HELDERSCHE
NIEUWEÜIEPER 0URAT.
en Advertentieblad voor Hollands noorderkwartier.
1884 N°. 25. -j*.
Jaargang 42.
Woensdag 27 Februari.
Uitgever
A. A. BAKKER
VAN HAND TOT HAND.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
hi, franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Cz.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Elnnenlan a.
Het Weekblad van het Regt heeft met voldoening ver
nomen, dat door den officier van justitie bij de Rechtbank
te Utrecht, op last van den procureur-generaal bij het
Gerechtshof te Amsterdam, daartoe aangeschreven dooi
den minister van Justitie, hooger beroep is aangeteekend
tegen het vonnis in de bekende zaak van het Munster
kerkhof. Wel meent het blad, dat de minister van Justitie
niet dan in de uiterste noodzakelijkheid van die bevoegd
heid behoort gebruik te maken. Maar dat die noodzake
lijkheid hier aanwezig was, kan het W. v. h. R. niet
tegenspreken. Het blad beweert niet, dat de studenten te
licht zijn gestraft. En zoo men daarover al anders oor
deelde, in geen geval zal men kunnen toegeven, dat de
eerste rechter op de openbare terechtzitting de zaak niet
met de noodige kalmte en onpartijdigheid heeft nagegaan.
Hetgeen door de verdedigers is aangevoerd, is met de
grootste nauwgezetheid onderzocht. Maar de omstandig
heid, dat na het uitgesproken vonnis twijfel aan 's rechters
onpartijdigheid is ontstaan, door de veelbesproken rede van
den voorzitter der Rechtbank, rechtvaardigde, nu het
Openbaar Ministerie te Utrecht bleef stilzitten, in dit geval
de inmenging van den minister van Justitie volkomen.
Het hooger beroep in deze strafzaak zal, meent het blad,
hoe het uitvalle, aan de geschokte volksovertuiging de
bevrediging kunnen verschaffen, welke de eerste behande
ling der zaak niet geheel heeft kunnen schenken.
Het Paleis van Justitie heeft, reeds vóór de minister
aan het parket der Utrechtsche Rechtbank gelast heeft, in
de zaak van het Munsterkerkhof in appèl te gaan, zulk
eene handelwijze afgekeurd, omdat het instellen van hooger
beroep geenszins ten doel heeft bevrediging van geschokt
rechtsgevoel, maar verbetering van een gewezen vonnis.
Het blad vindt het zeer verkeerd, dat, ofschoon de juist
heid van het vonnis niet betwist wordt, de beklaagden nog
eens terecht zouden moeten staan, omdat de voorzitter, na
wijzing van het vonnis, eene onnoodige of onhandige toe
spraak gehouden heeft.
De Middelb. Crt., die geheel anders denkt over de
Noordpooltochten dan de Bredasche Crt. wenscht voortzetting
der reizen van de Willem Barents. Sedert ongeveer twintig
jaren is de Noordelijke Poolzee liet tooneel van een prijs
kamp aller volken geworden. De Engelschen en Ameri-
Door GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
Wordt de stilte en het onafgebroken stilzwijgen door de een-
toonige, dikke sneeuwlaag over veld en weide uitgespreid, wel
eens bij de rust des doods vergeleken, nergens wellicht is dat
beeld treffender, dan in het dichte woud, zoo verre verwijderd
van het gewoel en gedruisch der bewoonde plaatsen, en van den
rusteloozen arbeid der menschen. Noch het dreunen van zwaar
beladen wagens, noch het luide gerinkel der schellen van de
sleden stoort de stille lucht; ruiters noch wandelaars kiezen den
ondergesneeuwden landweg tot hunne wandelingenter nauwer-
nood ziet men van tijd tot tijd eene arme vrouw, die, hijgend
en kuchend onder den last van het door haar met zorg en moeite
gesprokkelde doode hout, hare eenzame hut opzoekt eene
treurige illustratie des levens.
De opene plek, die het jachthuis omgaf, werd door de zon
beschenen; nu en dan knakte een tak onder den verblindend
witten wintertooi, door den kouden Februaridag daarop uitge
spreid, en valt de sneeuw zonder eenig gerucht van de gebroken
takken. Al het leven uit den geheelen omtrek scheen zich in het
jachthuis teruggetrokken te hebben; odk hier echter lieer3chte
eene zekere stUte, waaraan evenwel het gezellige, echt huiselijke
niet ontbrak.
Het donkere studeervertrek van den baron, met een groen
vloertapijt belegd, maakte met zijne ouderwetsche kasten en
commodes, in wier helder koper beslag het vuur van den haard
zoo vroolijk weerkaatst werd, een gemoedelijken, haast zou men
zeggen een vreedzamen indruk, zoo men niet aanstonds bemerkt
had, dat de opgewonden trekken van den bewoner met dezen
indruk in levendige tegenspraak waren.
„Ik dacht, dat zij allen zoo gelukkig waren," schreef hij in
zijn dagboek, de eenige vertrouwde en onomkoopbare getuige
van zijn innigst leven, „vereenigd door de vaste banden der
bloedverwantschap, cn nu komt een vreemd element, onrust
stokend, daar binnen sluipen, een iets, waarvan ik niet weet,
of het te zoeken is in den trots der moeder of in de verblinding
van jeugdige, al te vertrouwende liefde! Ik wilde als een afge
storvene zijn voor de gelukkigen maar voor de ongelukkigen
Nu men mij roept, zal ik komen, maar welke plaats zal ik
innemen, welke rol spelen in de wereld, die dezelfde gebleven
is en wel altijd dezelfde zal blijven, zoolang er menschen in
haar wonen. Wat wij ook in ons hart begraven mogen, het
leven gaat zijn onafgebroken gang; het voert op zijne wateren
hetzelfde geluk en hetzelfde leed mede, waartegen ons streven
schipbreuk lijdt de strijd overleeft den strijder!"
Hij wierp zich in zijn stoel achterover en bedekte afgemat
zijne oogen met zijn handen.
Het moet zijn, het moet,,, zeide hij in zichzelven, „wat zou
er van de vriendschap worden, zoo zij niet in staat ware offers
te brengen, en wat zou er nog waar en edel zijn, zoo ook zij
slechts een hcrschenscliim ware!"
Hij schoof het dagboek van zich af, waarin hij tot nu toe
geschreven had, rangschikte zorgvuldig eenige fijn beschreven
blaadjes papier, om ze nog eens na te lezen, en zich opnieuw
te verplaatsen in de gevoelens en toestanden, die voor hem nog
kanen lieten niet af, inaar Zweden Noren, Russen en Denen,
Nederlanders, Oostenrijkers en Duitschers voegden zich
bij hen. Wat blijft men zoeken? Altijd door meerkennis.
Allerlei beweegredenen werken bij bet ondernemen van
Poolreizen zamen. De lust naar avonturen, de hoop op
eer en voordeel, de wcnscb om onze aarde tot in bare
afgelegenste schuilhoeken te leeren kennen en bet streven
om door wetenschappelijke waarnemingen en ontdekkingen
onze kennis van de natuur en bare wetten te vermeerderen.
De laatste drijfveer beeft thans de meeste beteekenis. Op
bet gevaar dingt de Middelb. Crt. niets af. Op de ont
beringen evenmin. Zoolang echter mannen gevonden worden,
die, door welke beweegredenen dan ook gedreven, dat
gevaar en die ontberingen willen dragen, wat ter wereld
kan ons, die tehuis blijven, dan dringen om ben terug te
houden? Met bet oog op de geschiedenis der Pool vaart,
op bet eervol aandeel, dat ons vaderland daarin genomen
beeft, op den wedijver, dien alle volken toonen om er aan
te blijven deelnemen, op het werk, dat nog te verrichten,
en op de eer, die daarmede te behalen is, gelooft de
Middelb. Crt., dat ieder vaartuig, dat Nederlanders naar
die wereld voert, waar nog altijd „de wintervorst zijn
zetel opgeslagen" beeft, de lijfspreuk der ridders van bet
Gulden Vlies van top mag laten waaijen: „Geen geringe
prijs voor zooveel arbeids!"
Het Hoofdbestuur der „Nederlandsche Vereeniging
tot afschaffing van sterken drank" beeft een adres aan de
Tweede Kamer gericht om zoo stellig mogelijk te protes
teeren tegen bet wetsontwerp tot wijziging der drankwet.
Het Hoofdbestuur verzoekt de verwerping van bet wets
voorstel, althans van bet laatste lid van art. 2, voornamelijk
op grond:
dat de twee hoofdstrekkingen der drankwet zijn:
A. bet aantal drankneringen waar en door wie ook
uitgeoefend, moet langzamerhand (zij 't ook eerst na verloop
van 20 jaren) binnen zekere grens, in verhouding tot de
bevolking der gemeenten, teruggebracht worden;
B. de gemengde neringen (behoudens de daarvoor in
art. 4 der wet beschreven uitzondering voor kommen van
dorpen, waar op niet meer dan twee plaatsen sterke drank
in het klein wordt verkocht) moeten 1 Mei 1884 ver
dwenen zijn;
dat bet naar de eerbiedige meening der adre^sante niet
slechts in de bitterste herinnering leefden.
„Dierbare Wal ter," stond daar, „broeder en vriend!"
Gij moogt niet glimlachen en mij van overdrijving beschuldigen,
als ik uw aanspreek met al die namen, die mijn vertrouwen u
geeft, ik doe het, Walter, omdat ik als een smeekeling tot u
kom, en steun moet zoeken in de rechten, die deze namen mij
geven.
Wel heb ik getracht er mij doorheen te slaan, omdat ik weet,
dat ik een nieuw offer van u verg, maar het is mij onmogelijk,
zonder den vrede mijner moeder geweldadig te verstoren. Ik
handelde misschien niet goed, tegenover u zoo lang het stilzwijgen
te bewaren, voor u, onzen scherpzichtigen en trouwsten beschermer
de waarheid zoolang verborgen te houden maar ik had moeder
beloofd als haar geheim te bewaren, wat strikt genomen toch
eigenlijk slechts mijn geheim is.
Zoo ik het u thans mededeel, Walter, zal ik het zoo kort en
bondig mogelijk doenik zal u niets verhalen dan de naakte
feiten, zonder u te zeggen, wat ik gevoel, wat ik hoop en wensch
ik raag en zal de wonden niet openrijten, arme vriend, die,
hoewel gij niet klaagt, toch wel nooit gesloten znllen worden.
Ik ben verloofd, Walter, reeds sedert twee jaar en mijne vrouw
is Nora Maubert, die kleine weeze, die vader stervende aan
onze zorgen toevertrouwde. Moge moeder ook vertoord zijn
hij, die met zooveel berouw dit leven heeft verlaten, die zoo
bezorgd was, om zijn misstap weder goed te maken, hij dankt
mij wellicht, dat ik zyn wensch vervul, beter dan misschien ook
hij had durven hopen.
Haar te moeten vaarwel zeggen, Walter, ware vaarwel te
zeggen aan het leven, en ik ben jong en elk mijner ademtochten
hijgt naar het geluk, waarop ik evenzeer aanspraak mag maken
als ieder, die eens den strijd om het geluk aanvaard heeft.
IIoc het gekomen is? Geheel natuurlijk, zonder mijn toedoen,
als van zelve.
Ik was nog niet veel meer dan een knaap, toen ik de opdracht
mijns vaders aanvaardde en getrouwelijk op mijne schouders nam
ik alleen, Walter.
Roberts karakter ontwikkelde zich zooveel later; hij, aller
lieveling, had wel voor zich laten zorgen, maar nooit voor anderen
gezorgd, en hoe ware het mogelijk, hem eene taak te geven, die
zelfs voor mij te zwaar was? Moeder keerde der kleine weeze
met ziekelijke prikkelbaarheid den rug toe en was te nauwernood
over te halen, aan mijne beschikkingen voor haar een luisterend
oor te leenen.
Gij waart verre van mij hoe zou ik ook in den beginne
uw pas ontloken geluk en later uw verdriet hebben kunnen ver
storen met de aangelegenheden van een vreemd kind, dat noch
deel uitmaakte van uw verleden, noch van uwe toekomst, van
hetwelk ik zelf in de verste verte niet kon vermoeden, dat het
eens de ziel van mijn bestaan zou worden.
Zoo bleef ik dus alleen, toen met myne plichten, later met
myne ontwakende liefde.
Ik was nog vaandrig toen ik, nog tamelijk onbeholpen en met
niet meer dan dén flauw begrip van mijne rol, kennis maakte
met mevrouw Maubert, en Nora voor het eerst zag, het bekoor
lijkste kind, wat ik nog ooit ontmoet had, zoo schoon en eigen
aardig, dat zij zelfs my in verrukking bracht, mij, die juist toen
in den leeftijd was, waarin het hart het minst ontvankelijk is
voor de schoonheid eens kinds. Zy was pas negen jaar, maar
aangaat (doch zeer zeker ook niet stronken zou met den
J eerbied, welken de Tweede Kamer aan haar, na rijpen rade,
I gevallen besluiten zal willen toekennen) één dezer hoofd-
beginsels te schenden uit een gevoel van meewarigheid
met eenige belanghebbenden, die zorgvuldig bet stilzwijgen
hebben bewaard, zoolang zij van bet bun door de wet
boven duizenden lotgenooten toegekende driejarig voorrecht
voor zich de vruchten hebben kunnen plukken;
dat ook o. i. met het volste recht tegen deze voorge
stelde wijziging der drankwet wordt bijgebracht, dat voor
de neringdoenden, die tegen de toepassing van art. 28,
laatste lid, bezwaar inbrengen, de verkoop van sterken drank
óf „slechts bijzaak" is, de afstand daarvan voor ben alsdan
slechts een kleine winstderving zal veroorzaken; of „geen
bijzaak" mag heeten, en dat in dit geval het algemeen
belang dringend vordert, dat bet bereids toegekende pri
vilegie van drie jaren geen dag langer dan onvermijdelijk
bestendigd worde;
en dat de drankwet eerst eenige jaren moet hebben
gewerkt, alvorens aan haar gebouw vex-andering, althans
verzwakking kan worden toegelaten.
Voor eenige dagen had dr. Maui'its Snellen, chef der
Nederlandsche Noordpool-expeditie, te Zutphen een voor
dracht gehouden, waarvan de Zutpbenscbe Crt. verslag
gaf. De verslaggever schijnt in een noot zijn meening
over de al of niet vertrouwbaarheid der Atnerikaansche
weervoorspellingen tegenover die van den beer S. gesteld
te hebben, althans de heer Snellen schrijft thans aan de
Zutpbensche Crt., dat bij niet kan meegaan met de bewering
van den verslaggever, daar z. i. de Amerikaansche voor
spellingen geen waarde hoegenaamd hebben.
De waarschuwingen, uitgaande van bet Kon. Ned. Met.
Instituut te Utrecht, acht de beer S. veel juister; wèl
gebeurt bet somtijds dat er na een waarschuwing geen
storm komt, doch men kan, meent hij, werkelijk zeggen
dat bet niet zal stormen wanneer er niet voor gewaar
schuwd is.
Echter komen, gaat de beer S. voort, toch onze waar
schuwingen voor de praktijk dikwijls te laat. Om hierin
verbetering te brengen moeten we te Utrecht voortdurend,
en niet slechts een paar malen per dag, zooals nu het
geval is, op de hoogte gehouden worden van de baro
meterstanden te Maastricht, Groningen, Vlissingcn en
zij begreep toch reeds ten volle, wie haar beschermer was, die
eene beslissende stem had bij de vervulling harer kleine wenschen
en de bevrediging harer behoeften, en sloot zich dankbaar en
teeder bij mij aan met dien wegslependcn gloed, die een erfdeel
is van haar bloed.
Zij stamt af van eene Fransche familie van ouden adel, van
eene familie, die met denzelfden trots op hare voorvaderen mag
terugzien als de onze. Dat de laat.ste afstammelingen, haar vader
en haar pleegvader, ouderloos en in hunne rechten verkort, een
burgerlijke loopbaan kozen, heeft het bloed, dat in hunne aderen
vliet, zijn adel niet doen verliezen. Wat moeder hen, ten
minste Nora's pleegvader, verwijt, is, dat hij op deze loopbaan
struikelde, maar Walter, vergeet zij zoodoende niet, dat dit eene
zich steeds vernieuwende aanklacht tegen onzen vader is, dien
zij toch zoo onuitsprekelijk bemind heeft, en die zij in zijn graf
vergiffenis heeft geschonken? Is dat ware vergiftenis voor een
misstap, wanneer zij een man, die in dezelfde omstandigheden
en om dezelfde beweegredenen, medeplichtige aan de misdaad
werd, onverbiddelijk en verachtelijk onder de worpelingen
rekent, en dit oordeel zelfs uitstrekt tot het lieve, reine kind,
dat schuldeloos de bescherming genoot van den man, die waar
schijnlijk niet minder te beklagen was dan onze vader?
Het eenigste verwijt, dat ik niet krachteloos kan maken, ofschoon
ik wel de meest bevoegde persoon ben om te beoordeelen, hoe
zwaar het wegen mag, is, dat Nora's pleegmoeder, te recht of
te onrecht, dit waag ik niet te beslissen, niet die achting in de
wereld bezit, die eene vrouw, zelfs in de grootste verlatenheid en
onder de ongunstigste verhoudingen, nog kan blijven bezitten. Zij
was vroeger tooneelspeelster, en men zegt, dat haar verkwistend
leven den finantieelen val van den notaris ten gevolge heeft gehad.
Toen ik bij Nora de verplichtingen mijns vaders op mij nam,
was ik nog veel te jong, om mij een oordeel over deze vrouw
te kunnen vormen. Ik vond haar ziek, in een armoedigen toestand,
die een afgezonderd leven ten hoogste gebiedend maakte, vol
liefde jegens Nora en dankbaar jegens mij wat zou mij hebben
kunnen weerhouden? Niemand wist iets van mijne verhouding
tot dit kind, en niemand had er belang bij, mij ophelderingen
te geven. En toch, al ware dit zoo geweest, dan zou ik de jonge
vaandrig, noch de macht, noch het recht gehad hebben, om Nora
aan de eenige bloedverwante te ontrukken, die zich harer met
liefde aannam, ook dan zelfs, indien het mij mogelijk ware geweest,
haar een ander toevluchtsoord aan tc wijzen.
Niet lang daarna werd ik verre verplaatst uit den omtrek,
waar zij opgroeideslechts eens per jaar en later nog zeldzamer,
zag ik haar, wanneer ik mij, om den wensch van onzen overleden
vader te vervullen, met eigen oogen ging overtuigen, hoe zij
leefde en zich ontwikkelde. In dien tijd, Walter, was zij een
lief, onschuldig kind, wanneer zij met schitterende oogen in mijne
armen vloog, mij haar mond tot kussen aanbood en mij met
teedere, levendige liefkozingen overlaadde een kind, in elke
beteekenis van het woord, dat geene wenschen of begeerten kon
doen ontstaan. En toch waren die ontmoetingen gebeurtenissen
in mijn levenik zag ze vol belangstelling te gemoet en herinnerde
ze mij met üe innigste, reinste vreugde.
Ik deed, wat ik volgens mijne jeugdige ondervinding vermocht,
om hare opvoeding te leiden, hare talenten te ontwikkelenik
poogde hare uiterlijke omgeving zoo vriendelijk en vroolijk
mogelijk te maken, volgens de eischen van haar ontluikend