmen
en het blaffen van een hond. Deze, gevolgd door het dichtslaan
van een hek, waren voor eiken bewoner van het district een
sprekend bewijs, dat de onder-melkknecht van baas Tucker de
koeien uit de weiden naar de stallen bracht. Toen nu een zware
basstem boven het geschreeuw van menschen en beesten uitklonk,
zou diezelfde bewoner u hebben kunnen zeggen, dat baas Tucker
zelf voor den dag was gekomen met een emmer in de band en
een wit schootsvel voor, en wanneer daarna eenige vrouwenstemmen
zich in het koor gemengd hadden, dat de koeien op stal waren
gezet en de werkzaamheden een aanvang zouden nemen.
Een eentonig „at" volgde nu. De lucht was zoo ijl, dat men
de melk in de emmers kon hooren gutsen en tegelijk de woorden
der melkmeisjes en melkknechts duidelijk verstaan.
„Houd je nu vooral niet lang op, Margareta, dan kun je tegen
karntyd terug zyn."
Het was baas Tucker, die deze opmerking maakte. Een
oogenblik later knarste het hek weder en na twee of drie minuten
teekende zich een gedaante afin den mist. Bij nader beschouwing
bleek het een vrouw te zijn en naar den vluggen, veerkrachtigen
tred te oordeelen, moest het een jong meisje zijn. Nu werden
ook de kleuren en verdere bijzonderheden van haar kleeding
zichtbaar. Zij droeg een mooie rood katoenen rok (omdat de
winter voorbij was), een klein gestreept wollen doekje (omdat
de zomer nog niet geheel in het land was), een witte doek om
het hoofd geknoopt (omdat het zoo mistig en nog zoo vroeg was)
en er kwam van onder de doek een stroohoedje met linten
uitkijken, zeker omdat het een zonnige Meidag zou worden.
Haar gelaat kenmerkte het eigenaardig type dezer streken:
zacht van uitdrukking, volmaakt van kleur en eenigszins onregel
matig van trekken. Haar oogen waren helderbruin. Aan haar
arm hing een wit mandje, waarin verscheiden stukken boter in
een nest van vochtige koolbladen lagen. Zij was zonder twijfel
dezelfde Margareta, die gewaarschuwd was, „zich niet te lang
op te houden."
Zij koos haar weg door de weilanden, in het minst niet bezorgd
voor den mist, behalve een heel enkelen keer als het spoor zoo
onduidelijk was, dat zij bijna de vonders niet kon onderscheiden.
Zij vermeed het zoo zorgvuldig mogelijk de tallooze aardwormen
te vertrappen, die op het voedpad lagen, maar, door haar lichten
tred verstoord, zich eensklaps in hunne holen terugtrokken. Zy
jongeling in 't huwelijk trad, heeft de Mepp. Crt. de
volgende bijzonderheden vernomen. De heer Frits Hoffinan
woonde vroeger te Meppel, bij den toenmaligen burgemeester
Holsteijn in, en kreeg zijn opleiding bij den heer Obbes.
Later vestigde hij zich als photograaf te Soerabaija en was
daar de commensaal van zijn tegenwoordige gade, toen nog
mej. Mina Kruseman.
In een van de nuttigste inrichtingen van Nederland,
het geneeskundig gesticht voor minderjarige idioten te
's Gravenhage, werd jl. Woensdag een eenvoudig, doch
zeer treffend feest gevierd. Het was namelijk den directeur
en der directrice dier inrichting, de heer A. S. Moesveld,
en diens echtgenoote, mej. H. C. C. Moesveld, geb. Petri,
den eersten dag dezes jaars gegeven te herdenken, dat zij
als zoodanig gedurende het vierde eener eeuw aan die
inrichting waren verbonden. In den middag was het school
lokaal als feestzaal getooid. In deze feestzaal waren de
ongelukkige verpleegden in feestgewaad met hunne opvoeders
en onderwijzers en enkele ook met hunne ouders vereenigd.
De jubilarissen werden met een feestlied begroet en dr.
C. E. van Koetsveld, de president der hoofddirectie, richtte
eene toespraak tot de feestvierenden, waarin hij, de ge
schiedenis der inrichting nagaande, namens het hoofdbestuur
buide en dank bracht aan den heer Moesveld voor de vele
goede zorgen, door hem en ook door zijne huisvrouw aan
deze voortreffelijke inrichting gewijd. Namens de hoofd
directie bood hij hun een fraaie pendule met coupes aan.
De hoofdonderwijzer, de heer A. van Putten, wenschte
namens zijne mede-onderwijzers den directeur en diens
huisvrouw hartelijk geluk. Namens het onderwijzend per
soneel bood hij hun twee fraaie geschenken aan.
Een voor den heer Moesveld en echtgenoote zeer ver-
eerende gelukwensch werd hem vervolgens gebracht door
den burgemeester der residentie, mr. J. G. Patijn, die,
namens het Gemeentebestuur tot de jubilarissen eene toe
spraak richtte.
De heer Moesveld bracht daarop in warme bewoordingen
zijn innigen dank aan de heeren, die hem zoo welwillend
hadden toegesproken.
De kinderen brachten den verderen dag in vroolijkheid
door en werden des avonds vanwege den feestvierenden
directeur aangenaam bezig gehouden.
Het heeft Z. M. den Koning-Groothertog behaagd, den
heer Moesveld te benoemen tot ridder der orde van de
Eikenkroon.
trachtte ook zooveel mogelijk eiken boom te vermijden. Waarom
deed zij dat? Er was op dezen vroegen ochtend toch niet voor
den bliksem te vreezen. Maar al waren de wegen ook reeds
droog, toch had de mist zich in de takken verzameld, waaruit
nu dikke droppels neervielen, welke zeker door de doek heen
zouden dringen en zoo de mooie linten bederven.
De beuk en de es werden voornamelijk ontweken, want die
dropen nog veel meer dan de andere boomen. Het was een
bewijs van de sterke opmerkingsgave der vrouw, wat betreft
de werkingen en bijzonderheden der natuureen man zou,
door het veld loopend, niet eens hebben opgemerkt dat de
boomen afdropen.
In minder dan een uur had zy een afstand van vier mijlen
afgelegd en kwam bij een hut, met in lood gevatte raampjes, die
op een eenzame plaats stond.
Een bejaarde vrouw, die nog niet goed wakker scheen, deed
haar de deur open. Margareta reikte haar de boter toe en zeidc
„hoe gaat het met grootje van morgen? Ik heb geen tijd om
naar boven te gaan, maar zeg haar dat ik teruggebracht heb
wat wy haar schuldig waren."
Haar grootmoeder was nog al redelijk voor haar doen, en nadat
het jonge meisje het leege mandje had teruggekregen, ging zij
weêr op weg. Zij scheen zich niet veel om de bevelen van
haar vader te bekommeren want, in plaats van te zorgen tegen
karntijd thuis te zyn, sloeg zy den weg in naar een naburig
stadje.
Voordat Margareta echter nog halfweg was, ontmoette zij den
postbode, volbeladcn met pakketten brieven, waarvan hij nog geen
enkele bezorgd had.
„Zijn de winkels reeds open, Samuel?" vroeg zij.
„Wel neen," luidde het antwoord, „die zijn zoo vroeg niet
open. De zadelmaker en ijzerkooper en mogelijk ook de hoef
smid, dat zou kunnen zijn, voor de buitenlui weet je. Zij maken
om half zeven de luiken open, dan de bakker om half acht, dan
de lakenkooper om acht uur."
„O, de manufacturier om acht uur." Margareta scheen dus in
den manufactuurwinkel te moeten zijn.
De postbode sloeg een zijpad in en het jonge meisje overlegde
bij zichzelf, dat het, aangezien zij nu toch haar boodschap niet
kon doen, het verstandigst zou zijn regelrecht naar huis terug
te keeren. Als zij den straatweg volgde, dan liep zij een heel
eind om. Wilde zij den naasten weg nemen, dan moest zy over
een schutting klimmen en door de eigendommen gaan, die bij
een schilderachtig, ouderwetsch landhuis behoorde, welks schoor-
steenen juist tusschen de boomen door zichtbaar waren. Daar
het huis reeds verscheiden maanden gesloten was, besloot het
meisje den kortsten weg te nemen. Zij liep door de laurier-
bosschcn en sloeg voor alle zekerheid de shawl over haar hoed,
sprong over den ijzeren rikking, werkte zich door het kreupel
hout heen en wilde nu het open grasveld oversteken.
Eerst keek zij onderzoekend om zich heen, als wilde zy het
terrein verkennen. Het was trouwens niet de eerste keer van
haar leven, dat zij zich op verboden grond waagde. Toch over
viel haar een zeker gevoel van vrouwelijke beschroomdheid, maar
zij trok de stoute schoenen aan en vond zich weldra recht
tegenover den voorgevel van het huis.
De Nederlandsche Zendings-Vereeniging, die dezer
dagen haar 25jarig bestaan herdacht, heeft thans 53 afdee-
lingen, met ongeveer 2000 leden en gelijk aantal centri-
buanten. In ruim 100 gemeenten zijn stuivers-vereenigingen
gevestigd. In 1883 heeft de Vereeniging uit bijna 600 plaatsen
ondersteuning genoten. Van 1859 tot nu toe ontvingen
ruim 39 jongelieden in het Zendingshuis eene geheele of
gedeeltelijke opleiding, terwijl zij veertien als geordende
en gehuwde zendelingen naar West-Java heeft kunnen zenden.
Zeven zendelingen arbeiden aldaar op acht zendingsplaatsen,
die te zamen p. m. 300 gedoopten tellen. Twee zendelingen
zijn om redenen van gezondheid in het vaderland; drie
hebben hun ontslag genomen, na de Vereeniging lang en
trouw gediend te hebben, en twee anderen zijn gestorven.
Door den heer Coolsma, een gewezen zendeling der Ver
eeniging, is, voor rekening van het Nederl. Bijbelgenoot
schap, het Nieuwe Testament in het Soendaneesch vertaald,
en wordt thans aan die van het oude gearbeid.
Ik las vóór eenige dagen, zoo meldt men van de
Cocksdorp aan de Tijd, dat het strand hier in Eierland,
vooral bij den vuurtoren, sinds den jongsten storm aan
merkelijk is aangegroeid. Ofschoon ik dit door anderen
heb hooren tegenspreken, wil ik de waarheid van liet
bericht niet bestrijden, daar ik sinds den bekenden storm
het strand nog niet bezocht heb. Het gebeurt wel meer,
dat het strand hier en daar in omvang toeneemt; doch
daar staat gewoonlijk tegenover, dat het op andere plaatsen
weêr geducht afneemt. Daar de strand-kwestie echter van
weinig practisch gewicht is, zou het ons, Cocksdorpers,
aangenamer zijn geweest, indien die berichtgever had mede
gedeeld, dat er opnieuw niet minder dan tien of twaalf
meter duingrond door de golven ingeslikt zijn. Het is
immers niet het strand, maar het zijn de duinen, die de
zee in toom moeten houden; en als de Regeering niet
spoedig afdoende maatregelen neemt, hebben wij de grootste
gevaren te duchten.
Men zegt dat de Regeering aanstaanden zomer een begin
zal maken met de werkzaamheden. Geheel Cocksdorp hoopt
het. Maar waartoe dan zulke berichten over strandver-
meerdering, die slechts dienen kunnen om ons nog langer
te vergeefs naar hulp te laten uitzien.
Blijkens ingekomen ambtsberichten zijn in het tijdperk
van vier weken, dat op 29 December 1883 is geëindigd,
6 gevallen van longziekte buiten het afgesloten gedeelte
van het spoelingsdistrict, maar in de onmiddellijke nabijheid
Het was een gebouw van middelmatige grootte, eenvoudig uit
steen en in Italiaanschen stijl opgetrokken. Een marmeren trap
leidde naar den hoofdingang, welke aan de zijde van het gras
veld was. De luiken van de benedenverdieping waren gesloten
en de gordijnen van de slaapkamers neergelaten. De overtuiging,
dat geen knorrige huisbewaarder haar kon bespieden, was oorzaak,
dat zij haar vluggen tred vertraagde en doodbedaard langs de
bloembedden wandelde. Aan de achterzijde van het huis liep
het grasveld eenigszins op en nu had men op deze verhevenheid
een soort van zomerhut laten zetten. Deze bestond uit vier
muren, welke als stralen uit een middelpunt liepen, met zit
plaatsen in elke hoek, zoodat men er, hoe de wind ook woei,
altijd een beschut plaatsje kon vinden, om het landschap te
bewonderen. Ons melkmeisje liep den heuvel op en moest het
koepeltje voorbij gaan. Zy gevoelde zich volkomen op haar
gemak, nu er niemand was, die haar voor een landloopster kon
uitschelden en verdiepte zich in allerlei overdenkingen.
Daar hoorde zij eensklaps een geluid alsof iemand achter de
hut met de voeten door het kiezel woelde. Er moest een levend
wezen in den koepel zijn, waarschijnlijk op den bank aan de
andere zijde. Dit bleek werkelijk het geval te zijn, want even
om een hoekje glurend, bemerkte zij een elleboog, een mans
elleboog, welke even buiten den hoek uitstak.
Nu had zij niet veel lust om den heuvel af te gaan en gesnapt
te worden, hetgeen onvermijdelijk zou zijn, wanneer zij haar weg
wilde vervolgen. Wie weet of men haar niet voor een diefegge
houden en misschien wel ondervragen zoude.
Zij kroop onhoorbaar den heuvel op en ging op de tegenover
gestelde bank zitten, met het vaste voornemen daar te blyven,
tot haar buurman afgetrokken zou zijn.
Ilij scheen niet de minste haast te hebben. Wat ter wereld
mocht hem bewegen daar op den vroegen ochtend bij zulk een
dikken mist te gaan zitten? Er viel toch niets te zien of te
genieten. Het was haar bepaald een raadsel. Hij bleef intusschen
doodstil zitten en Margareta begon ongeduldiger te worden. Zij
kon zijn voetstappen in het vochtige gras duidelijk zien. Deze
vormden een rechte lijn van de trappen van het huis af hetgeen
voor haar een bewijs was, dat hij hier tehuis hoorde en niet een
toevallig voorbijganger was. Eindelijk keek zij even om den
hoek heen.
Een sierlijk j'ongmensch met donkere snor, in chambre-cloak
en pantoffels, zat daar in den mist, zonder hoed op. Met de
eene hand ondersteunde hij zijn voorhoofd, de andere rustte op
zijn knie. Naar zijn houding te oordeelen scheen hij in sombere
gedachten verdiept. Hy was een geheel ander wezen dan de
mannen die zij gewoon was te zien. Zijn handen en zijn gelaat
waren wit in haar oog doodelijk wit en het kwam haar
voor, dat hij de wereld om zich heen geheel had vergeten. Daar
zat hij onbewegelijk als de boschjes om hem heen. Men zou
zeggen dat hij zelfs geen adem haalde. Nu zij zich zoo onvoor
zichtig naar voren had gewaagd, was het Margareta's vurige
wensch zich op dezelfde wijze weder onbezien terug te trekken,
maar bij het oplichten van haar voet kraakte het kiezelzand.
Hij schrikte hevig ontsteld op en stopte haastig iets in don zak
van zijn kamerjapon.
Zij stonden nu recht tegenover elkaar.