HELDERSCHË EN NIEUWËIIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noordertwartier. 1884. N°. 71. Vrijdag 13 Juni. Jaargang 42. VAN HAND TOT HAND. ?.Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post „1.20. Uitgever A. A. BAKKER BUREAU: MOLENPLEIN. Cz. Prijs der Ad vertentienVan 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belnngrijk lager. Blnneiuan cjl. De Micldelb. Crt. bevat een hoofdartikel, naar aanleiding van het ziekbed van Prins Alexander en staat stil bij de zeldzame belangstelling, die zich bij ons volk openbaart bij 't geen thans in het Paleis te 's Hage voorvalt. Daar ligt op het ziekbed de eenige mannelijke telg, behalve onze Koning, uit ons Vorstenhuis. De eenige nogen dat juist, zegt het blad, is het ernstig teeken. Herinnert voorts, hoe kort geleden in Duitschland met zekere trotschheid er op gewezen werd, dat vier opvol gende geslachten in het Vostenhuis vertegenwoordigd waren en Wilhelm zijn achterkleinzoon op de armen hield. Zoo was het ruim veertig jaren geleden ook hier. 4 September 1840 viel Willem I hetzelfde voorrecht ten deel. Hij mocht de geboorte beleven van den oudsten zoon van onzen tegenwoordigen Koning. Thans is het of het noodlot op ons Vorstenhuis rust. Het blad gaat na de verschillende slagen, die het huis van Oranje in de jongste jaren getroffen hebben en vervolgt dan aldus „Groote belangen staan op het spel, en uit dat be wustzijn vooral spruit de algemeene belangstelling die zich op dit oogenblik openbaart. Men weet dat, mocht de slag vallen die onzen eenigen Prins ons ontneemt, wij staan voor een tijdperk van overgang, waarin belangrijke zaken kunnen gebeuren. „De Staatscommissie, die belast is geweest met het onder zoek van welke bepalingen der grondwet herziening nood zakelijk en thans raadzaam is, schreef in haar verslag over de troonopvolging„Er is geen enkele reden om in de I algemeene regelen van erfopvolging momenteele verande- j ringen te brengen. Maar wel is liet raadzaam, den vorm j te verbeteren. De bestaande bepalingen laten aan duide lijkheid en volledigheid veel te wenschen over en kunnen daardoor tot allerlei misvattingen aanleiding geven. Het zal wel overbodig zijn uiteen te zetten tot welke moeielijk- heden deze gebreken in buitengewone omstandigheden aan leiding zouden kunnen geven/"' „Welnu, die buitengewone omstandigheden doen zich wellicht spoedig genoeg voor. De treurige ervaring der laatste jaren, door ons vorstenhuis opgedaan, had voor ons Door GOLO RAIMUND. Vervolg.) Op de portalen en trappen van het kasteel, die wegens de zieken verlicht bleven, flikkerde nog slechts hier en daar een flauw lamplicht, want de nacht spoedde ten einde. Het was een ruwe, stormachtige dag geweest, die de jicht, welke den markies gedurende de laatste dagen noodzaakte zijne kaner te houden, veel pijnlijker had gemaakt, en ook de lasten en moeite vergrootte, verbonden aan de verpleging der zieken en van de weinige soldaten, die gedeeltelijk in het nabijzijndc dorp en de enkele huizen ingekwartierd waren. In de kamer, waar Erwin onder dak was gebracht, brandde eene nachtlamp, maar het lichtscherm, dat voor het bed stond, hulde dit in diepe duisternis, zoodat de sluimerende nauwelijks te onderscheiden was. Zoo ver de lichtstraal viel, kon men bemerken, dat de kamer er veel gezelliger uitzag sedert den namiddag, waarop de gewonde officier hier was gebracht. Een gemakkelijke stoel bevond er zich in, benevens eene elegante nachttafel met al het noodige; een tweede tapijt verminderde de koude en dempte tevens het geluid der schreden en dikke wollen gordijnen verborgen de" glazen deur, die naar den tuin leidde. Als het oog zich langzamerhand aan de schaduwen, die het bed omgaven, gewend had, onderscheidde men het doodsbleeke gelaat van den gekwetste en het verband om het hoofd. Naast hem, in de duisternis van het lichtscherm, zat eene barmhartige zuster, die met eene zachte hand van tijd tot tijd het ijs op zijn voorhoofd vernieuwde en zorgde, dat zijn slaap niet gestoord werd. Overigens zat zij onbewegelijk, want de zieke sluimerde onder het verkoelende verband; eerst toen hy eenigen beweging maakte en in het Duitsch een paar onver staanbare woorden mompelde, stond zij op en boog zich over hem heen. „Ha, zijt gij het, zuster Fortunate?" vroeg hij, geheel ont wakende, in goed Fransch. „Altijd wakker, altijd op uw post wanneer slaapt gij eigenlijk? Ik wil niet, dat gij voor mij opblijft." „O, wij zijn dat gewoon, mijnheer," antwoordde zij zacht. „Hebt gij goed geslapen?" „Zeer goedwees zoo goed, mij eens te laten drinken, lieve zuster, en dan zou ik n gaarne iets zeggen." Zij gaf hem het glas en ondersteunde hem met eene lichte, zekere hand, toen zij hem opbeurde. „Wat wildet gij mij mededeelen?" vroeg zij, hem voorzichtig weder nederlcggende. „Ik gevoel mij, nu ik weder eenigszins kan denken, hier niet op mijn gemak," antwoordde hij, „zou het niet mogelijk zijn, zuster Fortunate, dat men mij vervoerde, misschien naar een boerenhuis bij medelijdende menschen?" „Gevoelt gij u niet op uw gemak?" riep de barmhartige zuster verwonderd, „ontbreekt het u hier aan iets laat uwe ver zorging en verpleging iets te wenschen over? Ik bid u, zeg het mij." Een zwakke glimlach vloog over het bleeke gelaat. „Kunnen de engelen van geduld ook driftig worden?" zeide, hij, trachtende te schertsen. „De jonge vrouw, die mij overdag oppast. Margot meen ik, dat zij heet, heeft mij gewaarschuwd den doctor niet te laten merken, dat gij, zuster Fortunate, 's nachts een les en een waarschuwing moeten en kunnen zijn om met meer voortvarendheid een werk te volbrengen dat noodig is en ieder oogenblik steeds dringender om afdoening vraagt. Maar zooals met zoovele zaken hebben wij den tijd voorbij laten gaan; elk verlies dat wij leden, beschouw den wij niet als een waarschuwing, behartigden wij niet als een wenk om ons te haasten. De politiek nam onzen ganschen tijd in beslag; en nu nog zal er wie weet hoeveel tijd voorbij gaan vóór wij aan die herziening de hand slaan „Het ziekbed van onzen troonopvolger kan ook in dezen een vingerwijzing zijn. „Wat er gebeuren zal, wanneer de noodlottige slag eens vallen mocht, zegt onzetegenwoordige Grondwet. „Het Prinsesje is dan aangewezen als Konings opvolg ster en staat, zoolang zij minderjarig is, onder oogdij van eenige leden van het Koninklijk huis en eenige aanzienlijke Nederlanders. De voogdij wordt geregeld en de voogden worden benoemd bij een wet, vastgesteld in een vereenigde zitting der beide Kamers. „Bij het leven van den Koning wordt deze wet nog gemaakt; is dit niet geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning (of der minderjarige Koningin) over de regeling der voogdij gehoord. „Gedurende de minderjarigheid wordt verder het Konink lijk gezag waargenomen door een regent. „Welk een geheel andere toestand dan de tegenwoordige kan hierdoor in het leven worden geroepenEen ruim veld wordt dan geopend voor allerlei intriges en bovenal worden wij blootgesteld aan vreemden invloed. „En zonder dat het noodig is om ons ongerust te maken over Duitschlands macht, valt het toch niet te ontkennen dat, hoe men de zaken ook moge bezien, van daar toch moeten komen de naaste familieleden, die over het Prinsesje voogdijschap zouden moeten uitoefenen. „Die invloed zou zich onmiskenbaar doen gevoelen, en of dit wel nuttig zou zijn voor onze, belangen, betwijfelen wij." De voorwerpen, uit een koffer van dè Hertogin van Saksen-Meinigen gestolen zijn de volgende: 1 broche, bestaande uit zeven zwaluwen van kleine brillanten, in goud gezet; aan mijn bed waakt. Gij behoort met uwe plichten aan uwe landslieden, de gekwetste Franschen, en het komt mij als een diefstal, als een inbreuk op de gastvrijheid voor, dat ik in het geheim uwe krachten voor mij in gebruik neem. De vriendelijke verzorgster heeft mij ook verraden, dat de heer van dit kasteel hoe heet hij ook? „Markies de Brissac." zeide de barmhartige zuster. „Brissac Brissac," waar heb ik dien naam toch meer gehoord?" mompelde hy, de hand aan zijn bezweet voorhoofd brengende. „Gij moogt niet denken, mijnheer, volstrekt niet," zeide de barmharige zuster op waarschuwenden toon, „maak mij mijn ambt niet raoeielijker dan het reeds is. Wat wildet gij zeggen omtrent den markies?" „Het doet mij leed," zeide hij, „zijne gastvrijheid in zulk een uitgebreiden zin te genieten, waar hij ze slechts ongaarne verleent niet in staat te zijn hem mijn dank te betuigen, daar hij zich tot nu toe nog niet bij mij heeft laten zien," „Gij dwaalt," antwoordde zij, „hij was in den beginne enkele koeren hier, maar dat weet gij niet, omdat gij toen buiten kennis waart. Sedert eenige dagen houdt de jicht hem in zijne kamer. De groote overwinningen van het Duitsche leger en de onge lukkige toestand des lands maken hem verdrietig en ik wil hem niet geheel vrij pleiten van zekere partijdigheid, het gevolg van zijn ongeluk. Dit moet u echter niet verontrusten de wensch van de kleine betrof alleen mij. Mocht de markies, wat wellicht mogelijk is, mij de uitvoering mijner plichten bij u beletten, dan zou hij mijne gelofte te na komen, die mij verplicht alle lijdenden, zonder onderscheid van geloof of nationaliteit, mijne hulp te ver- leenen. Gij zijt het zwaartst gekwetst; de andere vier hebben 's nachts geen toezicht noodig en het is slechts dc inbeelding van den markies, die hem doet meenen, dat hen, door de zorg, die ik u bewijs, iets onthouden wordt. Daarom, mijnheer, ver zocht Margot u daaromtrent te zwijgen. Geloof mij, de goede vrouw en haar man, die er alles van weten, zullen hunne eigene landslieden niet benadeelen! Ik zou gaarne elk conflict met den markies vermijden; zoo het daartoe kwam, dan moest ik naar eene plaats gaan, waar men mijne werkzaamheid niet aan banden legt. Maar ik deed het niet gaarne mij aan zulk een conflict bloot te stellen ware niet goed van u, mijnheer, ook niet tegen over de andere lijders hier in huis." „Wat zijt gij goed, vroom als de duiven en listig als de slangen," zeide hij met een flauwen glimlach. „Maar ik zal u gehoor zamen. Gij kunt niets ongeoorloofds willen en als ik dan toch moet sterven, dan zal het zoo zacht zijn, als eene tecdere hand mij de oogen toedrukt." „Sterven?" vroeg zij getroffen en haar stem klonk zoo klagend, dat hij met moeite het hoofd opbeurde. De afhangende kap van haar gewaad, die haar gelaat en oogen verborg, beletten hem de uitdrukking van haar gelaat te onder scheiden, ook al haddc de duisternis dit toegelaten. „Sterven!" herhaalde zy nog eens. „Ik geloof niet, dat ik er dezen keer van opkom, goede zuster," antwoordde hij kalm. „Ik gevoel mij onbeschrijfelijk moede. Tweemaal zoo zwaar gewond in anderhalf jaar tijd; daarbij zonder den inwendigen lust om te leven, die de machtigsten vijand is van den dood en hem vaak zoo vaak overwint ik geloof niet, dat ik tot mijne kameraden zal terugkeeren." „Mijn God, mijn God, hoe komt gij aan die gedachten," zeide zij verschrikt. „Gij zijt immers buiten gevaar; gy moet u alleen 1 dit'» van matgoud (rond) niet paarl in het midden; 1 ronde dito met ster van brillanten en turkoois in het midden; 1 langwerpige gladgouden broche met paarl aan beide uiteinden en waaraan twee kwastjes van brillanten; in het midden der speld, aan het einde van ieder der kwastjes, een klaverblad van paarlen; 1 broche van brillanten, voorstellende een aardbezie- bloem, waardoor een gouden speld; 1 langwerpige broche met groote brillanten en met kleine paarlen omzet. De commissaris van politie der derde sectie te Amster dam verzoekt opsporing, inbeslagneming en onmiddellijk bericht. Z. M. de Koning beeft afwijzend beschikt op liet adres om gratie van de Volondammer visschers, die dit jaar bekeurd zijn wegens overtreding van art. 8 der wet oj) de visscherij in de Zuiderzee. Te Scbagen is aanbesteed het onderhoud en begrinten van den rijweg op den Westfrieschen zeedijk, dat aange nomen is door den beer T. Lanser, te Zijpebet straatwerk is aangenomen door den heer Klerk, te Dirkshorn, en het timmerwerk door den lieer L. Oudt, te Winkel. De Keizerin van Oostenrijk beeft bij baar vertrek uit Amsterdam den beer Halm, eigenaar van Brack's Doelen- Hötel, een diamanten ring ten geschenke gegeven. De portier ontving een ring met paarlen en eene som van honderd gulden, de oberkellner eene doekspeld, het verdere personeel geschenken in geld. Ook de politie-beambten, die de Keizerin van dienst zijn geweest gedurende baar verblijf in de hoofdstad, hebben van H. M. eene belooning ontvangen. Tot directeur der Maatschappij van Onderlinge Levensverzekering te Amsterdam is, ter vei vanging van W. A. Tobias, benoemd de beer A. K. De Wendt, oud kapitein der mariniers. Bij den Gemeenteraad van Arnhem is een voorstel in behandeling tot verlaging van den gasprijs, die gedu rende de laatste twee jaren op 8 cent per stère stond. Bilse zal dezen zomer twaalf concerten in bet Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam gevenbet eerste 5 Aug. a. s. maar dood bedaard houden, uw geest niet vermoeien, u niet opwinden, om eene nieuwe verbloeding van de wond aan uwe long te voorkomen, wat natuurlijk zeer nadeelig zou zijn. Gij moogt ook niet te veel spreken; ik moet u dus verzoeken nu te zwijgen en te trachten te slapen." „Opgewonden ben ik niet door het spreken," verzekerde hij. „Maar wanneer de pijn, die het hart lijdt, nadeelig is, dan is het altijd toch nog twijfelachtig wat meer hindert: spreken of zwijgen. Ieder mensch heeft, wanneer hij gevoelt, dat de dood nabij is, laatste wenschen, laatste groeten; bij my is niemand, die mij verwant is en ik zou u dus gaarne de mijne toevertrouwen. Ik zal zeer langzaam en zeer zacht spreken; ik gevoel, dat ik daarna bedaarder zal ziin, dat ik misschien weder kan slapen, zoo als gij wenscht. Wilt gij mij ook geduldig annhooren?" „Spreek dan," zeide zij, niet. wetende, of het beter was zijn wensch te vervullen of te weigeren, "wat zoudt gij mij gaarne mededeelen?" „Daar het mij niet vergund zal zijn op Duitschcn grond te sterven, zou ik daar gaarne begraven willen zijn, in Erlenstein, naast een tweelingbroeder en mijne ouders. Als de oorlog voorbij zal zijn, moet gij u met deze bede tot de kameraden van mijn regiment wenden, ik heb anders niemand." „Niemand," vroeg zij met eene ontroerde stem. „Neen," antwoordde hij kalm, „de mijnen zijn dood: ouders, broeder, vriend, allen. „En is dit dan het eenige, wat gij te verzoeken hebt? Hebt gij anders niemand, dien gij bemint, dien gij een groet zoudt willen zenden?" vroeg zij met eene gebrokene stem. In de diepe duisternis zag zij den smartelijke glimlach niet om zijne lippen dwalen, maar zij hoorde den innigen klank der matte stem. „Dien ik bemin?" herhaalde hij. „O, zuster, Fortunate, dat is het, wat mij niet laat sterven, dat zij het nooit zal vernemen, hoezeer ik haar bemind heb. Ik had eene vrouw, eene kinderlijke, engelreine vrouw, en zij heeft mij verlaten. Waarom wilt gij mij uwe goede hand onttrekken?" vroeg hij, toen hij het trillen der hare voelde. „Gij moogt mij uwe hand laten behouden, ik was harer niet onwaardig. Ik heb mijne vrouw, na bittere teleurstellingen, die ik in mijne jeugdige hartstochtelijkheid voor onoverkomelijk hield, ontvangen als de dierbare nalatenschap van een stervende, niet als een vurig begeerd geluk, want zij was nog een kind, toen zij met mij getrouwd werd. Toen ik haar na jaren wederzag, had zij zich tot eene engelachtig schoone vrouw ontwikkeld, die nog haar kinderlijk hart in den boezem droeg en ik, zuster Fortunate, ik beminde haar spoedig sterker, trouwer, waarachtiger dan ik buiten haar ooit iets of iemand bemind had. Wij kenden elkander niet, toen wij ons gemeen schappelijk leven begonnen; wij moesten eerst aan elkander gewend raken en, zooveel ernstiger en ouder dan zij, beantwoordde ik wellicht niet aan hare jeugdige voorstellingen. Zij was verre van dc wereld opgevoed en moest er toch in leventoen ik beproefde haar daarvoor te vormen, is mijne hand daartoe mis schien te ruw en onbedreven geweest; zij onttrok zich aan mij. Onaangename omstandigheden kwamen er bij, nietswaardige intriges eener vrouw, die ik grootmoedig behandelde, de invloed der familie, bovenal wellicht den drang van haar eigen jong hart in één woord, zij ontvluchtte. Uitgeput zweeg hij stil. „Gij moogt, neen, gij moogt niets spreken en u opwinden door de herinnering aan eene onwaardige," zeide zij angstig.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1