gHELDERSCHE® ™- EN NIEIIWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1884. N°.80. Vrijdag 4 Juli. *4^4*- Jaargang 42. Blnnenlan d. Uitgever A. A. BAKKER Cz. s) ANNE MARIE. Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. t franco per post 1.20. Het heeft hier en daar bevreemding gewekt, dat voor het paleis van den Prins van Oranje te 's Hage na zijn dood geene eerewacht is geplaatst. Naar aanleiding daarvan deelt het Dagblad mede, dat er geene eerewacht voor 's Prinsen paleis kon optrekken zoolang de rouw voor het leger niet was uitgeschreven. Nadat dit thans is geschied zal gedurende den rouwtijd, die op 4 weken is bepaald, dagelijks op vaste uren eene eerewacht voor het paleis van wijlen Z. K. H. den Prins van Oranje de gebruikelijke eer komen bewijzen. Op de jl. Zaterdag onder voorzitterschap van dr. D. Lubach te Kampen gehouden zomervergadering van den geneeskundigen raad voor Overijsel en Drenthe, kwamen onder meer de volgende belangrijke zaken ter tafel Het gebrek in sommige streken van voldoende genees- en vooral verloskundige hulp maakte een onderwerp van bespreking uit. De slotsom was: er is in ons land naar gelang der bevolking geen minder aantal geneeskundigen en vroedvrouwen dan in andere landen van Europa, maar zij zijn niet gelijkmatig verdeeld en in de achterhoeken heerscht vooral gebrek aan vroedvrouwen, tengevolge waarvan niet alleen verloskundige hulp daar vaak moeilijk te verkrijgen is, maar de geneeskundigen ook in hunne eigenlijke geneeskundige praktijk belemmerd worden. Het geneesmiddel voor dezen toestand is: samenwerking in dit opzicht tusschen gemeenten en staat, de eersten door het geven van grooter tractement, de laatste door liet verleenen van subsidie, waar de krachten der gemeenten bewijsbaar te kort schieten, verbonden aan stationeering van de vroedvrouwen op die plaatsen, die voor hare vestiging het geschikst zijn. In het vooruitzicht dat zoo iets zal geschieden, noodigde de voorzitter de geneeskundige leden uit te onder zoeken en hem mede te deelen waar zulk een vestiging het noodigst is. Het bleek vervolgens, dat alle leden het daarover eens waren, dat een eenvoudige gymnastiek zonder eigenlijke toestellen op de lagere scholen behoorde te worden inge voerd, en er werd besloten zich daarover met een adres aan de liooge Regeering te wenden. Een der leden bracht de vraag ter tafel, of de waar schuwing, vroeger steeds gegeven wanneer cholera asiatica in aantocht was of heerschte, tegen bet gebruik van ooft enz., nu wel houdbaar was, sedert Ivoch had meegedeeld BUREAU: MOLENPLEIN. dat cholera bacillen nooit in de maag, maar steeds in de darmen door hem worden aangetroffen. Zou men niet veeleer het gebruik van zuur en dus ook van ooft ntoeten aanraden? De vergadering was het echter eens met den voorzitter dat, hoe groote waarde men ook hechtte aan de onderzoekingen van dr. Koch, liet aanraden van het ge bruik van veel ooft, ook onrijp ooft, op het oogenblik nog voorbarig zijn, en het veiliger was om, evenals de raad vroeger deed, liet gebruik van ooft niet te verbieden, maar te raden daarbij, evenals bij alle andere zaken, de matig heid te betrachten. Het wetsvoorstel tot verhooging met f 300,000 van art. 80, hoofdstuk V der Staatsbegrooting, voor „de uit roeiing der longziekte in het spoeling-district," beeft den afgevaardigden der groote landbouw-maatschappijen in Friesland, Drenthe, Gelderland, Overijssel, Utrecht, Holland, Zeeland, Noordbrabant en Limburg aanleiding gegeven zich per adres tot de Tweede Kamer te wenden. Zij zeggen daarin o.: „het toezicht werkt nog gebrekkig; de opzichters zijn nog zonder controlehet vee wordt nog niet geregeld gemerkt bij invoer in den besmetten kring/ Adressanten hebben hun klachten in een schrijven aan den minister nader met feiten geadsueerd. Zij wenschen zich echter zeer stellig te hoeden voor miskenning van den goeden wil des ministers en gelooven wel dat Z. E. zal slagen in het uitroeieu van den gevreesden vijand; doch daarvoor blijft h. i. noodig dat wat de minister wil, niet door de uitvoerders van dien wil worde veranderd of ver waterd, en Z. E. de beschikking behoude over voldoende middelen, waarom zij aandringen op spoedige aanneming van het wetvoorstel. Men schrijft uit Amsterdam aan de N. Rott. Crt.: „Reeds werd gemeld dat Betsy, het wijfjes-nijlpaard van Artis, weduwe geworden is. Herman, haar lot om niet te zeggen echtgenoot, stierf Maandag 23 Juni. Of het is geweest om beider zevenjarigen zoon, die. in dan Londenschen Zoo een onbezorgd bestaan leidde, van zijn verlies onkundig te laten, is niet bekendzeker is het dat de dood van den belangwekkenden dikhuid eerst aangekondigd werd, toen een valsch alarm omtrent het verscheiden van een der zeeleeuwen den vrienden dezer niet minder interessante diersoort ongegronden schrik veroorzaakt had. Herman was een van de oudste bewoners van Artis en had, met zijne wederhelft, in 't volgend jaar het feest Prijs der Advcrtentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Gronte letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. van beider vijl-en-twintigjarig verblijf kunnen vieren. Hij was een goedaardig gedrocht, niettegenstaande zijn uiterlijk al de verschrikkingen vertoonde, die in het 40ste en 41ste hoofdstuk van het boek Job worden toegeschreven aan den Behcmoth, in wien men zijne beeltenis wil herkennen. Hij hield Betsy in een redelijk humeur, wat niet altijd ge makkelijk ging en sedert zijn verscheiden soms te wenschen overlaat. Hij woog 7 tot 8000 kilo. Hij was, gelijk ook bij de lijkschouwing gebleken is, welgemaakt van lijf en leden; had een maag zoo groot als een uitgespreid tafel kleed; een blaas die vier-en-twintig liter vocht bevatte; Iongen als een ordinaire varkenstrog; andere ingewanden naar den aard zijner plantenetende natuur. Alle ver schijnselen wezen op een algemeenen katarrhalen toestand. Sedert ongeveer drie weken was zijn eetlust gering; een gewis teeken van ongesteldheid. Een lange doodstrijd werd hem echter gespaard. Toen het paar hier kwam, was 't het tweede in een der dierenverzamelingen op het vasteland. Parijs ging Am sterdam daarin voor en te Londen had men sedert ge- ruimen tijd twee exemplaren, om welke meester te worden de onderkoning van Egypte een algemeenen jacht op den Nijl had moeten doen houden. Sedert dien tijd heeft de bevolking echter de waarde dezer amphibien leeren kennen en tegenwoordig zijn ze gemakkelijker te hekomen. Echter blijft het vervoer een moeielijk op te lossen vraagstuk. Bij hun komst werden Herman en Betsy 3 tot 4 jaar oud geschat. Naar dien maatstaf zou de cloode ongeveer de natuurlijke eindpaal van zijn leven, zooals die door de ervaring en door den duur van het ontwikkelingstijdperk des lichaams wordt aangewezen, bereikt hebben. Zij zijn in Duitschland gekocht van zekeren Casanova, die er mede reisde, maar zijne reisgenooten wat groot van om vang begon te vinden. Werkelijk zijn ze, tenzij een bier brouwer er zijne waterkuipen voor beschikbaar stelt, moeielijk onder dak te brengen. Zestienmaal beeft hun samenzijn vrucht gedragen, maar slechts twee hunner jongen werden groot. De een, de jongstgeborene van allen, maakt de vreugde der Londe- naars uit; de ander vond een droevig einde. De Ameri kaan, die hem gekocht had, stelde hem op reis naar de Nieuwe Wereld in Svdenham-Palace ten toon; een vleugel van dit gebouw brandde af en het jeugdig Amsterdamsch gedrocht kwam in de vlammen om. De twee verkochte Een nieuwe hartelijke lach stoorde de oude dame. Anna Maric echter leunde met gesloten oogen tegen den deurpost; het was, alsof de grond onder haar voeten wegzonk. „Koert Stürmer? Oom stürmer? Maar tante!" riep de jonge man uit: „Hij kon bijna haar vader wezen!" „Is dat een hinderpaal, Klaus?" „Neen! Maar ik geloof het tocht niet. Willen wij wedden? Anna Marie richtte zich opzij wilde binnentreden en zeggen Waartoe twist gij? Ik heb hem lief, ja! duizendmaal ja!" Maar weder bleef zij staan; haar broeders stem klonk zoo vreemd „Tante Rosamundc, ik kan het niet gelooven!" „Klaus! Hebt gij u dan niet reeds lang voorgesteld, dat het eenmaal zoo komen moest?" „Ja, ja! maar ach God, ik heb voor dat uur gevreesd, zoo lang het kind het eenige is, waaraan mijn hart hangt; gij weet het niet, hoe geheel, tante." „Klaus!" de stem der oude dame werd weck van teederlieid, „mijn oude, goede jongen, gij zijt nog jong, waarom zoudt gij ook niet nog gelukkig worden Ik heb het u immers dikwijls gezegd; gij hadt moeten trouwen." „Trouwen? dat zegt gij tegen mijtante? En gij weet, dat ik jaren lang een ongelukkig mensch gebleven ben, omdat „Maar Klaus, denkt gij nog steeds daaraan?" vroeg met angstigen stem zijn tante. „Nog steeds?" herhaalde hij op spottenden toon. „Word ik er dan niet dagelijks aan herinnerd? Meent gij, omdat ik nu kalm voortleef, en tusschen beide lachen kan, omdat mij de wijn goed smaakt en het eten ik zie de torens van haar vaderlijk huis, zoodra ik voor het venster sta; ik zie Anna Marie, ik kan die noodlottige plek in den tuin niet voorbijgaan, zonder dat de woorden, die zij toen sprak, in mijn ziel wcêrklinkenIk ken ze van buiten, tante, ik heb ze immers weken lang in de koorts uitgeschreeuwd en gefluisterd, en 'altijd staat haar ver leidelijke gestalte weder voor mijn oogen en klinkt mij de zacht smeekende toon in de ooren, verleidelijk als Satan zelf: „Verwijder het eigenzinnige, akelige kind uit uw huis, het stoort ons geluk!" Hij lachte verachtelijk. „En omdat ik dat niet wilde toestemmen, mijn woord, dat ik aan mijn stervende moeder gegeven had, niet brak, daarom schudde zij mij af als een kleedingstuk, dat niet gemakkelijk genoeg zit, toen toen „Klaus! Klaus, om Godswil!" sprak de oude dame met angstige stem en stuite den stroom zijner heftige woorden. In het kleine kamertje echter lag Anna Marie op de knieën; haar hoofd raakte bijna den vloer. Het was stil geworden daar binnen, alleen de haastige schreden, waarmede de jonge man het vertrek op en neêr liep, werden gehoord. „En nu ja, ja, het moest zoo komen!" zeide hij week. „Ik ben geen egoist, waarlijk niet, maar het zal mij onuitsprekelijk zwaar vallen, haar af te staan. O ja, ik zal nog dikwyls zien, ik kan er ieder oogenblik heenrijden, zij zal ook bij ons komen zeker; maar zie, tante maar ik ben een dwaas, waar achtig, een dwaas! Het i3 eenmaal 's werelds beloop, en ik begrijp niet, waarom ik niet reeds sedert lang gemerkt heb, dat Stiirmer Anne Marie lief heeft; het is immers zoo natuurlijk Hoe goed, dat ik er op voorbereid ben; niet de kleinste schaduw Naar het Duitsch van Wimielmina Heimburg. Vervolff.) Anne Marie lette daar niet op, maar tastte met vaste hand in een lade en reikte haar broeder een pakje papieren over. „Daar Klaus," zeide zij, terwijl zij lachend naar zijn gloeiend gelaat zag, „waarom riept ge mij niet aanstonds?" Het knorrige gezicht voor haar helderde op. „Waarlijk, Anne Marie," riep hij vroolijk, daar zijn zeik heb het pak ten minste twintigmaal in de hand gehad; duizendmaal dankIk zeg het immers altijd, Anne Marie, wat zou er zonder u wel van mij worden De lach verdween plotseling van haar gelaat en haar oogen zagen nadenkend de statige gestalte haars broeders na, die nu de mannen genaderd was, en met hen onderhandelde. De woorden klonken haar als een droom in de oorengeheel werktuigelijk nam zij haar sleep op en verliet het vertrek. Op het punt van de deur te sluiten riep haar broeder haar na „Anne Marie, vind ik u straks in de woonkamer? De tuinman wenscht met ons te spreken over den nieuwen aanleg bij hetboschje." Zij wist, toen zij buiten stond, volstrekt niet, of zij hem geant woord had zij zat in haar kamerhaar blik dwaalde het gezellig vertrek rond en bleef eindelijk op het portret van haar broeder rusten. Maar zij zag het nieteen geheel ander beeld, een ander mannelijk gelaat stond haar voor den geest. Het roode met pannen gedekte dak van het Dambitzer heerenhuis verhief zich voor haar oogenboven hen wiegelden en ruischten in den vochtig warmen lentewind de bruine uitbottende takken der lindenallde in den Dambitzer tuin, en aan hun voeten bloeiden in een lange rij sneeuwklokjes, die de kleine witte kopjes schudden. „Anne Marie," had hij haar genoemd. „Anne Marie," even als in haar kindsheid! Zij richtte zich op, alsof zij uit een zwaren droom ontwaakte. Ach neen, het was waarheid; nauwelijks een uur geleden had hij zoo tot haar ge sproken, en Anne Marie von Hegewitz had, als door toovermacht geboeid, voor hem gestaan. Wat hij nog meer gezegd had? Zij wist het niet meer, slechts dat ééne woord: „Anne Marie," weerklonk tot diep in haar ziel, even als op dien St. Maartensavond had zij haar handen in de zijne gelegd en hij haar tot zich getrok ken slechts één oogenblik, zij wist ternauwernood, of het werkelijkheid was dan wel een droom? Toen was Klaus de trap afgekomen „Klaus! Ach God, Klaus!" Zij legde het hoofd tegen de leuning der sofa en sloot de oogen. Zij zag zich zelf hoe zij het oude huis verliet kon haar voet den drempel wel overschrijden Zij zag Klaus in de deur staan en haar nazien met zijn goede, trouwe oogen, wellicht tranen daarin. Al wat zij zoo dikwijls vleiend tot hem gezegd had, schoot haar te binnen „Ik blijf bij u, Klaus, altijd, altijd En nu begon het krachtige meisje te schreienzij wist ternau wernood wat tranen waren en nu vloeiden zij uit haar oogen met al de kracht eener geschokte ziel. En boven al deze smart zweefde toch een onuitsprekelijk gevoel van gelukdoor den droeven sluier der weemoed drongen rooskleurige stralen, het voorgevoel eener heerlijke toekomst, de overtuiging, dat het leven, tot nu toe door haar geleid, nauwelijks leven te noemen was, wijl haar het ééne ontbroken had, dat aan het blijde leven eerst waarde en wijding geeft. Zij stond op en trad voor de beeltenis haars broeders. „Klaus, lieve Klaus, ik kan immers niet anders," fluisterde zij; zij wandelde de kamer op en neer, een zoet lachje lag om haar mond en de beschroide oogen lachten mede. Het luiden der etensbel voor de dienstboden deed haar uit haar droomen ontwakenzij verwisselde haar rijkleed met 't huis gewaad, de sneeuwklokjes echter legde zij in den bijbel op haar schrijftafel en streek nog eenmaal liefkozend over de kleine witte bloempjes, voor zij haar sleutelmand nam en de kamer verliet. Op weg naar de woonkamer ontmoette haar een kroesharig bloeiend meisjezij had den arm vol blinkende koperen kandelaars, de zwarte oogen blonken bijna even sterk als het glinsterende vaat werk zij trad op zijde, om de jonge meesteres te laten voorbijgaan. „Wel, Marieke," vroeg Anna Marie, „is het uitzet klaar?" De knappe deern zette een blij gezicht. „O, genadigdc freule, nog niet geheel en al, maar het is immers eerst over drie weken Paschen; Gottlieb verft nu de kamers in ons toekomstig huis en de schrijnwerker brengt in de volgende week onze meubels." Anne Marie knikte vriendelijk, maar zij antwoordde niet. Haar gedachten waren reeds weder in Dambitz en doorwandelden de vertrekken van het slotde meeste waren nog leeg, maar er zou ook wel eens een tijd komen, dat de schrijnwerker meubels voor haar zou brengen. Anne Marie zag het meisje aan en lachte zij wist zelf niet waaromwas het een haar overmeesterend gevoel van zaligheid en Marieke lachte ook een vol akkoord van jeugd, hoop en geluktoen liep het meisje ijlings weg met haar kandelaars, en Anne Marie ging de trap af; in beider harte heerschte de zelfde zonneschijn. Zij had haast; Klaus wachtte zeker reeds, hij wilde haar immers spreken over den aanleg van den tuin. Naast de kamer van Klaus bevond zich een klein kabinetje. Anne Marie herinnerde zich, het door haar zelf ontworpen plan van aanleg in haar teekenportefeuille in dat kamertje te hebben bewaard, en daar zij Klaus nog niet in de woonkamer vond, keerde zy ijlings terug naar het kabinetje, om het plan te halen. Het was bijna donker geworden en zij onderscheidde niet dui delijk meer de voorwerpen in het kleine vertrek, dat Klaus schertsenderwijze zijn bibliotheek noemde, naar de boekenkasten, die daarin geplaatst waren. Des te duidelijker hoorde zij den hartelijken lach haars broeders en daartusschen haar naam. „Anne Marie," zegt gij? Beste tante, het is om zich dood te lachen Lach maar, gij ongeloovige Thomas, gij zult u weldra van de waarheid van mijn vermoeden overtuigen, wij vrouwen, wy oude vrijsters in het bijzonder, Klaus, zien scherper in zulke zaken. Binnen kort komt er iemand en haalt uw schootpopje weg; dan roepen wij beide wee en ach, mijn lieve jongenWat moet er van ons worden?" „Iemand, tante? gij spreekt in raadsels. „Nu mijnentwege, maar wijl gij zoo vreeselijk met blindheid geslagen zijt, mon cher, is het christenplicht, u de oogen te openen. Ziet gij dan niet, hoe het geheele wezen van het meisje veranderd is? Hebt gij dan nog nooitMais mon Dieu, waartoe dit alles Kort en goed Anna Marie bemint Stürmer!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1