■Binnenland. den aanvang der Prins-Hendrik-kade een door prof. Stracké ontworpen bronzen borstbeeld van den Prins te plaatsen, en heeft thans voor de verwezenlijking van dit zeer ge lukkige denkbeeld de medewerking van alle stadgenooten ingeroepen. Natuurlijk zal die medewerking zich niet laten wachten, want Prins Hendrik was hier werkelijk geliefd en in hooge mate populair. Daarbij is het plekje in 't groen, vlak tegenover de voorbij varende schepen en stoombooten uitmuntend gekozen en zal het gedenkteeken daar niet alleen volkomen op zijn plaats zijn, maar ook in die eigen aardige pittoreske omgeving zeer gunstig uitkomen Ik heb zelfs hoop, dat de raddraaiers „de groote sociale revolutie", die volgens de vriendschappelijke kennisgeving van den heer burger Gerhardt thans „optil" is, voor dat bronzen borstbeeld met die goedhartige, vriendelijk lachende trekken een weinigje respect zullen hebben, en liet bij de volvoering hunner maatschappelijke „hervormingen" bij wijze van uitzondering op den regel maar ongedeerd zullen laten. Prins Hendrik is ten minste nooit of nimmer een tegenstander geweest van der socialisten voornaamste leus „verdeeling van het kapitaal" want hij verdeelde een groot deel van het zijne onder allen, die wat goeds en wat nuttigs ondernamen of voorstonden, en ieder, die ooit het voorrecht had om in dit opzicht met den voortreffelijken Oranjetelg in nadere aanraking te komen, weet er van mede te spreken, welk een eigenaardig soort van „kapita list" diezelfde Prins Hendrik was. Misschien echter zijn de heeren socialisten, of sociaal-democraten, zooals zij zich zei ven bij voorkeur betitelen, voor dergelijke argumenten ook al niet vatbaar. Welk soort van logica houden die heeren er eigenlijk wel op na? Het is mij onmogelijk, het u met zekerheid te zeggen, zelfs na den overstelpenden woordenstroom, waarmede zij ons weder gedurende twee avonden van deze week op een paar vergaderingen hebben overgoten. De Amsterdamsche sociaal-democraten zijn tegenwoordig bijzonder rumoerig; 't heeft er iets van of ze, om een bekende volksuitdrukking te bezigen, of ze paardenvleesch hebben gegeten". Zij telegrafeeren, zij oreeren, zij gesticuleeren, zij requestreeren en demonstreeren er maar voor het vaderland op los, den eenen avond in de Vrede, den anderen avond in Burgerplicht, een derden avond in de Unie. Overal waar „gelegenheid tot debat" beloofd wordt, zijn de woordvoerders der socialisten op hun post, en het is hun blijkbaar meer te doen om een aanleiding tot ont boezeming hunner bekende en onbekende grieven, dan wel om eene ernstige, vruchtbare gedachtenwisseling over de door hen ter sprake gebrachte onderwerpen. Hun tegen woordige leider Domela Nieuwenhuis daargelaten, maken die „woordvoerders" als zoodanig dan ook een treurigen indruk. Men moet ze aan het woord, of beter gezegd aan het werk zienIn het eerst, hortend en stootend, moeite doende om op gang te komen, hebben zij nog met eenige verlegenheid te worstelen; doch zoodra zij in vuur geraken, worden zij een en al pathos, richten zich hoog op, met flikkerende oogen en fladderende haren, werken met armen en handen en beenen, en laten de deels uit kranten en boeken geleerde, deels geïmproviseerde phrases over de hoofden hunner toehoorders rammelen als erwten in een blaas. De geestverwanten onder het auditorium vinden natuurlijk alles in dien woordenstroom even mooi en afdoende, en trappelen en juichen dan ook zoo hard ze kunnen; de overige toehoorders echter geven al spoedig de welmeenende poging op, om in dien doolhof van rede neeringen en argumenten een leidende draad te vinden, en blijven voorts maar met gelatenheid den „spreker" aan staren, zooals ze zich soms om des lieven vredes wil het geluid van een valsch draaiorgel of van trappen schuren getroosten. Logisch verband, geregelde samenhang en op- kameraad is: gelijke monniken, gelijke kappen. Het eenige wat ik niet begrijp is, dat hij zelfs geen enkel woord van vreugde of deelneming voor u gehad heeft; mij dunkt, dat het voor iemand van zulk een vurig gestel toch raoeielijk gevallen moet zijn, zijn gelukwensch terug te houden, bij eene voor u zoo gelukkige gebeurtenis." „Vóór acht dagen, toen ik hem, gelijk met u, de eerste mede- deeling deed van de wending, die ik eigenmachtig aan mijn leven wilde geven, indien uw invloed op moeder machteloos mocht blijven, kon er nog geen sprake zijn van een gelukwensch; de strijd was nog niet volstreden. Ik verzocht hem zelfs, zich van alle inmenging bij moeder te onthouden en u het veld vrij te laten. Driftig en vurig als hij is, wil hij in zijne liefde voor mij te veel doen, en bederft dan licht alles. Wellicht is hij ook onte vreden over mijne stilzwijgendheid, die inderdaad ook niet broeder lijk is geweest, ofschoon ik tot mijne verschooning zou kunnen inbrengen, dat zij het laatste jaar gedwongen was. Nu echter heb ik hem in iederen hoek van mijn hart doen lezen." „Dan had hij toch moeten antwoorden een levendig verwijt zou mij meer bevallen hebben dan dit zwijgen." „Gij zijt tegen iedereen ook zoo streng, Walter," zeide Erwin schetsend, „jegens mij alleen niet. Kan het dan niet mogelijk zijn, dat Robert een klein uitstapje heeft gemaakt, misschien nog afwezig is, dat hij...." „Gedurende het karnaval? Neen, mijn jongen, dat zou juist een reden voor hem zijn er heen te reizen, indien hij er nog niet is. De karnavalspret is juist zijn ware element. Voor ons," voegde hij er bij, aan het gesprek eene andere wending gevende, „zal het moeielijk zijn onder dak te komen." „Toch niet; alleen moeten wij niet verwachten in de nabij heid van het station een hotel te vinden, daar deze gedurende het karnaval overvol zijn. Ik ken een goed, stil logement, midden in de stad, waar het feestgedruisch niet doordringt en dat daaren boven het voordeel aanbiedt, dat het in de nabijheid ligt van Nora's woning, en dat onze weg ons daar vlak voorbij leidt." Het was Walter niet mogelijk, zijne goedkeuring omtrent het plan te kennen te geven; een geduchte schok slingerde de beide vrienden van hunne zitplaatsen en Erwin met zijn hoofd zoo hard tegen de vensterruiten, dat hij een oogenblik als versuft bleef liggen. Maar door Walters bemoeiingen, die zachter te land was gekomen, richtte hij zich spoedig weder op. „Het is niets, oude kameraad, eene kleine buil, voilé. tout. Wat men ook van de grillen van het noodlot moge zeggen, zoo wreed is het toch niet, dat het mij nog in de haven schipbreuk zou willen laten lijden." Men behoefde nut lang te vragen wat er was voorgevallen: verwarde stemmen, geroep en geschreeuw, weenende kreten, alles klonk door elkander; naast den trein, die onbewegelijk stil stond, liepen de conducteurs met lantaarns op en neder, en weldra bleek het den beiden vrienden, dat er twee treinen in botsing waren gekomen. In de eerste oogenblikken heerschte een onbeschrijfelijke ver warring. Het ongeluk was niet onmiddellijk in zijn geheel te overzienmen wist niet of het schrik en angst, of werkelijke verwondingen waren, die de jammerkreten deden slaken. Luide, weenende stemmen vertelden weldra, dat de stoker van een der treinen omgekomen wastwee conducteurs schenen zwaar gekwetst; met moeite en inspanning stegen de verschrikte en ongedeerd gebleven passagiers uit de wagens, om diegenen ter volging van denkbeelden, zijn dingen die er bij een socia- I listisch redenaar minder op aan komenzulke bijzaken laat j hij aan de voorstanders van het „kapitalisme" over, gelijk een zijner meest geliefkoosde stadhuiswoorden luidt. Doch het valt niet moeilijk te gissen, wat de eigenlijke oorzaak is van die buitengewone en plotselinge levendig- i heid in het socialistische kampje. De heeren verbeelden zich, dat hun ijzer heet is, en haasten zich om het te komen smeden. Al hun beschikbare mannen hameren en beuken er op los wat zij kunnen, is het niet raak, dan is 't mis. Aanleiding tot die inbeelding vinden zij in den loop, dien de door hen opgeworpen quaestie van voedsel op school genomen heeft. Dat balletje hebben zij zoo maar eens op een goeden morgen opgegooid, een requestje schrijven gaat gauw genoeg en een formaatzegeltje is al de wereld nieten het pleizier, dat zij van die aardig heid beleven, gaat hunne stoutste verwachtingen te boven. Het einde van het soepdebat, hoe soeperig het ook reeds begint te worden, is nog in geen velden of wegen te zien! De quaestie brengt heel Nederland in rep en roer: de kranten zijn er vol van; de knapste koppen en de best- versneden pennen houden er zich mee bezigmeesters met een groote M en met een kleine m, professoren en juristen, theologen en vrijdenkers, al wat in ons lieve vaderland aan „quaesties" doet, laat er zijn stem over hooren. De soepvraag wordt een leus bij de verkiezingen en een argu ment bij de stembus. En dat alles naar aanleiding van een eenvoudig verzoekschriftje, door de sociaal-democraten bij den Ainsterdamschen Gemeenteraad ingediend. Wie had ooit kunnen denken, dat daar zulk een storm over zou opsteken, dat jan en alleman zou gaan debatteeren over de vraag, of een gemeente, die aan haar verplichting tot het verstrekken van goed openbaar onderwijs voldoet, soms ook nog verplicht zou kunnen zijn, om dat onderwijs ge nietbaarder of aantrekkelijker te maken door de bijvoeging van een portie warm etenDat hadden voorzeker de socialisten zelf wel het minst van allen gedacht. Maar nu ze eenmaal het buitenkansje hebben, zijn ze uitgelaten van pret en overmoedig tot in het dolle toe. „Kijk," roepen zij elkander toe, zich van genoegen de handen wrijvend, „zoover zou het toch nooit gekomen zijn, als wij ons niet hadden laten hooren! Nu zien we wat we kunnen, als we maar goed van ons af durven spreken!" En daarom spreken (en schreeuwen) zij nu, te pas of te onpas, over alles en nog wat, zonder een aasje medelijden met de arme verslaggevers, die van al die „welsprekendheid" een dra gelijk schoteltje moeten opdisschen. O soepkwestie, wie breidelt uw stroom?! Amstelaar. Blijkens het telegram in ons vorig nummer, dat we slechts in een klein gedeelte van onze oplaag konden meêdeelen, zijn de Transvaalsche afgevaardigden behouden in ons land aangekomen. Even als te Rotterdam, werd de deputatie ook te 's Hage met groote geestdrift ontvangen. Dames boden hen bouquetten aan met de Transvaalsche kleuren. Ziehier wat we lezen omtrent de ontvangst te 'sHago: Na de wederzijdsche complimenteering geleidde de bur gemeester het drietal naar de wachtkamer, gevolgd dooi de commissie en omstanders, en wenschte hun van harte welkom op Nederlandschen bodem. Hij wees hun op den kring van mannen, uit alle standen en rangen gevormd, die hun bij aankomst in de eerste Nederlandsche gemeente, die zij bezoeken, een hartelijk welkom toeroepen. „Wij hebben aldus zeidé de burgemeester ongeveer dit oogenblik met ongeduld, verbeid, omdat wij in u zien zonen van denzelfden stam, waaruit wij gesproten zijn. Wij gevoelen, dat de van ouds bestaande band niet is ver hulp te komen die er niet zoo goed waren atgekomen. Het ongeluk had plaats gegrepen tusschen het laatste kleine station en het einddoel der vrienden; eenige lieden moesten zich zoo snel mogelijk te voet naar de stad hegeven om hulp te halen geneesheeren, arbeiders en rijtuigen. Natuurlijk dat de gewonden de eerste zorg vereischten; om de ongedeerd gebleven passagiers bekommerde zich voor het oogenblik niemand, zij moesten maar zien, dat zij in de onbeschadigde wagens eene schuilplaats vonden tegen de koude en er den nacht gedeel telijk doorbrachten. Er zouden, gelijk te verwachten was, ver scheidene uren verloopen, vóór de weg vrij gemaakt was; de eerste rijtuigen, die uit de stad aankwamen, werden natuurlijk voor de gekwetsten, de vrouwen en kinderen, die zich in den trein bevonden, in beslag genomen, en daarom gaven eenigen dei- mannelijke passagiers er de voorkeur aan, het laatste uur van den weg te voet af te leggen, in plaats van den nacht in de waggons door te brengen. De eersten, die daartoe besloten, waren baron Herzfeld en Erwin. De laatste werd daartoe aangedreven door de levendigheid der jeugdzijn oudere vriend, die sedert jaar en dag van geen spoorweg meer gebruik had gemaakt en nu den gelicelen dag zonder ophouden had gereden, beschouwde eene wandeling door de avondlucht als eene geestelijke en lichamelijke verkwikking. Zij wikkelden zich in hunne pelsjassen en begonnen hunne wandeling, voorzichtig den weg kiezende naast de gladde rails en dikwijls tot over de knieën in de losse sneeuw zinkende. Boven hen schitterden millioenen sterren, om hen heen was alles stil, maar een innig gevoel van vreugde en geluk doortintelde het hart van den jongen man, geheel in tegenstelling met de nachtelijke stilte, die hen omgaf en het stilzwijgen van zijn reis makker. Het was een harde maar korte strijd geweest, die in Erlenstein was geleverd, en mevrouw van Tromberg had zich niet overge geven aan haar zoon, maar aan diens bondgenoot, in wiens grootmoedige hand al hare onrechtmatige aanspraken berustten. Tegenover hem schaamde zij zich over hare onverdraagzaamheid, die hij meer dan anderen kon veroordeelenin zijne oogen, dit gevoelde zij maar al te zeer, waren de kinderen van den heer Tromberg en van den notaris Maubert gelijk; zij wist dat "Walter elk oogenblik voor Nora gronden kon bijbrengen, die de smarte lijkste vernederingen haars levens moesten vernieuwen. Zoo had zij zich ten laatste bereid verklaard, Nora te Erlen stein te ontvangen en den zoon, dien zij met zulke trotsche moederliefde beminde, daardoor weder terug verkregen, dank baarder en trouwer, dan hij ooit geweest was. Gelijk hij steeds tot opofferingen bereid was, waar hij beminde, gelijk hij door alles voor Nora alle moeielijkheden en hinder palen uit den weg ruimde, had hij ook thans den tijd van den laatsten strijd voor haar verborgen gehouden slechts in de vreugde der overwinning zou zij deelen. Zij wist er niets van, dat hij te Erlenstein was geweest en zich nu op weg naar haar bevond, de verrassing, de zaligheid, zich te verheugen over hare vreugde, was het eenige waarop hij aanspraak maakte. Ofschoon eerst de volgende morgen het vurig verlangde oogenblik zou brengen, werd hij voortgedreven door het ongeduld der jeugd ook hem, evenals Walter, was eene lichamelijke inspanning welkom om zijne rusteloos werkzame gedachten eenige afleiding te verschaffen. Wordt vervolgd.) broken, nocli door den tijd, noch door den grooten afstand die ons scheidt. Wij zien in u de vertegenwoordigers van een volk, dat, vertrouwende op God, zijn goed en bloed heeft geofferd voor zijn goed recht; een volk, dat, klein in aantal, maar groot in heldenmoed, den strijd heeft ge streden voor zijne onafhankelijkheid, een strijd, die ons schoon verleden onwillekeurig in herinnering brengt.. Hebben wij gedeeld in uw lijden, met u hebben wij tevens gejuicht toen de zege behaald werd. Weest welkom in ons midden. Aanvaardt onze gelukwenschen voor hetgeen gij tot welzijn van uw land in Engeland hebt tot stand gebracht, en moge dit strekken tot een duurzamen vrede en tot bevordering der ontwikkeling van het land, dat u en ons dierbaar is. Moge uw verblijf in ons midden beantwoorden aan de verwachtingen, die gij er van koestert, en den band bevestigen, tusschen Nederland en de Trans vaal gelegd. Weest overtuigd, dat geheel ons vaderland zich verheugt in uwe komst en vervuld is van de beste wenschen voor het geluk, de ontwikkeling en den bloei van de Transvaal.' De aanwezigen gaven blijken van instemming met dit welkomstwoord. De heer Kriiger vroeg hierop het woord en de bouquet in de hand houdende, drukte hij zich aldus uit: „Ik kan niet nalaten heeren, vrienden, ja ik zal zeggen broeders, om onzen dank toe te brengen voor die welkom, die gij hier niet alleen in woorden toont, maar ook dooi de kinderen aan den dag legde. Niet alleen namens de deputatie, maar ook namens mijn volk, dat ons als afge vaardigden heeft gezonden, danken wij voor die ontvangst. Wij zijn verblijd te zien, dat stamverwanten, die eenmaal in de Kaapkolonie door hunne vaders verlaten zijn, en gestrijd en geworsteld hebben voor hunne vrijheid, nu zij die vrijheid verkregen hebben en het hoofd kunnen uit steken, door hunne vaders worden gedenkt. (Bravo's.) Zoo is ons vaste vertrouwen en hopen wij, dat de band nauwer, steviger en sterker moge worden, en dat wij samen zullen opgroeien om het eenmaal verlaten en des tijds zwakke punt van Afrika uit te breiden. Ik heb gezegd Eene groote volksmenigte wachtte aan het Hotel des Indes te 's Gravenhage, inwendig keurig met fx-isch groen versierd, de Transvaalsche heeren op, die, in antwoord op de herhaalde hoerah's, die buiten weerklonken, op het voorbalcon ver schenen, de menigte vriendelijk met hunne hoeden toe wuifden. President Krüger, zegt het Rott. N.blad, spreekt noch vlot, noch sierlijkde eerste kennismaking met het Trans- vaalsch zooals het werkelijk gesproken werd, was anders dan we verwachtten, en 't zou ons dan ook niet bevreemden later te vernemen, dat de heer Krüger al zijn best had gedaan om in onzen Nederlandschen tongval te spreken, wat hem dan vrij goed gelukt is. Slechts het woord „gansche" deed hem struikelen en hij maakte er „gantske" van. De Koning en de Koningin zullen 22 April hun gewoon jaarlijksch bezoek aan de hoofdstad brengen. Het blijkt thans dat bij Z. M. den Koning nimmer het voornemen bestaan heeft in dit jaar een bezoek aan Spanje te brengen. Al wat daaromtrent is medegedeeld, blijkt zonder grond te zijn geweest. Naar het Vaderland verneemt, zal de gouverneur- generaal van Nederl.-Indië, de heer O. van Rees, ongeveer veertien dagen te Atjeh blijven, om daar persoonlijk den toestand waar te nemen. Van Atjeh zal hij met een stoomboot van de Nederl.-Indisclie Stoomvaartmaatschappij naar Batavia vertrekken. De Nederlandsche koopvaardijvloot is in 1883 ver minderd met 315(5 tonnen. Blijkens ingekomen ambtsberichten zijn in het tijd perk van vier weken, dat op 23 Februari jl. geëindigd is, geene gevallen van longziekte buiten het spoelingsdistrict waargenomen. In de slachterijen binnen het spoelingsdistrict bleken de longen van 10 runderen, van 9 veehouders, dcor longziekte te zijn aangetast. Gedurende het voormeld tijdperk werden ter afmaking onteigend 435 van longziekte verdachte runderen, sedert 1 Januari jl. 548. Men schrijft ons van Texel, dd. 29 Februari jl.: „Voor de vacature van Hoofd der school aan den Burg, hebben zich 12 sollicitanten aangeboden waarvan één uit deze gemeente. Het vergelijkend examen is bepaald op den 8sten Maart a. s." Men schrijft ons uit Anna Paulowna, dd. 29 Febr. jl.: „Vroolijk wappert de driekleur alhier van schier elke woning. Het is een bewijs van hulde aan onzen hoogge- achten burgemeester, den heer C. E. Perk, die, na onlangs door den Koning in zijne functie herbenoemd te zijn, gisteren den daartoe gevorderden eed aflegde en heden morgen in de gemeente terugkeerde. De ingezetenen zijn oprecht verblijd, dat Z.E.A. zich opnieuw als zoodanig aan de gemeente heeft verbonden, en het is ontwijfelbaar zeker aller innige wensch, dat hij nog jaren lang zijne krachten aan de belangen der gemeente blijft wijden." In de zitting van den Raad der gemeente Alkmaar van jl Woensdag is onder meer besloten, aan den heer G. Bossert Rz., horlogemaker aldaar, concessie te verlee- nen voor het plaatsen van electrische uurwerken in die gemeente. Ingekomen is een verzoek van den heer D. De Leeuw Jr., te Amsterdam, om concessie voor den aanleg eener duinwaterleiding in de gemeente Alkmaar. Dezer dagen heeft het lid der Tweede Kamer dr. Schaepman, voor een gehoor van p. m. 160 personen, te Hellevoetsluis de stelling verdedigd„voor de oplossing der sociale vragen is de invoering van het algemeen stemrecht eer schadelijk dan dienstig." Bij invoering van het algemeen stemrecht toch zullen allen deelnemen aan 't gemeen overleg en dan zullen de sociale vragen onder werpen van wetgevend beleid, misschien van wet, worden. Juist hierin zag dr. S. gevaar, daar de Staat zoodoende albeheerscher wordt, en voor zelfstandigheid in een derge- lijken Staat geen plaats meer is. Die oplossing der sociale vragen bij de wet zou ook, meende spreker, teleurstelling baren, want, zeide hij, onderstelt, dat b. v. verzekeringen voor het lot der werklieden van Staatswege bij de wet worden bevolen, zal men dan die welvaart, die harmonie krijgen waarvan men droomt? Immers wat baat wetgeving, zoo er geen deugden zijn, die de wet niet geven kan? Nadat slechts één persoon voor het algemeen stem recht een lans gebroken en dr. S. gerepliceerd had, werd de stelling met overgroote meerderheid aangenomen. Gisteren nacht is inbraak gepleegd in de brandkast van het Postkantoor te Breda. Er is voor een groot bedrag

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 2