Het dagblad van Zuidholland geeft een overzicht van het door een aantal onzer bladen over de Nisero-kwestie geschrevene er zijn een paar uitzonderingen, die het blad liever ongenoemd laat en concludeert dan aldns: „Één punt staat dus vast: Nederland is eenstemmig in goedkeuring van de houding, door de Rogeering in dezen aangenomen, en eenstemmig ook in oordeel omtrent de gedragslijn, voor het vervolg aan te nemen. De Volks vertegenwoordiging, die zich in dezen zin het eerst uitsprak is gebleken, daarmee de tolk te zijn van geheel het Nedei*- landsche volk. Zedelijk staan wij daardoor in de kwestie zoo sterk mogelijk. En de Engelsche Regeering, die erkend heeft, hare gedragslijn naar de stem der openbare meening in haar land te hebben bepaald, zal ongetwijfeld erkennen, dat ook de openbare meening in Nederland niet kan worden in den wind geslagen. De Zutph Crt. bevat de volgende correspondentie uit Atjeh van 9 Mei 11. Na 19 April is er niet veel bijzonders gebeurd. Dat komt waarschijnlijk, omdat de weg langs welken de trans porten gaan, beveiligd wordt door artillerie, waaraan ook is toe te schrijven, dat wij bij de laatste transporten niet zooveel gewonden hebben gekregen. Op 29 April be kwamen wij bij een transport van Anagaloëng naar Glé- Kambing drie gewonden (minderen) en den 4 dezer op denzelfden weg 7 gewonden, waaronder een kapitein der artillerie, die den vorigen morgen met eene sectie van Kotta Radja vertrokken was. De kapitein had het dus gauw te pakken, maar gelukkig zijn het slechts vleesch- wonden (twee kogels hebben hem getroffen) en zal hij waarschijnlijk spoedig hersteld zijn. Den 7den sneuvelde een soldaat, terwijl men bezig was een brug over de Linggo te herstellen. Den vorigen dag liep een soldaat van eene colonne Lambaroe, bestemd tot beveiliging van den trans- portweg, een weinig van de troep af en legde zijn geweer op eenige passen van zich neer. Een ons bevriende Atjeher bemerkte dat en maakte zich in minder dan geen tijd van het wapen meester. Gelukkig werd de dief gesnapt en door onze soldaten neergeschoten. De hier heerschende cholera eischt nog al offers. Eene kazerne te Nesoeh, waar in 24 uur 11 gevallen voorkwamen, is ontruimd en het garnizoen van Kampong-Gedah verhuisd. Blijkens mededeeling van den waarnemenden agent en consul-generaal der Nederlanden te Alexandrië is door hem van de Indische Regeering het telegrafisch bericht ontvangen, dat de cholera in Groot-Atchin is geweken. Te 's Hage is aanbesteedhet maken van gebouwen en inrichtingen op de stations WestwoudHoogkarspel en Bovenkarspel, en van twaalf wachterswoningen ten behoeve van den spoorweg HoornEnkhuizen. Minste inschrijver was de heer P. H. Verbruggen, te Waddingsveen, ad f218,800. Na ruim vijf weken te hebben gearbeid, is het aan de Texelsche schelpmachines gelukt, het op 12 Dec. 1883 op Texel gestrande stoomschip Aludra af te werken en in vlot water te brengen. Voor het afbrengen en het leveren van de boot te Amsterdam is gecontracteerd voor f 78,000. Na het innemen van den inventaris, die te De Cocksdorp is opgeborgen, zal de boot bij kalme zee en goed weer door het Eierlandsche zeegat naar buiten worden gebracht en vervolgens opstoomen naar Amsterdam. In de op 16 dezer gehouden vergadering van aan deelhouders in de naamlooze Vennootschap „Hoornsche Stoomboot-Maatschappij" is besloten, den dienst Hoorn Amsterdam met 1 Juli a. s. te staken en de boot in publieke veiling te verkoopen. Op mijne vraag, zoo meldt men o. a. uit Londen aan het N. v. d. D., wat den leden der Transvaalsche deputatie gedurende hun verblijf op het vasteland al zoo bijzonder was opgevallen, was het antwoordde heerlijke plekjes in Utrecht en Gelderland, het prachtige vee in Noordholland (ik heb daar koeien gezien, zeide generaal Smit, die in de Transvaal f3600 zouden waard zijn); de lieve Hollandsche kinderen en de mooie Hollandsche meisjes, de Duitsche militairen en de Portugeesche „vrouwen met snorren en baarden," terwijl de president lachend bemerkte „dat hij maar niet begrijpen kon, hoe men in een land, dat bijna geheel in het water lag, nog naar regen kon verlangen." Na afloop van het vogelschieten op jl. Vrijdag namiddag te Beegden (Limburg) heeft een löjarig jongeling, die een der geweren naar huis droeg en niet wist, dat het nog geladen was, daarmede twee 20jarige jongcdochters getroffen. Eene er van is niet buiten levensgevaar, zij eigen kamer, terwijl ik mijn intrek zal nemen bij mijn adjudant zoo is alles het spoedigst en het best geregeld. Een rijdende ordonnans zal onmiddellijk een geneesheer halen en gij Clemence hield hem angstig terug. „Mijn goede naam ligt in uwe hand, geef hem niet prijs aan valschen schijn, wees ook om Godswil voorzichtig bij myn man. Hij vermoedt in de verste verte niet wie de barmhartige zuster was, wie de voerman, die hem door de Fransche voorposten gereden heeft; elke aandoening kan zijn dood tengevolge hebben!" „Wees onbezorgd," zeide de oude generaal, „geen vreemde mond zal hem het schoone geheim mededeelen. Stel volkomen vertrouwen in mij en wees verzekerd, dat ik alle opzien, alle praatjes zal weten te vermijden, dat ik persoonlijk voor alles zal zorgen, alsof Tromberg mijn eigen zoon ware. Maar nu moet gij zelve gaan rusten, genadige vrouw, gij siddert, hoe dapper gÜ u ook gedragen hebt." Zy weigerde het nog. „Eerst moet ik, in de duisternis verborgen, opdat hij misschien niet op het denkbeeld kome, dat ik en zuster Fortunatc dezelfde persoon ben, zien en hooren, hoe men hem overbrengteerst wil ik weten, hoe het met hem is." In het naaste vertrek werd Erwin vijf minuten later op het bed van den generaal neergelegdterwijl zij aan de deur luisterde hoorde zij hem den generaal verzekeren, dat niets dan de lucht en de opgewondenheid hem aangegrepen hadden, en dat hij van een vasten slaap, van de vreugde, zich weder in l.et Duitsche leger te bevinden, wonderen verwachtte. Toen de deur gesloten was en zij op de terugkomst van den generaal wachtte, stond zij aan het venster en staarde naar de donkere straat, waar het weder stil was geworden en men niets meer hoorde dan den regelmatigen tred van den schildwacht. Allengs werd het ook rustig in haar hart; een gevoel van zoete zekerheid overviel haar en zij stamelde een vurig dankgebed. „Hij slaapt," zeide de generaal, toen hij teruggekeerd was, „maar nu moet gij ook rusten, genadige vrouw, ik beveel het. Al is die sopha ook klein en hard, gij zult ondervinden, dat men na zulk een tocht geen voeren bed noodig heeft. Morgen vertelt gij mij hoe deze zaak in elkander zit en zullen wij over leggen, wat ons verder te doen staat. Ga nu slapen," eindigde hij, terwijl hij liefderijk hare hand kuste„slaap zoet, droom van uwe heldendaden en van eene gelukkige toekomst." {Slot volgt.) heeft het grootste gedeelte der lading in het hoofd en borst gekregen. De dader is radeloos. Met algemeenc stemmen nam gisteren de Tweede Kamer de Indische begrooting aan en ging daarna over tot de behandeling der klassenbelasting. De hooioogst is in Friesland zeer voordeelig. Zelden gaf de eerste snede zooveel gras en van zulk eene beste kwaliteit. In weerwil hiervan brengen toch de grasver pachtingen van hooilanden hooge prijzen op. Ook de haver belooft buitengewoon en de rogge vertoont halmen, zooals men maar zelden ziet. Uit Friesland zullen binnenkort voor rekening van eenige rijke landbouwers en veehouders twee personen naar Amerika vertrekken, om op 't gebied van landbouw en veeteelt op verschillende plaatsen in Amerika een onder zoek in te stellen. Men deelt aan de Leeuw. Crt. mede, dan niet alleen sterke pekel (afval uit zoutkeeten) doelmatig is om in de straten groeiend gras te verdelgen, maar dat water, met zwavel aangemengd, dezelfde diensten kan doen en men dan gedurende geruimen tijd van het lastige straatwieden bevrijd is. Omtrent de uitvinding der speelkaarten bestaan ver schillende lezingen. Volgens eene hiervan, zouden de Chineezen de uitvinders zijn, terwijl de geleerde Hertog van Sussex meent, dat reeds de oude Egvptenaren speel kaarten gekend en gebruikt hebben, wier aantal en indeeling in verband stonden met de indeeling van het jaar. Diensvolgens doelt het getal van 52 kaarten (in het Whistspel) op de weken des jaars, de dertien kaarten van één kleur op de weken van een verljaar, zoodat de vier kleuren de vier jaargetijden voorstellen. Telt men van aas tot 10, en rekent den boer op elf, de vrouw op twaalf, den heer op dertien, zoo krijgt men het getal 91, en viermaal 91 is 364, dus het aantal dagen in één jaar. Volgens een andere lezing zouden de speelkaarten zijn uitgevonden in Frankrijk, tot tijdverdrijf van den krank zinnigen Koning Karei VI (13801422), doch het in 't Parijsche kabinet van oudheden aanwezige piketspel van Karei VI is noch een piketspel, noch een eigenlijk spel kaarten, maar een uit 17 bladen bestaand allegorisch schetsen- of prentenboek, ongeveer gelijk aan de 50 bladen van den zoogenaainden Giuco di Turrocki van Mantegna, welke men geheel verkeerdelijk voor een Turockspel houdt, het zijn eveneens allegorische prentverbeeldingen, en boven dien komt het getal van 50 ook met geen der combinaties der 78 kaarten van het Turockspel overeen. De eigenlijke speelkaarten zouden volgens een vierde lezing door de Arabieren van de Oost-Indiërs zijn over genomen, en vandaar naar het Westen zijn overgekomen, doch men vindt nergens een opgave van den tijd waarop dat ongeveer zou zijn geschied. In Duitschland vindt men het eerst van speelkaarten gewag gemaakt in 1388. Bij de verbouwing van een huis in Eichstadt heeft men ver leden jaar, verstoken onder een balk, een bijna in alle kleuren compleet stel Duitsche kaarten gevonden; de hartenaas draagt het jaartal 1565 en de schoppenaas den naam van den fabrikant G. Jos. Oth. Het geheele spel had bestaan uit ten minste 48 kaarten. In Frankrijk wordt het eerst melding gemaakt van speelkaarten in het jaar 1400, Italië 1419, Engeland 1463 en Spanje 1436. Goliatlis-snorkerijen klinken leelijk, en opgeschroefde, militaire eerzucht heeft in de wereld veel onheil gebaard; maar wat het krijgsmansleven, bij al zijn gevaren, gunstigs kan werken, is zichtbaar in de manschappen van allen rang, ook lang nadat zij uit den dienst zijn ontslagen. Er is een vaardigheid en ondergeschiktheid, een gemakkelijkheid om zich te behelpen, een gewoonte aan orde en regelmaat, een stiptheid in het uitvoeren van opgedragen lasten bij hen te vinden, welke men bij anderen dikwijls te vergeefs zoekt. Het oude Rome had één en hetzelfde woord voor „manhaftigheid" en voor „deugd." P. H. De Groot. Het Alphabeth is ook een leger: in lange rijen staat dit doodend lood geschaard in de letterkasten van den drukker. Gelukkig wie er meê vuren mag en het hooge, vrije rijk van Wetenschap en Beschaving helpt verdedigen. O. Von Breitschwert. Lauwerkransen hebben meer menschen bedorven dan doornkransen. N. N. „Ach" zuchtte een savante dame op haar wandeling door het frissche lentegroen „de natuur alleen verstaat de kunst om haar ouderdom goed te verbergen." J. G. Se urne. Gelijk de heete luchtstreek, door haar sterke groeikracht, tegelijk planten en dieren grooter, maar ook het vergif krachtiger maakt, zoo bestaat de tijd der jongelingsjaren uit de langste en warmste dagen, die, door het vuur der jeugd, alles doen rijpen, liefde, vriendschap, poëzie, maar ook het heirleger van driften met hare giftanden en gifblazen. Jean Paul. HET ZENDINGSFEEST TE BOEKENRODE. Door de vrijgevigheid van mevrouw de weduwe Mosschert van VollenhovenVan Lennep en van den heer mr. J. F. Van Lennep had gisteren voor de eerste maal na den dood des hoeren mr. J. Mosschert Van Vollenhoven het Zendingsleest plaats op het bovengenoemd landgoed, alwaar het thans voor den vierden keer gehouden werd. Reeds vroeg in den ochtend, even na zevenen kwam de eerste feesttrcin van Amsterdam aan de halt aan de Zandvoortsche laan aan en ofschoon de regen bij het uitstappen had opgehouden, toch liet het weder zich niet heel fraai aanzien. Tusschen achten en tienen, den tijd, waarop de Noordhollandsche, de Utrechtsche en de Zuidhollandsche feesttreinen aankwamen, was nog menig buitje gevallen en blies de noord-westenwind koel over't weiland. Nauwelijks echter waren de feestvierenden in de heerlijke eiken en beukenlanen van Boekenrode gekomen of een aangenaam gevoel maakte plaats voor het gure en kille in den vroegen morgen. Een geurige, lieflijke lucht woei den wandelaar onder deze hooge boomen om de slapen en de koelte van zooeven was in luwte veranderd. Tevens scheen het, dat de regen wilde ophouden, en inderdaad bleef het, tot op het oogenblik. dat wij dit schrijven, droog. Daardoor had men in de zandige gulle duinpaden, die tusschen hakhout en hoog geboomte door, naar spreekplaats No. 3 en 4 leidden, geen last van stof. Spreekplaats No. 1, alwaar ds. H. Pierson, directeur der Heldringgcstiehten te Zetten, de openingsrede zoude uitspreken, was spoedig bereikt. Onder het eerste hooge geboomte rechts van den hoofdingang, nadat men de laan doorgeloopen is, vlak tegenover de huizinge Boekenrode, was het spreekgestoelte opge richt. Ter linkerzijde van den spreker had tgfmuzipk van het zevende regiment infanterie op eene vrenheid plaats genomen en blies voor den aanvang der feesteeid vers 10 en 1G van Psalm G8. Plechtig en statig klo de heerlijke accoordcn in deze kerk van ongekorvcn In In alle stilte hoorde men deze schoone mclodiën aan of verzde zich rondom het spreekgestoelte, waar, nadat het koper zween der sprekers Gods onmisbaren zegen op dit feest en drcvcdcr van den hemel afsmeekte. Daarna nam ds. Pierson het woord. In zyn openingsrede, uitgaande van het slot het Evangelie van Mattheus: „Mij is gegeven alle kracht ir»el en op aarde. Daarom gaat henen en onderwijst (leert) alle ren en doopt ze in den naam des Vaders en des zoon en des igen Geestes," sprak hij over het recht, den aard en de krader Zending. Het recht der zending ontleende Spreker aje woorden van Christus, die gezegd had, „leert alle volkt Groot gewicht hechtte spreker en hierin volgde hij Chrisia, die eveneens groot gewicht gehecht had aan onderwijs de ks aan het onderwijs, doch men versta mij wel, zeide Spr, niet aan het onderwijs, dat de waarheid zoekt of daarin tn door te dringen door eigen onderzoek, door diepzinnig denken fijn uitspinnen: neen, wij, christenen, wij hebben de waarheice ons van boven gegeven is en die neergelegd is in den Bijbeliie wij elkander moeten leeren kennen, even als de Heer ze onopenbaard heeft. Niemand kan die uit zich zeiven vinden, as de wijsgeeren van de 18de eeuw zulks voorstelden, die daci, dat de mensch, die van nature goed is, door eigen nadenk,tot kennisse der waarheid zoude komen. Dat meende Spreker.. De ons geopen baarde waarheid moeten wij andere leerennnen, dat, heeft Christus ons opgelegd, toen hij zeide„Gaat heeneert alle volken," Hiermede was ook de aard der zending azgeven, namelijk bekendmaking met de Christelijke waarheid, >als die nedergc- legd is in Gods Woord, de groote goudmijn, aruit spreker bij al zijne leerredenen zijne stof putte. Daarvan moest alle onderwijs uitgaan, rvoor moest alle onderricht dienen, daartoe werd iedereen opg?kt. Reeds vroeg beginne men zijne kinderen met deze Chrlijke leerringe te voeden, opdat zij er geheel in leven enblijveven. Dan zouden in het vervolg der tijden onze Christen-zendcgcn in Indië niet zoovele moeielijkheden te overwinnen hebbemu ziet men, dat een deel onzer vaderlandsche jongelingschapen inlander een onderwijs toedient zoo verschillend van datgc wat de Christe lijke zendelingen hem aanboden. De kracht, die van deze zending uitging.on spreker niet berekenen; ofschoon hij aan den goeden uitslaniet wanhoopte, liet hij liet berekenen der vruchten aan '.'gemeente over, evenals de prediker, die zijne rede zondceene toepassing besluit,- het maken dezer toepassing aan elk neentclid in het bijzonder overlaat. Dit was trouwens ook okers gewoonte, als hij in zijn herderlijk ambt, de bezoekerfer verschillende gestichten te Zetten voor het Godsrijk tracht winnen. Deze rede, die met onverdeelde aandacht a^ehoord werd, en op zeer bevattelijken toon, duidelijk en methlere stem werd uitgesproken, vond algemeene goedkeuring de omstanders. Toen de spreker dan ook aan het slot de nigte uitnoodigde tot het hem naspreken van het: Amendat cHeer ook gezegd had aan het slot zijner opwekking tot verbrein zijner leer, was er niemand, die zweeg. Men zong naar de wijze van „Ich beten die Macht der Liebe" het zevende nummer van het feestpream„Gij gaaft ons Heer, een rijken zegen," enz. Nadat dmuziek zweeg en de laatste tonen weggestorven waren, spraspreker de zegen over de omstanders uit, die hem daarna„d 's Heeren zegen op u daal," toezongen. Hiervoor bedankte ds. Pierson en de mechen verspreidden zich om <>f den fraaien tuin, achter het huiselegen, te bezich- j tigen öf eene der spreekplaatsen 3 en 4 op te zken. Zoo hoorden wij van ds. WesthofT van Amsterdam op Nc4 de rijke vrucht der zending op Sumatra bespreken, terwijl hij hoorders opwekte tot ruimere gaven voor dit doel, waar 's lamRegeering zooveel offerde op ditzelfde eiland voor de eer des verlands. Te half twaalf trachtte mr. J. F. Van Lerep van Boekenrode tot verhoogde belangstelling in het zendingsvrk op te wekken, daar, naar zijn zeggen, de belangstelling daawor niet groot was. Veel had men gehoopt, maar weinig was uibricht en sommige bijeenkomsten, de zendingszaak betreffende, adden opgehouden te bestaan uit gebrek ann medewerking. Van 12 tot 2 uur werd er pauze gehouden. Amsterdammer). Bultenlanc. De Transvaal-deputatie heeft op haar verblijf thans in Engeland Gladstone niet gezien, die zich wegens dringende bezigheden liet verontschuldigen. Morgen vervolgt de deputatie de reis naar Transvaal. Het Berliner Tngeblatt wil weten, dat het der politie te Wiesbaden gelukt is een aanslag te verijdelen, die op het leven van den Duitschen Keizer gemunt was. Een uit Amerika gekomen dame, cie uit Elberfeld naar Wies- baden vertrekken wilde, werc in het bezit gevonden van ontplofbare stoffen, in vier verschillende koffers verborgen. Zij werd echter door de pditie daarin verhinderd en in hechtenis genomen. De jl. Dinsdag ontvanger Duitsche bladen maken van het geval nog in het gelnel geen melding en Keizer Wilhelm is op dit oogenblil niet te Wiesbaden, maar te Ems. Het bericht van het Berliner Tgbl. vereischt dus niet alleen bevestiging maar twens opheldering. De Kroonprinses van Zweden en Noorwegen is eer gisteren van een zoon bevallen. Te Obercassel is jl. Donlerdag een vreeselijk mis drijf gepleegd, hetwelk onder de bevolking grooten indruk gemaakt heeft. Eene aldaar voor hare gezondheid verblijf houdende dame, mevrouw Carstanjen, echtgenoote van een advocaat uit Keulen, was dien dag met twee harer dochters en eenige vriendinnen eene wandeling gaan doen naar den nabijgelegen berg. Daar mevrouw C. weldra over ver moeidheid begon te klagen, besloot zij naar huis terug te keeren, na een oogenblik gerust te hebben, terwijl haar gezelschap alleen de wandeling zou voortzetten. Toen echter hare dochters des middags tehuis kwamen, was mevr. C. nog niet teruggekeerd. Men ging terstond aan het zoeken, maar dien dag te vergeefs. Eerst twee dagen later heeft men het lijk gevonden, op slechts twintig pas afstand van den weg in het boschje verborgen. Naar alle waarschijnlijkheid is zij door een slag op het hoofd be dwelmd en vervolgens met een mes vermoord. De toe stand van het lijk bewees, dat zij een zwaren doodstrijd gehad heeft. De dader heeft haar vervolgens geplunderd en o. a. een met diamanten versierden ring, een gouden bril en ongeveer 80 mark aan geld buitgemaakt. De moordenaar is te Ivoningswinter gevat. Hij bekende reeds, dat hij de dame geworgd heeft. De man is 28 jaren oud, gehuwd en inwoner van Vinxel, een plaatsje aan den weg waarlangs de vermoorde kwam. Zijn naam is Pieter Dahlhausen. Hij werd gevat wegens diefstal van waschgoed, en een som gelds die men bij hem vond, leidde tot het vermoeden van zijn schuld aan den moord. Vier der fabrieksarbeiders, die op Pinkstermaandag zulk een spektakel maakten in de nabijheid van Bismarck's

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 2