aardigheden, vuile toespelingen en onkiesche uitdrukkingen. Het „dichterlijk gehalte" dezer vodden is allererbar- melijkst, taal en spelling is zoo apocrief mogelijk, maar ze komen in duizenden handen en worden door duizenden bij duizenden gezongen. De proeven, die mij onlangs in dit genre getoond werden, waren zóó ergerlijk, dat ik ze waarlijk niet te zwart kan afschilderen. Het schijnt dat deze soort van litteratuur geheel buiten de controle der politie of van eenige andere autoriteit valt; de orgelman moet van politiewege een vergunning als straatmuzikant hebben, maar ten opzichte der door hem te zingen en te venten „liedjes" schijnt hij de handen zoo vrij mogelijk te hebben, waarvan hij natuurlijk gebruik maakt om op de minder edele hartstochten van zijn publiek te speculeeren. Ik geloof dat het overweging zou verdienen, een poging tot verbetering van den straatzang te beproeven, door in de volkswijken orgeldraaiers rond te zenden met een beter gehalte van liederen. Misschien vormt zich nog wel eens een Vereeniging tot dit doel. Zij zou in ieder geval een goed werk doen, want wat men tot nog toe in den regel op straat hoort zingen, laat in alle opzichten veel te wen- schen over, en voor onze reputatie bij de „stamverwanten" hoop ik, dat de Transvaalsche heeren, die heden in ons midden verschenen, bij hun verblijf in de hoofdstad liefst zoo min mogelijk van dit gezongen Hollandsch zullen verstaan. Amstelaar. Bln ti enlan ei- De President der Transvaalsche Republiek, de beer Krüger, is gisteren middag uit Amsterdam te 's Hage gekomen en werd te 5 ure door Z. M. den Koning in bijzonder gehoor ontvangen. De heer Krüger werd bij Z. M. ingeleid door den minister van Buitenlandsche Zaken, die den President per rijtuig van het Hotel des Indes naar het Paleis geleidde. Na de audiëntie keerde de heer Krüger per Hollandsche spoor naar Amsterdam terug. Omtrent dit onderhoud deelt de N. R. C. 't volgende mede: „Z. M. betuigde zijn blijdschap, den President te ont moeten, en warme belangstelling in het verschijnen der gedelegeerde hier te lande. President Krüger dankte voor de eer der ontvangst en voor de sympathie, in 's Konings land gevonden. Met H. M. de Koningin had hij een onderhoud van een kwartier, eveneens zeer hartelijk. Wij vernemen, dat onderhandelingen over tractaten met de Zuid-Afrikaansche Republiek, vroeger reeds begonnen, met het ministerie van Buitenlandsche Zaken worden voort gezet. Paul Krüger droeg op de audiëntie bij Z. M. den Koning het kenmerk van zijn waardigheid als Staatspresident der Zuid-Afrikaansche Republiek, bestaande dit insigne in een breeden bandelier van groene zijde met een rood, wit en blauwe streep als rand aan beide zijden en een strik, uit- loopende in gouden franje. Ter hoogte van de borst zijn eenige wapens in figuren in kleuren op het lint geschilderd, hetwelk hij en écharpe over de gewone kleeding draagt. De minister van Binnenlandsche Zaken begeleidde de heer Krüger na afloop van het onderhoud met Z. M., het welk ruim drie kwartier duurde, tot aan het Hollandsche Spoorwegstation alwaar een salon wagen gereed stond om den president met zijn particulieren secretaris naar Amster dam terug te brengen. Gelijk eenige dagen geleden werd gemeld, had zich te 's Hage eene Commissie gevormd om den minister van Staat, oud-minister van Justitie Modderman, bij zijn terug keer in zijne woonplaats op hartelijke wijze te verwel komen. Deze plechtigheid had op de eenvoudigste wijze gisteren middag plaats, toen de heer Modderman vijf minuten vóór drie ure uit den trein stapte. In de wacht kamer 1ste klasse waren de door de Commissie genoodigden bijeengekomen. Onder hen vond men oud-ambtgenooten van den heer Modderman, leden van de magistratuur en van onderscheidene corporaticn. Bij afwezigheid van den burgemeester, die tot zijn leedwezen verhinderd was deze plechtigheid bij te wonen, sprak een der leden van de Commissie den heer Modderman met eenige weinige woorden toe. Hij wees er op, dat zij, die hier waren zamengekomen, behoefte gevoelden om een handdruk te wisselen met hem, aan wien het vaderland zooveel was verplicht en aan wien het voorrecht te beurt was gevallen, na eene zoo langdurige en ernstige onge steldheid in de stad zijner inwoning terug te keeren. Hij wenschte hem een lang leven toe en hoopte, dat het hem gegund mocht worden, in het volle genot zijner gezondheid nog lang zijne krachten te wijden aan Maatschappij en Staat. De heer Modderman dankte het Opperwezen vóór het voorrecht, dat hem gisteren te beurt viel. Hij behoefde niet te zeggen, dat de laatste 9 maanden, die hij in het buitenland had doorgebracht, voor hem rijk waren geweest aan onaangename en aangename herinneringen. Aan de onaangename dacht hij niet meer: de aangename waren voor hem eene bezitting voor het leven geworden. Nu zich daarbij nog deze hartelijke verwelkoming kwam voegen, moest hij alle aanwezigen dank zeggen voor de hem ook wederom thans betoonde sympathie. Hij hoopte, dat de welgemeende wenschen, door den spreker geuit, mochten worden vervuld. De heer Modderman wisselde daarna een handdruk met elk der aanwezigen en begaf zich met zijne familie naar zijn huis terug. De directeuren en kommandanten der Marine te Amsterdam, Hellevoetsluis en Willemsoord zijn uitgenoo- digd, bij een eventueel bezoek van den President der Trans vaalsche Republiek, aan boord van een Zr. Ms. oorlogs bodems, aan deze de voorgeschreven eerbewijzingen en saluten te doen geven. De bladen deelen mede, dat dr. Mezger van zijn besluit om Amsterdam metterwoon te verlaten is terugge komen. Het gemeentebestuur heeft zijne klachten over het leggen van de gasbuis ten slotte gebillijkt en er in toegestemd, de leiding van de gewelven, waarop dr. Mezger's huis gebouwd is, te verwijderen. Wegens voortdurende ongesteldheid, is, na ruim veertigjarigen diensttijd, tegen 1 Juli a. s., op zijn verzoek, eervol ontslag verleend aan den heer A. J. Gantvoort, Hoofd der openbare school te Egmond aan zee. Te Burg op Texel heeft wijlen mej. de wed. Dirk Jz. Kikkert, geb. M. Plavier, bij uiterste wilsbeschikking ver maakt aan de Herv. Kerk aldaar, een legaat, groot f 200; aan de Christelijke Bewaarschool aldaar een legaat, groot f 100, beiden vrij van successierecht. §Men schrijft ons uit Schagen, dd. 7 dezer: „Gisteren morgen, ten ongeveer half tien ure, kwamen twee personen in het Noordhollandsch koffiehuis van A. Pauw, aan de Nieuwe Lagezijde alhier, voorgevende koop lieden in oudheden te zijn, doch, daar het juist marktdag was en de meeste ingezetenen het dus druk hadden, geene zaken te kunnen doen. Daar zij, zoo zij zeiden, op den middagtrein moesten wachten, wenschten zij den tijd te korten met het maken van een vijfhonderdje. De koffie huishouder alleen een pandoerkaart, en dus niet geschikt voor eerstgenoemd spel, bezittende, haalde voor de heeren een nieuw spel kaarten, waarop deze met hunne tijdkorting aanvingen. Omstreeks dienzelfden tijd, wandelde de land man K. W., wonende te Groenveld, gemeente St. Maarten, langs onze straten, met het prijzenswaardig voornemen, om, aan het kantoor des Rijksontvangers alhier, als een goed Staatsburger zijne verschuldige grondbelasting te betalen. In de nabijheid van het kantoor, niet ver van evengenoemd koffiehuis, ontmoette hij een vreemdeling, die, juist toen zij bij elkander waren, iets van den grond geheel en al afhankelijk van de goedheid zijns broeders, en in de verste verte niet in staat haar dat schitterende leven aan te bieden, dat reeds hare kinderlijke droomen had bezig gehouden. Dat alles werkte krachtdadiger dan de beste zedespreukNora's verstand was veel rijper dan haar gevoel! Een spel niets meer, noemde zij die verhouding voor zichzelf, en bedroog aldus haar geweten, evenals zij den man bedroog, die zooveel vertrouwen in haar stelde, want zij wilde het zichzelven niet bekennen, dat het een valsch spel was, een spelen met zijn geluk. Zoo verüep de herfst en een gedeelte van den winter en niet weinig verloor deze verboden liefde van hare bekoorlijkheid, toen het waas van het nieuwe er af was. Het oude verlangen ont waakte weder met nieuwe kracht, het (verlangen, eene rol te spelen, eene plaats in te nemen, niet slechts in het hart van een man, maar in de wereld, het schitterende gesternte te zijn, waarom vele anderen zich wentelden, en nu en dan begon zij er aan te denken, dat het proefjaar, het laatste, zijn einde naderde. Hoe dan haar verhouding tot Robert zou zijn dit denkbeeld was te lastig, om er zich vooreerst mede bezig te houden. Zoo naderde de Vastenavond met zijne talrijke genietingen, in den korten tyd van eenige dagen samengedrongenwat jong en levenslustig was, wierp de zorgen verre achter zich, en storte zich in den maalstroom der bedwelmende vermaken. De juichtoon drong ook door tot haar stil kamertje. Roberts beschrijving van de maskeradefeesten, die in aantocht waren, wekten de oude driften bij haar op naar buiten, ter deure uit! Al wist zij, dat de aristocratie deze bals in hare eigene salons viert, dat zij de groote wereld, tot welke zij hoopte te zullen behooren, schaars vertegenwoordigd zou vinden op het feest, dat in den schouwburg zou plaats vinden, wilde zij toch eene voorstelling hebben van zulke feestelijkheden. Eens slechts wilde zij dansen in jeugdige lust; een enkelen keer zich verlustigen, zonder dwang, in die nooit geziene pracht en boven alles de macht beproeven van hare eigene persoonlykheid. Mevrouw Maubert deed hare eigene natuur geweld aan, toen Nora haar den wensch te kennen gaf; zij raadde haar voorzichtig heid aan. „U blijft tyd genoeg over, Nora, gij kunt het later, dubbel en driedubbel inhalen!" Maar de slang in hare borst, de genotzucht, wilde niet zwijgen, en de schoone Eva van heden was niet minder belust dan hare stammoeder. Sluwer was zij wel; zij legde haar eigen, vurigen wensch in den mond van Robert; hem deed zij zeggen, wat zij dacht, en ten slotte was hij het, die dringend en onstuimig smeekte, zij, die slechts schoorvoetend toegaf. Zoo iets in staat ware zijne verbeeldingskracht te doen ontvlammen, was het de gedachte, met Nora onbekend het maskeradefeest bij te wonen, hare schoonheid in een nieuwen vorm te zien, alleen te zijn met haar, te midden van de onstuimige, dolzinnige vreugd, arm in arm, oog in oog. Tot nu toe had Nora zijne hartstochten in bedwang weten te houden, waardoor, zoo niet haar geweten, dan toch hare vrouwe lijke eer beschut was gebleven. Nu echter zette hare eigene hand de grenzen wijder uiteen. Zijn hart sloeg onstuimig bij de gedachte, dit verrukkelijke wezen aan zijn arm rond te voeren voor de oogen van zoovelen, en toch onbekend te blijven; te midden der feestvreugde en toch geheel alleen met haar, geheel alleen aan zijne hoede overgegeven. Daar mevrouw Maubert, zoo nabij het doel, niet slechts hare medewerking, maar zelfs hare toestemming tot zulk een dol waagstuk weigerde, hoe groot de verzoeking ook voor haar zeiven was, was het noodzakelijk haar te misleiden. Een Moorsch kostuum, door Robert uitgekozen, werd door Nora in het geheim in ontvangst genomentoen mevrouw Maubert volgens hare gewoonte, wanneer zij geene verstrooiende afleiding had, vroeg naar bed was gegaan, en het jonge meisje schijnbaar hetzelfde had gedaan, werd het prachtige kostuum aangetrokken. Als een wonder beschouwde zij hare eigene schoonheid in den spiegel, die veel te klein, veel te weinig verlicht was, om hare bekoorlijkheden ten volle te doen uitkomen. Haar hart klopte zoo onstuimig, dat haar met goud gestikt nauwsluitend buisje dreigde te bersten. Voorzichtig, met vilten pantoffels over hare satijnen dans schoentjes, met een domino over het prachtige gewaad, sloop zij naar buiten, waar hij op haar wachtte. Zij was zóó opgewonden, dat zij niet in staat was een woord te spreken gevoelde zij het wellicht, dat zij den drempel van haar geluk overschreed? Ook Robert zweeg: men moest de grootste voorzichtigheid in acht nemen. Hij drukte slechts teeder hare hand en hielp haar in het rijtuig. Bijna angstig vleide zij zich tegen hem aan, toen zij de vesti bule van den schouwburg betraden overal gedrang, overal gemaskerden. Toen zij de garderobe weder verliet, ontdaan van haar somber domino, het gelaat alleen vermond door een sierlijk halfmasker, dat wel hare schoonheid, maar niet haar persoon verried, toen hij die teedere aanvalligheid van die slanke gestalte aanschouwde, had hij wel luide willen juichen van onbegrensde bewondering. Hij hield haar vast, en voor het eerst kwam de gedachte bij hem op, dat het voor eeuwig zoo zijn mocht. De eerste minuten was zij als verstomdzij kende zulke feesten slechts uit de boeken, uit de beschrijvingen van hare pleegmoeder de glans, het gewoel, de menschelijke stemmen, die al suisend haar oor bereikten, de golven der op en neer gaande menigte, het luid gelach en zoet gefluister het verwarde, het be dwelmde haar. Maar hier, evenals elders en overal, wist zij spoedig de nieuwe indrukken te beheerschen en er zich in thuis te gevoelen. Zij beantwoordde de dubbelzinnige toespraken en lokte nieuwe uit. Viel zij aanvankelijk slechts in het oog door haar prachtig kostuum en de sierlijkheid harer bewegingen, ontdekte men, I ondanks het zwarte halfmasker, dat de oogen omsloot, de schoonheid van haar gelaat, zij verwekte weldra verhoogde belangstelling door hare origineele invallen, door het vernuft en de snedigheid i harer antwoorden, door haar fijnen en soms bijtenden spot. I Zij vormde het middelpunt als het ware van een uitgestrekten kring bewonderaars, die haar steeds bleven omgevenmet ver- rukking zag zij zich het voorwerp van zooveel belangstelling, zooveel onverholen nieuwsgierigheid. Het succes benevelde, be- i dwelmde baar. Wordt vervolgd.) I raapte; volgens sommieren zeven stuivers, volgens anderen twee kwartjes. Op de meest gulle wijze verklaarde de vreemdeling dit gevondene als gemeenschappelijk goed te beschouwen, en stelde voor dit te zamen te verteeren. Het voorstel aangenomen wordende, bracht de kwartjes vinder den landman in het koffiehuis meervermeld, alwaar de antiquaren druk bezig waren met hunne tijdkorting. De gulle onbekende hield toen verder den koffiehuishouder wat aan de praat; de landman schonk eerst zijne attentie aan de spelers, die toen niet meer aan het „vijfhonderdje" maar aan het „harten-azen" waren, en wel om een gulden, liet zich eindelijk verlokken eens mede te doen, won in den beginne, doch verloor, door het keeren der kans, ten slotte het bagatel van f 160. Toen de ongelukkige, of beter gezegd onvoorzichtige verliezer, het koffiehuis met bezwaard hart, doch lichte beurs verliet, gaf de vreemde, wiens tractatie hem zoo duur was te staan gekomen, hem nog den welgemeenden raad, liet gebeurde voor zich te houden, daar hij anders wegens het spelen van ongeoor loofd spel, nog moeite met de politie zou kunnen krijgen Dien raad heeft de landman echter gelukkig niet gevolgd, en, na aangifte van het gebeurde, met opgave van het uiterlijk van het waardig klaverblad, viel het vermoeden, wat twee daarvan betreft, op een paar personen uit Alk maar, die zich meermalen met deze industrie onledig schijnen te houden, en bij de justitie niet onbekend bleken te zijn. Plet gevolg van de bemoeiingen der politie was dan ook, dat toen de namiddagtrein te Alkmaar aankwam, de kwartjesvinder en een der spelers die op een der tusschen- stations in den trein waren gekomen, aldaar, naar ik ver neem op aanwijzing van den heer ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kantongerecht alhier, die zich mede in den trein bevond, werden aangehouden. De land man per telegram ontboden, ging gisteren avond nog naar Alkmaar, en herkende zoowel de beide heeren, als twee bankbriefjes van f 25 en een idem van f 100 in hun bezit gevonden tusschen de voering van de pet, en van de jas van een hunner, en hem des morgens nog toebe- hoorende. Heden is de heer ambtenaar van het openbaar ministerie weder per middagtrein hier gekomen, alsmede, onder be hoorlijk geleide, de beide aangehoudenen, die ook door den koffiehuishouder en diens vrouw zijn herkend, de een als den persoon die den landman ten hunnent had gebracht, de ander als een der twee, die hem zijn geld hadden afge wonnen. Mogen er termen gevonden worden om de scha vuiten voorbeeldig te straffen!" Tegen den brutalen strooper Van Zwol, die in eene courant te Heeren veen eene advertentie geplaatst heeft, waarin hij den onbezoldigden Rijksveldwachter Stobbe be dankte voor den vrijdom, dien hij bij het stroopen had genoten, is door de Rechtbank te Heerenveen 45 dagen celstraf geëischt. Omtrent den diefstal aan het postkantoor te Breda verkeert men nog in de diepste duisternis. De justitie heeft nog niet de minste aanwijzingen ontvangen, tenzij de beide anonieme brieven (een aan het adres van den officier van justitie en een aan den commissaris van politie) eenig licht verspreiden, wat tot dusver onbekend is. Naar men zegt, is de belangrijkste getuige in deze zaak een heer, die des nachts omstreeks één uur brieven in de bus van het kantoor wierp, en bij die gelegenheid eenig ge ritsel hoorde, waarop hij een oogenblik later in de nabij heid zijner woning gekomen, een schel fluitje vernam, dat hem tot grooterén spoed naar huis aanzette. Op den Academiesingel, in de nabijheid van het postkantoor, is voorts een mes gevonden, dat men ook in verband met den diefstal of de „inbraak" wil brengen. Doch beide gegevens verspreiden weinig licht in de duisternis. In het koffiehuis de Munt te Amsterdam is het vol gende gebeurd: „De heer B., gepensioneerd officier van gezondheid, kwam de koffiekamer inloopen, nadat hij zich overtuigd had, dat jhr. v. d. S. daar aanwezig was. Toen hij plaats genomen had, begon hij zonder eenige reden den 72jarigen grijsaard met woorden te beleedigen. De kellner vroeg den heer B. daarop het koffiehuis te verlaten, hetgeen deze weigerde. Onverwachts staat hij op, neemt zijn stok en geeft den heer v. d. S. een slag op het voorhoofd, waardoor een ader sprong en een geweldig bloedverlies volgde. De bezoekers pakten den beleediger aan en de politie, die intusschen gehaald was, nam hem mede naar het bureau 1ste sectie. De verwonde werd verbonden en keerde daarop huiswaarts. Reeds heeft het eerste getuigenverhoor bij den commis saris van politie plaats gehad." Reeds maakten wij melding van een „Afscheidsgroet van een oud-soldaat aan de deputatie der Zuid-Afrikaansche Republiek," door den oud-minister van Oorlog, graaf Van Limburg Stirum aan de leden der Transvaalsche deputatie overhandigd. Die groet luidt als volgt: Heil den vertegenwoordigers van het edele volk van Transvaal, heil u vooral, „vader des vaderlands," oom Paul, bestuurder sinds vele jaren, schranderen Staatsman, die uwe natie tot vrijheid hebt opgeleid; u, Du Toit, die de grondslagen legt voor hare opvoeding, en ook u, generaal Smit, die zooveel hebt bijgedragen tot hare verlossing; Neêrlands zegen steune u allen, strijders voor de onschatbare vrijheid. „Rijkdom is veel," schreef mij eens een werkman, „het leven is nog meer, maar de vrijheid is alles." Ik vestig de aandacht op de dappere mannen, die in den jongsten vrijheidsoorlog het commando voerden. Zeventien war^n er onder Joubert. Hun namen zijn vermeld in de boeken der geschiedenis. Door het beleid van Paul Krüger en hun aanvoering, behaalden onze broeders, die kinderen van den grooten exodus, aangevuurd door het moedig woord hunner heldhaftige vrouwen, de zege over de talrijk geoefeude huurscharen van den machtigen Eiland- staat en dwongen den Brit tot wijken en tot vrede. Hoe kon dat zijn? Een natie, amper 50 duizend sterk, volstrekt niet rijk, tegenover den rijksten Staat van Europa, een Staat die naar bevolking ruim 700 maal zoo sterk is en naar geldmacht nog veel sterker. Hoe vermocht een handvol braven in dien ongelijken strijd te bestaan? Ik zal het zeggen: De Transvalers waren gehard door tegenspoed in vijandige omgeving; dan bij hen waren er geen huurlingen, maar gold sinds lang het heüige beginsel van den onvervreemdbaren persoon lijken dienst aller burgers; en in hun altoosdurenden feilen kamp om het bestaan, tegen wilden en tegen dieren, tegen de listen en lagen van de dienaren der Britsche Kroon, waren zij allengs ontwikkeld geworden tot de eerste scherpschutters van de wereld. Daarbij, eindelijk, kwam het voornaamste: het vaste besluit om te overwinnen of te sterven. Wie in een rechtmatige zaak zoo wil, komt ver. Zij hebben niet gevraagd gelijk zoovelen onzer thans nog durven doen: „Zouden wij wel kunnen?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 2