HELRERSCHE EN MEUWEDIËPËR 0IJRAIVT. taws- ei Advertentieblad voor Hollands Noorlerkwartier. 1884. N°. 6. Zondag 13 Januari. Jaargang 42. „Wij huldigen liet goede.'" Verschijn* Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. M franco per post - 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: HOLF\PLKI\. Prijs der Advertentièn: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Brieven uit de hoofdstad. 10 Januari. De onovertroffen meester in de hooge rijkunst, die in zijn persoon het waagstuk van de quadratuur des cirkels heeft opgelost (carré van het circus) bevindt zich opnieuw in ons midden. Alweer dus een nieuw nommer op het reeds tamelijk uitgebreide programma onzer publieke ver makelijkheden; alweer een nieuwe concurrent voor de hier gevestigde ondernemers van amusementen, en een concurrent van beteekenis ook. Het in strijd met de brand verordeningen nog altijd houten circus op den Binnen-Amstel mag zich voortdurend in een groote mate van populariteit verheugen en blijft bij zeker deel van het publiek blijkbaar steeds in trek. Carré en zijn welgedresseerde menagerie zijn nog lang niet uit de mode; dat bewees al dadelijk de openings voorstelling van jl. Zaterdagavond, toen den weergaloozen beheerscher van de meest verschillende viervoeters weer eene menigte lauweren en bravo's te beurt vielen. Dat hij die huldeblijken moest deelen met een geleerd zwijn, een troep gedresseerde ossen, een paar reuzen-olifanten, een aantal kunstvaardig afgerichte hengsten en merriën, enz. enz., zal voor hem de waarde van een en ander vol strekt niet verminderd hebben. Het repertoire is tamelijk wel een herhaling van het voorgaande. Maar het circus- publiek schijnt er niet van te verzadigen. Proficiat! In dat gedeelte der kunstwereld, waar paarden en oli fanten niet zoo bepaald de hoofdrol spelen, heeft men het tegenwoordig zeer druk over het dezer dagen van de pers gekomen blijspel Het Sonnetof eigenlijk meer over de daaraan door den auteur, den student Fred. van Eeden, toegevoegde voorrede. Bedachtzame critici schudden be denkelijk het hoofd over die in hun oog wel wat al te oorspronkelijke peroratie, waarin zekere kleine onthullingen voorkomen van dingen, die wel iedereen wist, maar die men nog niet zoo zwart op wit aan de publieke klok had zien hangen. Overigens geloof ik niet, dat de voorrede, het bedenkelijk hoofdschudden der bedachtzame critici, de kleine onthullingen en de daardoor ontstane pennestrijd met re- en dupliek in de pers den heer van Eeden en zijn blijspel veel kwaad zullen doen. Integendeel, over het algemeen is de sympathie van het menschdom, en van het Amsterdamsche menschdom vooral, gewoonlijk op de hand van hen, die door het willens of onwillens aan richten van zoogenaamde „standjes" hetzij dan van the- 3) De Romantische Avonturen van een Melkmeisje. Naar het Engelsch van Thomas Hardy. (Fervolg.) Zij ging door de opening. In den boom was een cirkelvormige ruimte, vier of vijf voet in doorsnede, waar het daglicht van boven inviel en door een ronde holte, ongeveer zes voet van den grond, waar zeker eens een tak was afgescheurd. De avondzon verlichtte het geheel met een fantastischen gloed. Maar Margareta gunde zich den tijd niet rond te kijken. Haar aandacht werd getrokken door andere zaken. Er stond een groote, wit kartonnen doos tegen den wand, een kleine spiegel hing er boven aan een splinter. Margareta begreep het onmiddellijk. Zy ging in den boom, nam het deksel van de doos en zag een mooie witte japon, die een weinig plat was gedrukt. Het was haar baljapon. Dit kunstwonder was voor haar een soort van hemelsch spinneweb. Het was een weefsel van herfstdraden, bezet met prachtig ge borduurde strooken. Margareta nam het uit de doos en kon bijna niet laten het te kussen. Als iemand een oogenblik te voren had verteld, dat er zulk een japon kon bestaan, zou zy gezegd hebben, dat het onmoge lijk was. Zij ging een paar stappen achteruit, bloosde, lachte en sloeg de handen in elkander. Zij beschouwde den maker van zulk een wonder als een genie en koesterde zich in die stralen van zyn schepping. Maar daar herinnerde zij zich, dat haar vriend haar verzocht had zich te haasten en zij begon zich dus tj ontkleeden. Toen zij de japon uit de doos kreeg, vond zy satijnen schoenen, hand schoenen, een zakdoek, bijna geheel van kant, een waaier, en zelfs bloemen voor het haar. „O, hoe heeft hij er aan gedacht!" riep zij verbaasd uit. „En een spiegel hoe vriendelijk van hem!" Alles was zoo goed klaar gelegd, dat het haar gemakkelijk viel zich aan te kleeden. Binnen een kwartier was zij klaar, zelfs schoenen en handschoenen aan. Maar het meest werd haar bewondering opgewekt door do voorzichtigheid van den baron, om een half dozijn schoenen en handschoenen van verschillende groote klaar te leggen, waaruit zij kon kiezen. Margareta bekeek zich in den spiegel, en voor zoover zij zich kon zien, zag zij er prachtig uit. Zij rolde haar oudo kleeren op en legde ze in de doos. Zij wuifde met haar zakdoek en wilde den boom verlaten. Maar verschrikt deinsde zij terug. Haar japon was zoo teer en zoo wijduitstaand, dat zij onmogelyk door de spleet kon gaan. Zij hoorde de voetstappen van den baron kraken op de dorre bladeren. „O, mijnheer!" begon zij op wanhopigen toon. „Wat, kun je je niet zelf aankleeden? vroeg hij van achter den boom. „Ja maar ik kan er niet uitkomen." Hij kwam voor de opening en keek naar binnen. „Ja, jc kunt er natuurlijk zoo niet door," zei hij. „Allerliefst! wie zou gedacht hebben, dat kleeren zooveel kunnen doen!" mompelde atralen, litterairen, artistieker» of anderen aard, het publiek een welkome afleiding bezorgen bij de eentonigheid van de beslommeringen des dagelijkschen levens. Adres aan onzen stadgenoot den heer Hassoldt, eenzaam kunstdraaier en vermaard spiritist. Hij betuigt in een advertentie zijn dank aan het geachte Amsterdamsche publiek, maar de dankbaarheid zal hier wel wederkeerig zijn. Drie dagen lang en dat zegt veel voor Amster dam hoorde men hier van niets anders spreken dan van het proces uit de Gasthuismolen steeg. Het publiek genoot. Wie had ooit gedacht dat er zulk een verwoede strijd kon ontstaan tusschen een draaier en een advocaat, twee vakken die het publiek tot dusver zoo tamelijk over één kam had geschoren: de een draait uit een stuk hout wat men wil, en de ander uit een wetsartikel, redeneerde men. Misgerekend; het blijkt nu, dat ze elkaar kunnen haten met een gansch grooten haat. En een misrekening, eerlijk gezegd, was voor het „belangstellende" publiek óók, dat de tegen Dinsdagochtend aangekondigde verkoop bij executie van des draaiers roerende have niet doorging. Een misrekening namelijk voor de verklaarde tegenstanders van al wat justitie en politie heet; die de dienders afran selen als ze een dronkaard oppakken, en alle Nederlandsche rechters zouden willen lynchen, als er zich een PincofFs verwijdert. Die luidjes hadden op een pleizierig ochtendje gehoopt. Men sprak van groote gebeurtenissen, van hevige botsingen; men wist te vertellen dat een twintigtal sterk- gespierde leden van de draaierspartij een eedgenootschap hadden gevormd, om bij den gerechtelijken verkoop op elk stuk één cent te bieden (misschien nog wel een koperen) en hun vuisten krachtdadig te beproeven op iedereen, die het zou durven wagen een halve cent hooger te gaan. Het was in Amsterdam niet meer de vraag: Kappeyne of Tak, maar Kappeyne of Hassoldt. Er begonnen zich partijen, nuances en clubs te vormen. Doch gelukkig heeft men den geest der volksopinie, in een driftige bui door den draaier-spiritist opgeklopt, nog bijtijds weten te bezweren en is de toch reeds zoo woelige en levendige Gasthuismolensteeg bewaard gebleven van burgertwist en bloedvergieten. Op welke wijze de quaestie nu is bijgelegd, is nog niet met zekerheid bekend, doch dit doet er minder toe; de hoofdzaak is in orde. Er kan weêr iets anders op het tapijt komen. Iets anders, b. v. het balletje, door de sociaal-democraten opgegooid, om van gemeentewege aan de leerlingen der hij in zichzelf. „Wacht een oogenblik, beste meid, ik zal je helpen!" Hij trok met alle macht stukken vau het hout om den door gang breeder te maken. Langzamerhand werd de opening groot genoeg om Margareta in haar volle schoonheid en liefelijkheid door te laten. Zij was verrukt uit haar gevangenis te zyn bevrijd. De baron sloeg een mantel om haar heen, die haar geheel bedekte. „Het rytuig wacht in het andere pad," zei hij, terwijl hij haar zijn arm bood. Na eenige oogenblikken hadden zij hun bestemming bereikt. Daar stond het rijtuig, de paarden, de koetsier, alsof zij op de plek waren vastgegroeid. Margareta zag den koetsier eenigszius wantrouwend aan. „Ge behoeft niet bang te zijn, dat hy je kent," zei de baron. „Hij is een vreemdeling." Zij stapte in het rijtuig, de baron knoopte zijn overjas dicht en ging tot Margareta's verwondering bij den koetsier zitten. Het rijtuig rolde onhoorbaar over het zachte gras. Het werd geheel donker en Margareta kon niets meer onderscheiden. De koetsier stak zijn lampen aan en voort ging het in den donkeren nacht. Na anderhalf uur kwamen zij in een klein stadje, waar zij bij de herberg van paarden wisselden. Haar geleider sprak niet tegen haar. Als zij naar hem keek, zat hij rechtop met een gezicht als van iemand, die een zwaren plicht moet vervullen. Margareta begon nu wel wat bang te worden en wenschte bijna toch maar stil te huis te zijn gebleven. Een of tweemaal dacht zij„Als hij nu eens een slechte man was, die mij naar een ver land bracht, zoodat ik nooit weer thuis kwam." Maar haar vurig verlangen naar het verwachte genot deed haar over alle bezwaren heenstappen. Één ding had in het bijzonder haar vertrouwen in hem opgewekt: zij had een traan in zyn oog gezien, toen zij gevraagd had waarover hij zoo ver drietig was. Hij vermoedde misschien, dat zij zich wat onge rust zou maken en sprong van den bok af. Door het raampje kijkend vroeg hij vriendelijk: „Ben je vermoeid, Margareta?" „Neen, mijnheer." „Ben je bang?" „Neen, mijnheer. Maar het duurt wel lang." „We zyn er bijna," antwoordde hij. „En Margareta," zei hij zacht, „nu moet ik je een geheim vertellen. Wy hebben de uitnoodiging voor het bal op een bijzondere manier gekregen. Ik dacht dat het voor jou het verkieslijkste zou zijn als ik onder een anderen naam kwam. Nu heb ik dat zoo overlegd. Ik heb een man hier in de buurt eens een dienst bewezen en deze heeft mij zyn invitatiekaart gegeven. Niemand kent hem hier persoonlijk. Wij zullen onder zijn naam gaan. Ik zeg het je maar, opdat je geen onvoor zichtigheid zult zeggen. Houd goed je ooren open en wees voorzichtig." Nadat hy dit gezegd had, ging de baron weer op zijn vorige plaats zitten. „Dan is hij tocb een slechte man!" zei zij by zichzelf, „want hij heeft een valschen naam aangenomenMaar zij wist spoedig haar angst te overwinnen. Zulk een ondeugd maakte hem in haar oogen juist tot een held. armenscholen dagelijks een portie goed warm (openbaar, neutraal) eten te verstrekken. Ook zonder al die adjec tieven komt het mij bespottelijk voor, dat zulk een onzinnig balletje werkelijk hier en daar is opgevangen en hoe langer hoe grooter omvang dreigt aan te nemen. De opwerpers van liet plan zullen natuurlijk in de allereerste plaats hun hoop van welslagen bouwen op den heer Kerdijk, die eer gisteren met meerderheid van 200 stemmen tot lid van den Gemeenteraad is gekozen. De heer Kerdijk staat namelijk in deze warm-eten-quaestie aan de zijde der sociaal-demo craten. Toch geloof ik niet dat zijn woord en zijn invloed de zaak zullen redden. Voor zulke buitengewone nieuwig heden moet men den Gemeenteraad der hoofstad niet hebben. Onze Plaatselijke Schoolcommissie scheen er ook geen weg meê te weten en wist Maandag haar tijd zoo handig met andere dingen te verpraten, dat zij, „wegens het vergevorderde uur", met fatsoen kon besluiten het er ditmaal bij te laten en het warme eten op de agenda aan te houden en in hare Februari-vergadering weêr op te warmen. Dat geeft ook voor den Gemeenteraad: „tijd gewonnen, veel gewonnen". Doch reeds om het precedent alleen zou de Raad moeielijk liet „verzoek" der heeren sociaal-democraten kunnen inwilligen. Want waar blijft de grens? Met „een portie goed warm eten" in de maag zullen de jongens en meisjes der armenscholen allicht vat baarder zijn voor de opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden, dan met de huiselijke positie misschien minder goed of minder warm eten gesterkt. Dit zou te bewijzen zijn. Maar zou die vatbaarheid er ook niet onder lijden, als ze natte voeten hebben, of wat al te doorluchtig gekleed zijn, of den nacht hebben doorgebracht op een harde, bekrompen, soms met drie of vier huisge- nooten gedeelde legerstede? Het antwoord kan niet anders dan toestemmend luiden, zelfs uit niet-sociaal-democratische monden. En dan behoort men consequent door te gaan. Ik geloof zelfs dat natte voeten, havelooze kleeren en onvoldoende nachtrust voor het onderwijs nog nadeeliger werken dan een half gevulde maag. Moet er daarom nu ook van gemeentewege gezorgd worden voor kousen en schoenen, voor een stel kleeren, en voor ijzeren ledikantjes plus het benoodigde beddegoed? Ja, zullen de sociaal-democraten zeggen; en als de portie goed warm eten eenmaal wordt toegestaan, is er tegen dat antwoord niets meer in te brengen. Maar ook de kosten daargelaten, zal de Raad er om duizend andere redenen wel niet toe overgaan. Zij reden een huis voorbij, een laan door en zagen het licht van andere rijtuigen, die aankwamen cn wegreden. Eindelijk hielden zij stil voor een groote poort, waar een aantal menschen voor stonden. „Wy komen waarschijnlijk het laatst," zei de baron. „Maar dat is niets; wij hebben drie uur om ons te vermaken." De trede werd neergelaten en Marharcta stapte uit. De zwarte paarden dampten van het zweet cn hijgden van den vermoeiden tocht. De baron bracht de verbaasde Margareta naar binnen, waar muziek en dans reeds in vollen gang waren. Het was vreemde muziek. Bij elke maat klonk er een harde, diepe toon, die als een zware slag op Margareta's hart viel. „Wat is dat voor wonderlyk geluid, mijnheer, ik heb nooit zoo iets gehoord?" vroeg zij. „De trommelpolka," antwoordde de baron. Haar verbazing werd nog grooter, toen zij bij hun binnen treden in de balzaal de namen „mijnheer en mejuffrouw Brown" hoorde afroepen. Niemand scheen echter de minste acht te slaan op die aan kondiging. Het geheele gezelschap was vroolijk aan het dansen, zoodat Margareta's vrees voor den valschen naam geheel ver dween. Eindelijk bemerkte zij een mooi donker vrouwtje in rooskleurig satijn, die hen vriendelijk begroette. Wie is dat? vroeg Margareta aan den baron. „Zij is de vrouw des huizes," fluisterde hij. „Zij is getrouwd met een pair, de dochter van een markies, en heeft vijf doop namen; zij spreekt byn» nooit tegen burgers, behalve voor een politiek doel." „Hoe goddelijk hoe heerlyk is het hier!" fluisterde Marga reta, terwijl zij de diamanten bewonderde, die op het hoofd van gastvrouw schitterden. Deze stond voor een verguld stoeltje, waarop zij zat, wanneer er niemand binnenkwam. Zij was uit Londen gekomen, alleen om dit feest te leiden, hoewel het haar zeer slecht schikte. Mijnheer cn mejuffrouw Brown trokken niet zeer de aandacht van mevrouw Blakemore, want er waren al twee of drie Browns in het zeer gemengde gezelschap en Margareta's manieren waren wel wat linksch. Mevrouw raakte hun handen dus even aan met de toppen van haar lange handschoen en zei: „Hoe maakt u 't" en wendde zich tot andere bezoekers. „Als zij wi3t, dat wij een ryke baron en zijn vriendin waren en niet mijnheer en juffrouw Brown, dan zou zij ons wel anders ontvangen," fluisterde Margareta „Dat zou zij zeker," antwoordde de baron. „Laten we nu maar dadelijk met dansen beginnen; er zijn hier menschen, die veel slechter dansen dan jij." Voor dat zij het zelf wist, had zij hem gehoorzaamd, gaf hem een hand, legde de andere op zyn schouder en danste met hem door de zaal. Op het eerste gezicht had zy den vloer voor een zwarte ijs vlakte aangezien, maar eindelijk bemerkte zij, dat het gepolijst eikenhout was. Zij durfde er zich bijna niet op bewegen. „Ik ben bang dat ik val," zei zij. „Leun maar op mij, je zult er gauw aan wennen," antwoordde hij.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1