r aeiiKen na over eigen lot en leven, over de omstandigheden van allen die c zijn en dierbaar, over alles ter wereld wat ons belangstelling inboezemt. We herinneren ons de droo- men onzer jeugd, die ons zooveel wat schoon, heerlijk en 52> ONDER BETOOVERING. Naar het Duitsch van E. WERNER. (Vervolg.) t was zomer geworden, en op een zoni..0 g in de maand -.pperd»1 de vV« lustig van het kasteel Werdenfels, dat ïeester u ^ca^res verwachtte, i huwelijk van Raimund en Anna was in alle stilte vol- B-Cïrrfë" jonggehuwden hadden de eerste weken op Felse- bracht. Dien dag werden zij echter van daar terug had h"r en plechtige ontvangst bereid. overtroffen de stoutste ver- op de been, om den landheer en zijn jonge vrouw te verwelkomen. Ook op het kasteel waren de noodige toebereidselen gemaakt. Paul was 's morgens al vroeg van Beukendorp gekomen, om de leiding hiervan zelf op zich te nemen, en ook zijn aanstaande, die onderwijl onder bescherming van juffrouw Hofer pp Rozen berg was achtergebleven en nu bij hare zuster te Werdenfels haar intrek zou nemen, bevond zich sedert eenige uren daar. Ook de notaris Freising was verschenen, tot Paul's stomme verbazing, die zich dat onverwacht bezoek volstrekt niet kon verklaren; maar hy was er nu eens en wilde evenzeer zijn „hooggeachten cliënt" begroeten, terwijl hij ondertusschen zeer druk discoureerde met juffrouw Hofer, die Lily vergezeld had. Achter die begroeting stak evenwel nog iets anders. Sedert dat avontuur tusschen de bergen, liep de notaris weêr met dat zekere gevoel om, dat nu reeds vijfmaal zulk een tooverkracht op hem had uitgeoefend, hoewel altijd weêr voor een ander individu. Zijn bezoeken op Rozenberg werden steeds drukker en zyn vroegere kibbelarijen met juffrouw Hofer veranderden allengs in de volmaakste overeenstemming. Emma moest eindelijk wel tot het besef komen, dat zij thans het voorwerp van al die bezoeken en attenties was. Of Lily met haar ondeugende bewering nu niet geheel ongelijk had, dan of de geredde akten een geheimzinnige magnetische kracht uitoefenden hoe het zij, de juffrouw be toonde zich niet geheel Ontoegankelijk, en de hoop van den notaris ontbrandde opnieuw. Hij reed met zijn veelbelovenden zwarten rok en den gebruikelijken ruiker ten derden male met huwelijksplannen naar Rozenberg. „Nu of nooit!" dacht hij, tcrwyl hy het ijzeren hek opende waarop hij van den ouden Ignatius vernam, dat juffrouw Hofer zich met haar pupil op Werdenfels bevond, waar de baron en de barones dienzelfden dag verwacht werden. De arme Freising stond onthutst te kijken. In het eerste oogenblik was hij werkelijk geneigd aan een fatum te gelooven, dat hem tot het celibaat veroordeelde; doch daarop nam hij een heldhaftig besluit. De bloemen te laten verwelken dit zou hij als een slecht voorteeken hebben beschouwd, en sedert die Geestentop zich zoo geheimzinnig met zijn belangen bemoeid had, was hij volstrekt niet meer zulk een besliste vrijgeest als vroeger. Hij besloot dus het verraderlijk noodlot ten zijnen gunste te dwingen, beval den koetsier om te keeren, en reed naar Werden- cels, waar- hij het liet voorkomen, alsof hij alleen de feestelijke ♦.vangst mede wenschte bij te wonen, b "et terras van het kasteel was met de uitgezochtste bloemen i ook de struiken en heesters, waarmede de berg prijkten in zomerdos; maar de tuinen, die Werden- pnsr- "üetreKRingen en vertrek van 't oude jaar te viere^^^^nans is die kring misschien door 't heengaan van een, die ons lief was en dierbaar, enger geworden, en droef en somber staren we op een ledige plaats. Zoo gaarne, o zoo gaarne hadden fels anders - Is een bloeiende, geurende krans omringden, waren verdwenen. De arbeid van verscheidene maanden had de ver woestingen van een enkel uur niet kunnen herstellen, en schoon een deel van de oude boomen nog staande was gebleven cn men alles in het werk had gesteld om althans in den onmiddellijken omtrek van het kasteel de sporen der vernieling uit te wisschen, was het met vorstelijke mildheid aangelegde park, dat zich uren ver in uet rond uitstrekte, met zijn zeldzamen en kostbaren schat van bloemen en planten reddeloos verloren. Beneden in de vlakte zag het er nog treuriger uit. De velden lagen onder slijk en puin bedolven, waaruit hier een ontwortelde boom, ginds een reusachtige keisteen uitstak. Al het moer en dras hadden zich hier opgestapeld en onder die taaie, ondoor dringbare bedding lagen akkers en weilanden begraven. Het vroeger zoo vruchtbaar gebied van Werdenfels was in een woes tenij herschapen, en indien het al te redden was, bleef de op brengst toch nog jaren lang voor den landheer verloren. Des te fraaier zag het dorp er uit, te midden van zijn bloeiende tuinen en weilanden; hier was zelfs geen voetbreed gronds ver loren gegaan, en in zijn feestgewaad had het een dubbel wel varend voorkomen. De hofmeester monsterde nog eens den stoet van bedienden, die in gala op het terras stond geschaard, en stapte vervolgens op Arnold toe, die juist het kasteel uitkwam. In zijn kwaliteit als kamerdienaar en vertrouwde van zijn jongen meester, achtte Arnold het natuurlijk beneden zijn waar digheid, zich bij de andere bedienden aan te sluiten. De hof meester had dien afstand ook steeds erkend en behandelde hem bijna als zijns gelijke. „Nu is alles klaar," zeide hij. „Binnen een half uur kunnen de baron en de barones hier zijn, maar de ontvangst in het dorp zal hen wel een poos ophouden." „Waarschijnlijk, want die is buitengewoon 1" antwoordde Arnold met groote tevredenheid. „Nu weten ze daar niet wat ze van dankbaarheid zullen doen en verheffen ze hun landheer tot in de wolken, en hoe slecht hebben ze hem vroeger be handeld!" „Ja, onze Werdenfelsers zijn niet gemakkelijk, maar ik denk dat mijnheer het nu wel met hen zal kunnen vinden." „Dat denk ik ook. Oom de baron" Arnold hield hard nekkig aan deze benaming vast als hij van Werdenfels sprak, „heeft een wonderbaarlijke manier om de menschen alleen met de oogen de waarheid te zeggen. Het is volstrekt niet noodig dat hij den mond opendoet, men heeft genoeg aan zijn blik." „Nu, aan daden heeft hij het ook niet laten ontbreken. De tocht, dien hij toen bij gelegenheid van het hooge water met den dominé ondernam, zal niemand onzer hem licht nadoen. Zelfs de jonge baron bleef aan den oever." „Natuurlijk deed hy dat!" hernam Arnold, "het hoofd van het geslacht gaat overal voor. Wij zijn de jongere linie en moeten achterstaan, zelfs in het gevaar." „Hoe staat het eigenlijk met dat huwelijk?" vroeg de hofmeester, die in de feestelijke stemming, waarin hij verkeerde, buitengewoon spraakzaam was. „Zal dat nog niet doorgaan?" „Het volgend voorjaar. Onder ons gezegd en gebleven, het jonge paar moet eeröt nog wat wijzer en verstandiger worden! Oom de baron heeft dat ook begrepen, en onderwijl laat hij het huis op Beukendorp nu nieuw en prachtig voor ons in orde maken. Mijnheer Paul moet eerst de bewijzen leveren, dat hij daar al3 landheer op zyn plaats is, en dat kleine ding ik meen onze zitbanken en schommelende wagens, en toch de reis moet zoo dadelijk weêr ver volgd, en tal van onaangenaamheden staan ons, reizigers, alweder te wachten. We weten het, niet altijd zal de weg, dien we moeten gaan, liefelijk zijn seho<.»., niet altijd aanstaande mevrouw, kan dan onderwijl nog wat grooter worden. Gelooft ge ook niet, dat men na zijn zestiende jaar nog wat groeien kan?" „Wel zeker! En blijft gy dan op Beukendorp?" Arnold zag den ander met onuitsprekelijke verbazing aan; hy begreep niet, hoe men zó<5 iets kon v gen. „Dat spreekt van zelf! Hoe zouden de jongelui het zonder mij stellen? Bovendien heb ik mevrouw de barones op haar sterfbed beloofd „Ja, ja, dat weet ik, dat hebt ge mij al verscheidene malen verteld," viel de hofmeester in; doch Arnold had zich waar schijnlijk niet zoo s hielijk van zijn lievclings-thema laten afbrengen, als de „jongere linie" niet op ditzelfde oogenblik was verschenen. Paul liep gearmd met zijne aanstaande, die zeer tot genoegen van den ouden knecht, in haar feestgewaad met den langen sleep iets grooter dan gewoonlijk scheen. Zij namen de toebereidselen tot de ontvangst in oogenschouw en hierop wendde de jonge baron zich tot den hofmeester: „Wij zullen mijnheer en mevrouw al bij het rijtuig begroeten, en dan staat gij hier bovenaan de trap, aan het hoofd van het dienstdoend personeel. En gij blijft ook hier, Arnold." De hofmeester nam natuurlijk genoegen met die beschikking, en Arnold deed even natuurlijk het tegendeel, terwyl hij zich bij zijn meester aansloot, die met Lily verder ging. „Ik blijf in uwe nabijheid, mijnheer Paul," verklaarde hij op zulk een beslisten toon, dat er niets tegen in te brengen was. „Dat is mijn plaats en bovendien staat het ook beter." „Waarom spreekt ge toch altijd tegen, Arnold?" zeide Lily ongeduldig. „Hebt ge het bouquet rozen in de zitkamer van mijn zuster op de kleine canapétafcl gezet, zooals ik je heb opgedragen?" „In de zitkamer van mevrouw de barones? ja wel, freule de rozen staan op de schrijftafel." „Maar ik heb toch uitdrukkelijk gezegd, ze op de canapétafel te zetten! Waarom hebt ge dat niet gedaan?" „Omdat ze beter op de schrijftafel voldoen veel beter zelfs." „Maar ik wil ze daar niet hebben staan!" riep Lily, met den kleinen voet stampende. „Arnold, zet die bloemen oogenblikkelijk, waar je dat is bevolen I" viel Paul hier op strengen toon in. „Op de schrijftafel voldoen ze oneindig veel beter," herhaalde Arnold met onverstoorbare bedaardheid. „Ze staan daar juist onder het portret van mijnheer den baron, mevrouw de barones zal dat als een lieve attentie beschouwen, oom de baron is dat stellig met haar eens, en de freule zal er dus zeker niet op aandringen „In 's hemels naam neen, neen!" riep Lily, tot wanhoop gebracht. „Zet de rozen voor mijn part onder die tafel, maar zwijg dan en houd toch op met die eeuwige titels!" Zij trok Paul met zich mede en Arnold behield als overwinnaar het veld. Medelijdend zag hij zijn meester na, die de zonder linge gewoonte had van hem te willen bevelen. Alleen door de oogen van oom den baron liet hij zich iets gezeggen, daar deze de eenige was, die hem ontzag inboezemde; maar de jonger- linie trachtte te vergeefs zich tegen hem te verzetten, en d** zij zelve in. „Paul," zeide Lily, half lachend en half verstoord, onlangs gekibbeld wie bij ons aan huis den scepter z en de een wilde hem niet aan den ander overlaten. Ma.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 4