i:v
HELDERSCHE
NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1884 N°. 15.
Zondag- 3 Februari. Jaargang 42.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag namiddag.
Abonnement?prijs per kwartaalf 0.90.
ff bb franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tien: Van 14 regels 60 cents,
regel meer 15 cents. Orante letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Brieven uit de hoofdstad.
31 Januari.
Kies maar wien ge wilt: Saturnus die zijn eigen kinderen
verslindt, Penelope die 's nachts haar overdag vervaardigd
weefsel vernietigt, Sisyphus die telkens weer op den berg
top het rotsblok aan zijne vermoeide handen ziet ontglippen,
de Danaïden die water gieten in het bodemloos vat,
maak de lijst des noods nog langer, en kies maar uit al
die klassieke figuren wien ge wilt, en ge zult altijd een
bruikbaar beeld hebben voor den Amsterdamschen Gemeen
teraad, die gisteren met meerderheid van slechts 1 stem,
zegge ééne stem, besloot zijn eigengebouwde Beurs weer
omver te werpen. Met 17 tegen 16 stemmen werd een
motie aangenomen, om nogmaals een „nader onderzoek"
naar de meest geschikte plaats voor den Beursbouw in te
stellen. Wat er met dit nader onderzoek bedoeld wordt,
is duidelijk genoeg. Het beteekent eenvoudig, dat al het
werk, al de inspanning, al de moeite, in de laatste acht
of tien jaren aan de voorbereiding voor een nieuw beurs-
plan ten koste gelegd, nu werk en inspanning en moeite
voor niets is. In die acht of tien jaar is de zaak van alle
kanten bekeken, overwogen, besproken en nog eens be
sproken; alle mogelijke bevoegden en onbevoegden, des
kundigen en onkundigen hebben er hunne zienswijze over
ten beste gegeven; het onderwerp heeft op zich zelf eene
geheel afzonderlijke litteratuur gevormd, die langzamer
hand eerbiedwekkende proporties begon aan te nemen; en
dat alles is nu monnikenwerk geworden Op dit oogenblik
is het nog even onzeker, waar Amsterdam zijn nieuwe
Beurs zal zien verrijzen, als tien jaren geleden. En toch
was het Beursplan goed en wel vastgesteld; toch is de
ontwerp-prijsvraag eerst na breedvoerige discussie door den
Raad bekrachtigd; toch heelt men bedaard het halve Dam
rak laten dempen, enzet nu de zaak weer op even
losse schroeven als vroeger. Zelfs is er weinig hoop, dat
de dusver verkregen ondervinding aan het „nader onder
zoek" ten goede zal komen. Want de meeningen over de
meest verkieslijke plaats blijken nog altijd even verdeeld
en uiteenloopend te zijn als in vroeger jaren. Ieder wenscht
de zaak volgens zijn idee te regelen. De een meent dat de
12) De Romantische Avonturen van een Melkmeisje.
Naar het Engelsch van Thomas Hardy.
(Slot.)
Jaap Hayward stond juist by dit monument, toen hij de
zwarte paarden cn het rijtuig zag, die nu geheel door de avondzon
werden verguld.
Hij had geen tijd om zich over die plotselinge verschijning te
verbazen. Hij besloot het rijtuig onmiddellijk op te houden,
liep zoo hard hy kon naar den kruisweg en bleef raidden op
den weg staan, om de paarden den doortocht te beletten.
De koetsier sloeg met de zweep, maar Jaap bleef staan als
een rots en dreigde met zijn zwaard. De dieren stonden op
hun achterpooten en de baron, door het oponthoud verschrikt,
keek uit het raampje.
„Wie is daar?" vroeg hij.
„Jaap Hayward," antwoordde de jonge man trotsch. „En hij
eischt zijn vrouw !-
De baron sprong uit het rijtuig, beval den koetsier voort te
rijden en hem iets verder te wachten.
„Ik zocht u," zei hij tot Jaap. „Je vrouw is waar zij moest
zijn en waar je zelf ook moest zyn aan je eigen haard.
Waar is de andere vrouw?"
Jaap antwoordde niet, maar keek ongeloovig in het rijtuig.
Margareta was er niet in. „Ik geef niets om die andere vrouw,"
zei hij bitter. „Ik gebruikte haar om Margareta jaloersch te
maken; ik ben nu van huar af. Ik vraag u alleen maar,
mijnheer: wat heeft u met Margareta gedaan?"
„Ik heb getracht haar den man terug te geven, dien zy scheen
te hebben verloren. Ik zag haar. Zij vertelde mij, dat je met
een ander op de loop waart. Ik dacht alleen om haar geluk
en zei, dat ik je wilde nareizen. Zy keurde het goed, maar wij
hoorden nergens iets van jc. Toen bracht ik haar naar je
huis en daar wacht zij. Ik beloofde haar je by haar te
zenden, als het mogelijk was, en reed je nu achterna met dat
doel."
„Dan heeft u mij achtervolgd?"
„En de weduwe."
„En ik heb u en Margareta nagespoord!"... Naar uw hande
lingen te oordeelen, moet ik u gelooven, en wanneer gij zegt
dat gij haar geluk op het oog hebt, wil ik niet vergeten dat gij
dit reeds vroeger bewezen hebt. De hemel beware mij, kwaad
van u te denken, wanneer gij het niet verdient. Gij zijt altijd
een raadsel voor mij geweest, hooggeachte heer, en in deze
omstandigheden meer dan ooit."
„Ik ben blij, dat gij niet zoo heel slecht van mij denkt.
Binnen een uur tijds zult gij opheldering verkrijgen over mijn
gedrag. Wat zal ik meer doen? Stort je hart gerust voor my uit."
Jaap dacht een oogenblik na.
„Baron," zei hij, „ik ben maar een alledaagsch man en wensch
niets meer dan een vredig leven met mijn vrouw te leiden. Gy
hebt zeer veel invloed op haar. Als gij haar iets beveelt, dan
zal zij het zeker doen. Vraagt gij mij nu, of gij nog iets voor
mij doen kunt, dan antwoord ik rondborstig, of gy my beloven
wilt haar nimmer weêr te zien. Niet, dat daar eenig kwaad in
steekt, mijnheer, maar uw tegenwoordigheid zou ons huiselijk
geluk kunnen verstoren. Wanneer ik naar haar terugkeer, wilt
gy dan voor goed wegblijven?"
Zooals reeds gezegd is, hadden zy elkaêr by het kruis ontmoet.
eisclien van den handel den doorslag moeten geven; een
ander beweert dat het schoonheidsgevoel in hoogster instantie
moet beslisseneen derde weêr houdt vol dat de financiëele
zijde van het vraagstuk alles afdoet. Geen wonder dat de
Voorzitter van den Raad, wien dit alles maar al te wel
bekend is, er gisteren herhaaldelijk op wees, dat van het
begeerde nader onderzoek geen nieuw licht is te wachten
burgemeester Van Tienhoven had goed praten, het baatte
hem weinig, de fakkel der verdeeldheid was weêr een
maal in den Raad geworpen en vlamde lustig op. Men behoeft
het stemmencijfer van het genomen besluit slechts te zien,
om te weten hoe groot die verdeeldheid was. En den vorigen
avond, op de vergadering in Burgerplicht, niet minder.
Het denkbeeld is zelfs reeds weder geopperd, dat „de stad"
als zoodanig volstrekt niet geroepen is, een nieuwe Beurs
te bouwen, maar dit geheel en al aan den handel moet
overlaten; welke spreker blijkbaar over bet hoofd zag, dat
het woord „Amsterdam" door alle eeuwen heen volkomen
gelijk heeft gestaan met „handelsstad." Ondertusschen,
we zijn met dat al nu weêr even ver als vele jaren ge
leden, en kunnen weder van meet af de debatten openen
over heel de lange reeks van bekende vragen: waar de
nieuwe Beurs komen moet. Op den Dam, op het begin
van het Damrak, op het eind van het Damrak, op de
Heerengracht, of „ergens elders" of er voor de nieuwe
Beurs onteigend, gedempt of gesloopt zal worden? hoeveel
die nieuwe Beurs op dat nieuwe terrein aan de gemeente
zal kosten? of de prijsvraag voor die nieuwe Beurs natio
naal of internationaal zal zijn? En wat de heeren vragers
verder zullen gelieven te vragen. Inmiddels vragen de
bewoners van het gedempte halve Damrak zich af wat er
nu van die zand- en moddervlakte worden moet; een een
tonig, kaal plein, doodloopend tegen de ongedempte andere
helft? Of zal men dat plein stoffeeren met een standbeeld
voor het vernuftig raadslid, waaraan Amsterdam de tweede
editie der Beursquaestie te danken heeft; voor den man,
die een kind van zooveel hoop. en zooveel liefde nog vóór
de geboorte het leven wist te benemen? Doch in ernst:
nu door de internationale prijsvraag de aandacht van het
buitenland van zelf in meerdere mate op onze beurszaak
gevestigd is, beeft de Amsterdamsche Gemeenteraad zich
Er was nergens een levend wezen te bespeuren en, Jaap bij den
arm nemend, liep de baron nu de vier trappen op, legde zyn
hand op het kruis en zeide:
„Hayward, ik zweer u bij dezen heiligen steen, dat ik u
noch u vrouw ooit weder door mijn tegenwoordigheid zal ver
ontrusten."
Toen Jaap deze wonderlijke gebeurtenis aan den schrijver van
dit verhaal mededeelde, verklaarde hij dat op dat oogenblik het
rosachtige licht der ondergaande zon met bovenaardschen gloed
het gelaat van den baron en het steenen kruis bescheen, toen
de plechtige eed werd afgelegd. Jaap zeide dat het een oogenblik
was alsof er een bliksemschicht uit liet oog van den baron schoot,
zooals hij nog nimmer bij een sterfelijk wezen had beschouwd.
Er viel nu niets meer te doen of te bespreken. Jaap bege
leidde zijn nooit te vergeten kennis naar het rijtuig, sloeg het
portier achter hem dicht, wuifde met zijn hoed en van dat uur
af zagen de baron en hij elkaêr nooit weder.
Met enkele woorden willen wij mededeelen hoe het Margareta
was gegaan, terwijl de voorafgaande gebeurtenissen plaats grepen.
Toen zij haar geleider, den heer Vine had verlaten, was zij
werktuigelijk den kant, waar de rijtuigen stonden, opgeloopen,
meer nog om aan zijn oog te ontsnappen, dan wel met eenig
ander bepaald doel.
Terwijl zij daar zoo stond hoorde zij zich bij haar naam
roepen en zich omkeerende, zag zij haar vreemden vriend, dien
zij, zoo niet dood, dan toch mijlen ver waande. Hij wenkte en
zy liep naar hem toe.
„Je bent ziek je bent ongelukkig," zei hij, haar vriendelijk
in het gelaat ziende. „Waar is je man?"
Zij deelde hem in korte woorden haar treurig vermoeden mede,
dat Jaap van haar was weggeloopcn.
De baron dacht een oogenblik na en vroeg toen naar eenige
bijzonderheden betreffende den laatsten tijd. Hierop zeide hij:
„Wij zullen hem samen wel terugvinden, stap maar gerust
bij my in."
Op dit bevel van den baron was zij zoo gedwee als een kind
in het rijtuig gestegen en daar zat zij naast hem, tot het hem
behaagde het stilzwijgen te verbreken, hetgeen hij niet deed
alvorens zij een eind buiten de stad waren en dc baron zeker
heid meende te hebben, dat Jaap zich niet langs den straatweg
naar Londen van Margareta verwijderde.
„Het zal vergeefsche moeite zijn nog verder in deze richting
voort te rijden," zeide hij. „De aangewezen weg is nu zeker u
regelrecht naar zijn woning te brengen. Daarna zal ik alleen
terugkeeren en hem aan u terugbrengen, als mijn overredings
kracht hem daartoe kan bewegen."
„Ik behoef toch niet zonder hem naar zyn woning te gaan,
mijnheer de baron," zeide zij op bevenden toon.
„Niet behoevenantwoordde hij op meesterachtigen toon.
„Mag ik u herinneren, Margareta Hayward, dat uw plaats in
het huis van uw echtgenoot is. Voor gij daar zijt hebt gij niet
het minste recht een oordeel te vellen over zijn gedrag, hoe
verkeerd dit ook zijn moge. Waarom hebt gy die woning ver
laten?"
„Ik weet het zelf niet, mijnheer," fluisterde zij, terwyl haar
tranen op haar hand neêrdroppelden.
„Wist gij dan niet, dat gij daar behoordet te zijn?"
„Ja, mijnheer."
„Dus zijt gij verplicht daarheen terug te keeren."
De baron bleef nu in een langdurig stilzwygen verzonken en
zoowel in de oogen van vreemdelingen als van landge-
nooten bespottelijk gemaakt, door met een meerderheid van
ééne stem een hoogst gewichtig besluit ongedaan te maken
en heden met de eene hand af te breken wat hij gisteren
met de andere opbouwde. Ik wil zelfs aannemen, dat de
plaats op het Damrak niet de meest gelukkige of de meest
geschikte was; doch waarom dan niet eerst den uitslag
der prijsvraag afgewacht en dkn voor het gekozen ontwerp
het gunstigst gelegen terrein gezocht, ingeval een ver
andering van terrein dan al wenschelijk bleek? Doch het
ligt er nu eenmaal toe; en ge weet: wat de heeren wijzen,
enz
Overigens schijnt de wispelturigheid tegenwoordig wel
in de lucht te zitten, misschien ook al een gevolg van het
onstuimige en veranderlijke weêr van dezen winter. Eerst laat
de Minister van Marine zijn begrooting door de Tweede
Kamer aannemen, zonder met een woord van de opleidings
schepen te Amsterdam en Rotterdam te reppen; daarna
worden we op eens verrast met een koninklijk besluit in
de Staafs-Courant, dat de jongens van de „Wassenaer" en
de „Anna Paulowna" naar Vlissingen zullen verhuizen; en
toen de burgemeester van Amsterdam hier over in de
Eerste Kamer een hartig woordje meende te moeten zeggen,
zwenkte de Minister in een ommezientje van lij- naar
loefzij en beloofde hij demoedig, de jongens van de
„Wassenaer" stillekens in Amsterdam te laten blijven en
er eerst nog eens met de heeren van de andere Kamer
over te zullen spreken. Ook dus al een Penelope, in
koelen bloede het eigen weefsel ontrafelendToch hoop ik,
dat de Minister zijn zin krijgt. Al verlustigt heel Amster
dam zich ook in het flinke voorkomen en de kloeke houding
der „jongens van de Wassenaer," en al is zelfs de op
merking gemaakt dat hun aanwezigheid zulk een „Ver
edelenden" invloed uitoefent op de Amsterdamsche straat
jongens, dit alles is nog geen argument om de aan
staanden Janmaats nog langer hier te laten blijven, waar
de tot dusver gevolgde wijze van opleiding duur en
onpractisch is. Vooral onpractisch. Want al wordt hier
aan boord van het opleidingsschip ik erken het vol
mondig, want het is werkelijk een model inrichting,
niets onbeproefd gelaten om de jongens zooveel te oefenen
liet onwillekeurig zijn oog op haar rusten. Allerlei gedachten
rezen eensklaps in zijn brein op, na deze bestraffende woorden.
Margareta had zich, zonder een oogenblik te bedenken, aan
hem overgegeven. Haar echtgenoot had haar naar alle waar
schijnlijkheid verlaten. Zy was geheel in zijn macht en zy
bevonden zich op den straatweg.
Dat hij met zijn eersten aandrang om haar te verzoeken hem
te vergezellen, niet anders bedoelde dan zijn woorden te kennen
gaven, valt niet te twijfelen. Dat zijn tweede opwelling van
een geheel anderen aard was, werd weldra geopenbaard, hoewel
in het eerst niet aan haar, want zij was te zeer ontsteld om op
te letten waar zij heen reden. In plaats van regelrecht naar
Jaap's woning te rijden, volgde de baron, geheel onder den
invloed van haar wcêrzin om naar huis terug te keeren als
Jaap haar ontrouw was geworden, den straatweg, tot de koetsier
op een gegeven teeken rechtsaf stuurde.
Zij naderden weldra de kust. Het rijtuig hield stil. Margareta
ontwaakte uit haren droom.
„Waar zijn wy?" zeide zij, met schrik uit het raampje starend.
Voor haar was een half cirkelvormige inham tusschen rotsen, en
in het midden van den inham dreef een jacht.
„Op een kleine ladingsplaats aan zee, waar mijn jacht voor
anker ligt," zeide hij op verleidelijken toon. „Nu, Margareta,
binnen vijf minuten kunnen wij aan boord zijn en over een
half uur kunnen wij wegstoomen naar alle hoeken van de
wereld. Ga je met mij mede?"
„Ik kan niet," zeide zy eenvoudig.
„Waarom niet?"
„Omdat Jaap niet bij mij is, en misschien zou hij het my
kwalijk nemen, als het hem ter oore kwam."
Toen scheen Margareta eensklaps haar toestand te doorzien:
zij werd zoo wit als eén doek en met een blik vol zielsangst
staarde zij hem aan. Zij hief haar saaragevouwen handen naar
hem op. „O, heer!" hijgde zij, „eens redde ik u het leven
wees mij om Godswil genadig!"
Baron Xanten wendde zijn gelaat af, opende het portier en
steeg haastig even uit. Na verloop van eenige seconden verliet
het rijtuig de kust en reed denzelfden weg terug, dien zij
gekomen waren.
Binnen een half uur bereikten zij Stickieford en Jaap Hayward's
woning. De baron steeg het eerst uit en vroeg haar door het
geopend raapje:
„Margareta, kun je my een slechte opwelling vergeven, die,
ik zweer het je, geheel onvoorbedacht was? Als je kunt reik
mij dan de hand ter verzoening."
Zij deed dit niet, maar kon hem toch niet verbieden haar bij
het uitstijgen behulpzaam te zijn.
Hij scheen diep berouw te hebben over zijn verkeerde handel
wijze en toen zij dit bemerkte, zeide Margareta:
„Ik vergeef het u, mijnheer, op ddne voorwaarde: dat gij my
mijn man terugzendt."
„Dat wil ik, als het in myn macht is," zeide hij. „God
zegen je en maak je gelukkig. Ik zal je nimmer terugzien!"
Hy keerde zich om, steeg in het rijtuig en was verdwenen.
Na verloop van eenige uren bereikte Jaap zijn woning. De
vrouw, die in Vine's afwezigheid op het huis paste, vertelde
Jaap dat een dame, die met een rijtuig gekomen was, in de
huiskamer op hem wachtte.
Jaap liep in allerijl naar boven en zag, half verscholen achter
den grooten stoel, omringd van het schitterend huisraad, dat zoo