exemplaren hebben meer opgebracht dan hun ouders gekost
hebben. Ondanks de groote hoeveelheden gras en brood,
die zij verorberen en de zorg voor anderdaagsche verver-
sching van het op Nijl-temperatuur te houden brakke
water in het bekken, behooren Herman en Betsy dus tot
de voordeeligc kostgangers van Artis.
Aan het vinden van een tweeden lotgenoot voor Betsy
valt niet te denken. Afgescheiden van hare eenigszins
Xantippe-achtige inborst, zou de samenkoppeling voor het
geluk van beide partijen niet gewenscht zijn. Het zal
dus noodig wezen te wachten tot ook zij den tol der
natuur betaald zal hebben, teneinde daarnaar het Nijl
paarden-verblijf met een nieuw en fleurig geslacht opnieuw
tc kunnen bevolken. Zoo lang dit echter niet geschiedt,
leve Betsy er rustig voort; „hooietende gelijk een rund,"
nederliggende onder schaduwachtige boomen, in eene schuil
plaats des riets en des slijks;" „bij elk harer nieringen
licht doende schijnen; „uit hare neusgaten de rook
latende voortkomen als uit een ziedenden pot en ruimen
ketel," gelijk zulks beschreven is op de boven aange
haalde plaats des hoeks Job.
De minister van Waterstaat heeft geantwoord op het
voorloopig verslag over de wet op de zeevisscherijen. Het
ontwerp is aldus gewijzigd, dat art. 8 der wet van 1881
voortaan zal luiden: „Het visschen in de Zuiderzee met
kuilnetten tussohen twee vaartuigen gespannen, is ver
boden, behalve van 1 Mei tot en met 15 Juli van elk jaar."
Onder de punten ter behandeling in de zomerver
gadering van de Provinciale Staten van Noordholland,
komt ook voor eene voordracht van Gedep. Staten om
anderhalve ton provinciaal subsidie te geven ten behoeve
van den aanleg van een locaalspoorweg tusschen Medem-
blik en Hoorn. Het uitvoerend comité van den ontworpen
locaalspoorweg „Hollandsch Noorderkwartier/ dat zich tot
het verkrijgen van dit subsidie tot de Provinciale Staten
heeft gewend, bestaat uit de heeren Donker, dijkgraaf van
de Yier Noorderkoggen, Van Houweningen, burgemeester
van Medemblik en Opperdoes, Groot, burgemeester van
Midwoud, en Krieger, civiel ingenieur.
Het plan is, de haven van Medemblik door een locaal
spoorweg, gaande langs de gemeenten Opperdoes, Twisk,
Oostwoud, Midwoud, Abbekerk, Benningbroek, Sijbekarspel,
Wognum en Zwaag, te verbinden met den Staatsspoorweg
te Hoorn. De kosten worden voor onteigening gerekend
op f 150,000, f 380,000 voor de werken en f 100,000
voor materiëel. De Hollandsche Spoorwegmaatschappij
zou de exploitatie op zich nemen en het materiëel in
brengen in de met de eigenaars der baan te maken maat
schap; de gemeenten en de waterschappen en particulieren
zouden de f 380,000 bijeenbrengen, en van de provincie
worden de ontbrekende f 150,000 gevraagd als een rente
loos voorschot, uit de eventueel te maken overwinst terug
te betalen te zijner tijd.
Gedeputeerde Staten ondersteunen dit verzoek om subsidie,
niet alleen om het belang der ontworpen baan en de ge
bleken behoefte, maar bovenal om de wijze, waarop het
plan is tot stand gekomen en waarop men zich voorstelt
net uit te voeren.
Jl. Dinsdag zijn te Winschoten en Scheemda 130
stuks éénjarige vaarzen verkocht, tegen f 130 a f 170
per stuk, aan den handelaar Israëls, te Weenen, voor
rekening van verkoopers in Noord-Amerika.
Er zijn, durf ik zeggen, zoo meldt men o. a. uit Parijs aan
de Amstcrdamsche Crt., weinig landen waar door de voortdurend
zich afwisselende dagelijksche voorvallen, een romancier of tooneel-
schnjver zulke rijke stof om levensdrama's te scheppen steeds
voor het grypen heeft, als wel Frankrijk. En mocht eens een
handig chroniqueur op het denkbeeld willen komen al de
boulevard-cancan-*, zoo noodig voor ons bestaan als 't zout in den
bouillonen waarvan de bladen het tiendedeel nog niet vertellen
(trouwens, voor wat alleen dagelijks te Parijs aan incidenten
zal op Anne Marie's geluk vallen, want daar smeeken uw oogen
zeker om, tante Rose? Neen, wees gerust, wees gerust!"
Onbewegelijk lag Anne Maric op den kouden grond, het hootd
tegen den post der deur geleund. Zij verstond niet meer wat zij
daar binnen spraken, zij hoorde steeds maar dat ééne verschrikke
lijk woord:
„Verwijder dat kind uit uw huis, het stoort ons gelukZijn
geluk! 't geluk van Klaus! Zij streek met de koude hand over
haar voorhoofd, als moest zij zich overtuigen, dat het geen droom
was Neen, neen, zij was wakker, zij kon haar voeten bewegen,
zij kon gaan, het kamertje verlaten, den gang langs, naar haar
eigen kamer.
Marieke kwam juist den gang door. Anne Marie bleef staan en
droeg haar op aan freule Rosamunde te zeggen, dat zij niet aan tafel
kon komen, wijl zij hoofdpijn had en van avond alleen wenschte
te zijn.
Het meisje zag verschrikt naar het bleeke gelaat der freule.
„Zal ik juffrouw Brockelmann roepen?" vroeg zij bezorgd.
Anne Marie maakte een ontkennende beweging; toen zij de
hand op de deurknop legde, keerde zy haar hoofd om.
„Maria!"
Het meisje kwam terug.
„Het is niets ga maar heen," zeide zij haastig; een oogenblik
later werd de kamerdeur achter haar gesloten en van binnen
gegrendeld.
„Zij wil alleen zijn met haar gedachten," merkte tante Rosa
munde bij den avondmaaltijd op, toen zij en Klaus rechts en
links van de plaats der afwezige zaten. Klaus antwoordde niet
dadelijk, maar hij zag naar den stoel en zeide ten laatste:
„Zoo zal het nu weldra altyd zijn!"
En de oude dame knikte heel droevig; zij wist niet, wat te
antwoorden, en een heimelijke angst voor de toekomst overviel
haar, sedert zij gezien had, dat bij Klaus nog altijd de oude
wonde bloedde, die hem voor lang reeds geslagen was. Zij had
gedacht, dat ze reeds lang was geheeld.
Den volgenden morgen ging Anne Marie als altijd met haar
sleutelmandje door keuken en kelder; zij was bleek en haar bevelen
waren korter en onvriendelijker, dan men het in den laatsten tyd
van haar gewend was. Alleen tegenover Klaus toonde zij een
vriendelijk gezicht, al was het ook met eenigszins vertrokken lippen
cn zonder dat haar oogen eenige deelneming verrieden. Zij rekende
twee uur met hem, en hoewel Klaus verstrooid en onrustig was,
kwam toch iedere additie volkomen overeen. Maar tante Rosa
munde schrikte bij den aanblik van het meisje met dien somberen
trek tusschen de wenkbrauwen; toch waagde zij het niet iets te
vragen. Anne Marie was weder even ijskoud als vroeger bij
wijlen.
Den volgenden dag tegen den avond trad Klaus in Rosamunde's
kamer. De oude dame had juist Felix Leonhard's portret weder
opgehangen, nadat zij met veel moeite den losgelaten spijker
bevestigd had.
„Wel, wie heeft nu gelijk, tante Rose? vroeg hij. Hij stond
naast haar en zij bespeurde dat zijn gelaat donkerrood en hij zelf
diep ontroerd was.
/«Gelijk? waarin Klaus?"
gebeurt, zou dit reeds een onmogelijkheid zijn), bijeen te ver
zamelen, wij zouden dan een degelijker en betrouwbaarder hand
leiding bezitten om het Fransche zeden- en karakterleveu in al
zijn nuances te loeren kennen, dan ooit Zola met al zijn natura
listische romans dit zal vermogen, 't Zou een encyclopedie
kunnen vormen, waarin we al de standen der Fransche samen
leving als 't ware historisch gephotographeerd konden zien, door
middel van 't negatief: 't openbaar schandaal.
Waarlijk, 't zou interessant zijn, geloot me. Maar waar ze
ce petit maitre van ons sociaal bestaan wel voornamelijk den
scepter zwaait 't is niet op de boulevards of in 't geparfu
meerde boudoir, doch in de gerechtszaal. Daar ontspinnen zich meest
al onze Fransche zeden-drama's, om niet te spreken van de
kluchtspelen, waarvan de tempel van Themis zoo vaak het too-
neel moet zijn. Een komedie van zulkcn aard als ik bedoel, te
zeggen een huwelijksgeschiedenis, welke met liefde begint en met
echtscheiding zal eindigen, want we zijn nog aan 't voorlaatste
bedrijf, is voor het oogenblik weêr het onderwerp van gesprek
en geestigheid van al de Parijsche flaneurs, wijl een goede oude
bekende van ons, de baryton Ismaël van de Opera comique er de
heldenrol in vervult.
Het stuk speelt te Marseille, moet u weten. Daar woont mijn
heer Pascalet, een rijk Marseillees en een goede kerel, die 't
niemand lastig maakt, als men hem ook maar met rust laat,
maar die één gebrek heeft, wat iedereen zal afkeuren in een
gehuwd man: hij is jaloersch, misschien wel wat al tejaloersch.
Maar 't warme klimaat van den zuiderhemel strekt ter zijner
verschooning, indien M. Pascalet slechts zoo beleefd wilde zijn
van te begrijpen dat dit ook als reden van verontschuldiging
geldt voor mevrouw Pascalets gestel. Deze, een geborene Emilie
de Fay, prachtige blondine, met smachtende blauwe oogen, blank
als zwanendons en wier lokken door het een of ander chemisch
geheim, dat alleen in den boezem van dezen of genen ingenieusen
dames-coiffeur wordt bewaard, den zeldzamen tint van Veneti-
aansch rood weêrspiegelen, is niet jaloersch. Waarom zou zij ook?
Haar man is zooveel jaren ouder dan zij en daarbij zij hinkt
een weinig. Dit belet echter niet dat zij van een zeer verliefde
complexie is. Enkel ideaal en poëzie, dacht mej. Fay haar
levensgeluk te zullen vinden in een huwelijk uit zuivere liefde.
Helaas, als zoovelen harer romantische zusteren deed zij een ver
keerde keuze. Geen Abelard, geen Faust, bracht zij haar van
liefde gloeiend hart ten offer, neenmijnheer Pascalet was die
gelukkige, een man, eerlijk en eenvoudig als het Evangelie, maar
die volstrekt geen gevoel bezit voor 't blauw azuur van een
dichterlijken liefdeshemel. Wat dus gebeuren moest, gebeurde.
Reeds een maand na den huwelijksdag brak het eerste onweer
los over het echtelijk dak. Mijnheer Pascalet verklaarde zich
uitgestudeerd om het zijn pétulant zenuwachtig vrouwtje nog
langer naar haren verliefden zin te maken. Mevrouw verloor
haar humeur, er werd gepruild, gekniesoord, in 't kort, de huise
lijke vrede was verbroken. Mijnheer Pascalet berustte in het
treurige noodlot, dat hij zichzelven over het hoofd geroepen had.
Niet alzoo mevrouw. Het was niet het proza, maar de poëzie
van 't leven, die zij in een huwelijk had gezocht, en zonder
twijfel thans niet langer bevrediging vindende voor haar ideaal,
veroorloofde zij zich eenige scntimenteele uitstapjes in de kunst
wereld daar waar men enkel van zonneglans en rozengeur
leeft. Doch laat ik duidelijker zijn. De ex-baryton Ismaël had
zich van de planken terug getrokken en zijne penaten te Mar
seille opgeslagen, waar hij als „zangmeester" al spoedig evenzeer
gevierd werd, als vroeger in de Opera-Comique. Mevrouw
Pascalet kreeg plotseling lust om ook zingen te gaan leeren en
't scheen wel dat zij eene van Ismaëls beste leerlingen werd.
Ten minste, zoo verhaalt mevrouws advocaat voor de rechtbank,
en haalt als bewijs harer waardeering daarvan aan. dat mevrouw
le maitre incomparable een prachtig porcelein koffieservies ver
eerde.
Mais non, repliceert de advocaat van de jaloerschc tegenpartij
mevrouw liet zich ook kussen
n Oh, une simpte accolade artistique! Zooals een professor dit
gewoon is, wanneer hij zijnen leerlingen zijne voldoening wil
uitdrukken."
„En de watertochtjes, die mevrouw Pascalet in gezelschap van
Ismaël ondernam?"
Oh, c est pour etudier le chant dés oiseaux, parbleu
U ziet, al de grieven, die mijnheer Pascalet als gloeiende
kolen op 't hoofd van zijne verongelijkte vrouw trachtte te sta
pelen, hebben niet de minste beteekenis; maar daarentegen aan
welke onbehoorlijkheden heeft hij zich al niet schuldig gemaakt
„Met uw bewering omtrent Anne Marie. Zij bemint hem niet
„Zeide zij dat? O, mijn heer, het is nog volstrekt niet be
wezen, dat als een meisje beweert, dat zij iemand niet bemint,
niet van hem houdt, zy daarmede de waarheid heeft gesproken.
Ik heb honderdmaal het tegendeel gezien; die zoo spreken, ver
bergen vaak een vurige genegenheid onder koele woorden."
„Ditmaal niet, tante Rose; Anne Maric heeft hem bepaald
afgewezen."
De oude dame viel verschrikt op den dichtst bijstaanden stoel.
„Klaus! cst-il possible? Heeft hij dan reeds gesproken?"
„Niet tegen haar, maar tegen mij, tante. Hij kwam heden
raiddag ongeveer tegen vijf uur; Anne Marie zat voor het raam
toen hij het voorplein opreed; zij stond aanstonds op en begaf
zich naar haar kamer. Stürmer liet mij zeggen, dat hij mij alleen
wenschte te spreken, en toen waarlijk, tante Rose, gij bezit
de gave van opmerken, toen zeide hij mij, dat hij Anne Marie
beminde; hij geloofde, dat zijn genegenheid beantwoord werd en
wat men by dergelijke gelegenheden meer gewoon is te zeggen,
sprak over zijn leeftijd en dat hij niet alleen echtgenoot, maar
ook vader voor haar wilde zijn. Ik verzekerde hem van mijn
volle hoogachting en vriendschap, geheel naar waarheid en ging
een uur later naar Anne Marie, om zijn antwoord te halen.
Haar deur was niet geslotenzij zat bij het raam voor haar
werktafeltje en zag naar buiten in den tuinzij had haar nieuw
testament in de hand, legde het echter weg, toen ik haar naderde.
Ik dacht, dat zij geweend had en zag haar in het gelaat, maar
de oogen waren droog, heet, en haar voorhoofd gloeide als van
koortshitte.
Toen ik begon te spreken wendde zij het hoofd weder naar het
raam en bleef als een steenen beeld onbewegelijk zitten. Wel
driemaal moest ik haar vragen
„Anne Marie, wat moet ik hem antwoorden? Wilt gij het
zelf doen? Zal ik hem bij u zenden?" „Neen! neen!" riep zij
eindelijk, „zend hem niet! Ik kan hem niet zien, zeg gij hem,
dat ik Ilij moet niet boos zijn, ik bemin hem niet! Klaus,
ik kan niet weg van hier! Laat mij bij u blijven!" En toen
sprong zij op, sloeg de arrnen om mijn hals en hing als een klis
aan mijmaar haar ganschc lichaam beefde en het was mij als
voelde ik haar gloeiende handen door mijn lakensche jas heen.
Met veel troostwoorden en de belofte, haar nooit te zullen dwingen,
bracht ik haar eindelijk zoo ver, dat zij weder bedaard ging zitten.
ik moest den armen jongen toch antwoord brengen, waarlijk
en dat was geen kleinigheid!"
„Om Gods wil, Klaus, wat zeide Stürmer?"
„Geen woord, tante; ik deelde het hem zoo verschoonend
mogelijk mede, maar hij werd zoo wit als de kalk aan den muur.
Ten laatste vroeg hy:
„Kan ik Anne Marie spreken?"
Ik antwoordde ontkennend, volgens haar begeerte; toen nam
hij zijn hoed en rijzweep en nam afscheid, wel is waar even
hartelijk als vroeger, maar de hand die hij mij gaf, beefde. Arme
kerel! Waarachtig, ik beklaag hem!"
„En Anne Marie?"
„Ik kan haar niet vinden, tante, noch in het woonvertrek,
poch iu haar kamer," {Wordt vervolgd.)
Heeft hij 't toch niet gewaagd om met geweld het boudoir zijner
vrouw binnen te dringen, cn haar queu, haar rouge voor de lippen,
een flacon de kïiol om hare wenkbrauwen tc kleuron, zelfs 't
chemisch geheim van 't Venctiaansch rood, als een razende uit
het venster te werpen? En dan, oh horreur! is mijnheer Pas
calet niet een trainard in 't leger der gehuwde mannen?...
De substituut van den procureur der Republiek heeft dan ook
als volgt en zoo melancoliek mogelijk, zijn requisitoir opgesomd
Hot treurige huwelijk van mijnheer en mevrouw Pascalet geleek
eene anonyrae Maatschappij't- eerste jaar keert men groote
dividenden uit, 't tweede wat minder groote cn vervolgens in
't geheel geene meer. Dan volgt het failliet, en even als mevrouw
haren gemaal beschuldigt, dat deze de hand op hare eigen
dommen heeft gelegd en die aan den boedel ontrukt, wordt het
failliet een frauduleus bankroet.
't Is natuurlijk niet mooi van mevrouw, dat zij zich zoo bij
zonder tot Ismaël gevoelde aangetrokken, mais enfin, messieurs,
que voulez vous, c'est Vart de chanter!
Binnenkort volgt het laatste bedrijf van deze huwelijkskomedie
een bijdrage te meer voor de geschiedenis der echtscheiding,
op grond dat de gesmeede keten blijkt niet een van goud te
zijn geweest.
Provinciale Staten van Noordholland.
Vci'gaderiug op Dinsdag 1 Juli.
Na opening der vergadering herdenkt de Voorzitter den dood
van den Prins van Oranje in hartelijke woorden, die staande
door de leden worden aangehoord.
De Voorzitter deelt nog mede, dat door Gedeputeerde Staten,
mede namens de Staten, een adres van rouwbeklag aan den Koning
is toegezonden.
Als lid der vergadering is toegelaten en heeft zitting genomen
de heer F. J. W. H. Schmitz, gekozen in het hoofdkiesdistrict
Amsterdam.
De Voorzitter herdenkt het onlangs overleden lid der Staten,
den heer H. Koomen.
Nadat met 39 tegen 12 stemmen was besloten, de stukken
niet in de afdeelingen te behandelen, worden ze in handen van de
navolgende commissiën gesteld:
1. De provinciale begrooting voor 1885 en de verdere stukken
van financiëelen aard, in handen van de heeren de Loho Lnguna
Bienfait, Conink Westenberg, Korff, Kooijman, van Valkenburg
cn Bos.
2. De voorstellen tot het verlcenen van toelagen aan eervol
ontslagen ambtenaren bij de provinciale griffie en tot het vcrlee-
nen van subsidie aan de Industrieschool voor de vrouwelijke jeugd,
aan de Zeevaartkundige School in het Zeemanshuis, beide te
Amsterdam, aan het Vaccinatie-bureau te Haarlem en voor de
uitgaven van het Jaarboekje dezer provincie voorlHSS, in handen
van de heeren Van Lennep, Backer, P Van Eeghcn, Büchner
en Pels.
3. De begrooting en rekening van het gesticht Meerenberg, in
handen van de heeren Van Straten, A. W. Van Eeghen, Boisse-
vain, Maclaine Pont en Heijnsius.
4. Het voorstel tot wijziging van het reglement van orde voor
de vergaderingen der Provinciale Staten, in handen van de heeren
Zimraerman, Rahusen, Hartogh, Van Foreest, Perk, Heemskerk
en Brinkerink.
5. Het voorstel tot het verleenen van provinciaal subsidie ton
behoeve van den aanleg van een lokaal-spoorweg tusschen
Medemblik en Hoorn, in handen van de heeren Rendorp, Den
Tcx, Muller, Donker, Appel, Cordes en Kaan.
6. Het ontwerp-reglement van bestuur voor den Polder de
Kolk van Dus3en, de voorstellen tot wijziging van de reglementen
voor de banne Venhuizen, en de Polders O verdie cn Achtermen
en de Kwadijker Koog, en de voordracht betreffende de bepaling
der som, die voor het gewoon onderhoud van den Noorder IJ-
en Zeedijk jaarlijks door de van ouds dijkplichtigen moet worden
opgebracht, in handen van de heeren Westerwoudt, A. Prins,
Brugmans, Van Tets, Jordens, Van Leeuwen en Seheringa.
Ter visie zijn nedergelegd om nader aan Gedeputeerde Staten
te worden gerenvoyeerd, ten einde daarop tc dienen van bericht,
de ingekomen adressen om subsidie van het bestuur van de
Machinistenschool te Amsterdam, van het Tooncelverbond en
van de Maatschappij van Landbouw, alsmede de adressen van
de besturen van den polder Westzaan, van den Polder Oo3tzaan
en van den Assendclver Zeedijk, houdende verzoek om wijziging
der reglementen voor den Noorder IJ- en Zeedijk, en voorts een
adres van 14 waterschapsbesturen in het Noorderkwartier, houdende
verzoek om vaststelling eener provinciale verordening op de
stoomvaart in de boezemwateren der provincie.
De volgende vergadering, waarin zal worden overgegaan tot
de verkiezing van een buitengewoon lid van Gedeputeerde Staten,
zal worden gehouden op Donderdag 3 Juli a. s., des namiddags
ten 12^ uur.
INT Isoro-Kwestlo.
Volgens de Central News is de goede gang der onderhandelingen
over de gevangen schipbreukelingen van de Nisero zeer bevor
derd door de verklaringen, die zijn gegeven door jhr. Van der
Wijck en den heer Pruijs van der Hoeven. Men beweert, dat
tengevolge dier onderhandelingen de Engelsche en Nederlandschc
Regeeringen tot krachtige maatregelen zullen overgaan om de
lo3lating der gevangenen te verkrijgen, en dat een officiëele
mededeeling in dien zin denkelijk binnen weinige dagen zal
worden gedaan.
Naar wij vernemen, is dit bericht in hoofdzaak juist, maar moet
hieronder niet worden verstaan, dat Engeland en Nederland
gezamenlijk handelend tegen den Radja zullen optreden.
Verder ontvangen wij mededeeling van den oorspronkelijken
brief, door den Radja van Tenom geschreven aan den assistent-
resident te Melaboeh, die door onze Regeering is opgevraagd,
en waaruit duidelijk biijkt, dat de Radja niets eischte dan be
taling der peperschuld.
(na de gewone inleiding.)
„Voorts deel ik mijn lieer en vriend mede, dat, wat de kwestie
betreft van de raenschen, die u van mij verlangt, ik hen niet
aanhoud en ik hen ook zal terugzenden. Verder als u dat wil,
laat dan den Nachoda Tempo zijn ringgits (i. e. dollars) voor
de peper aan de menschen van Pangah zelf brengen.
„Laat mijn vriend die ranggits niet aanhouden en zoodra die
ringgits voor de menschen van Pangah zullen zijn gekomen,
zal ik u die menschen terugzenden, óf naar Teloek Rigas, óf
zooals u 't zal goedvinden, en geef ik u voorts kennis, dat ik
in niets tegen het Gouvernement zal veranderen, zooals ik aan
den Gouverneur heb bezworen, toen ik naar Atjeh ben geweest."
Geschreven den 22sten dag der maand Moeharam 1300.
(Het Vaderland.)
Bultenlana.
De vrees voor de uitbreiding der cholera neemt in
liet zuiden van Frankrijk, en hoofdzakelijk te Marseille,
zeer toe. Vooral is de bezorgdheid vermeerderd, toen
bekend werd, dat een jongmensch, die, naar Toulon ge
weest zijnde, om het toelatings-examen te doen voor het
Marine-Instituut, te Marseille teruggekomen, ziek gewoi'den
en na enkele uren aan de cholera overleden is.
De bedoelde ziekte is niet de Europeesche cholera, maar
wel degelijk de cholera morbus, die uit Azië derwaarts is
overgebracht.
Volgens de laatste berichten neemt de cholera te Toulon
en te Marseille gaandeweg in hevigheid toe. De bisschop
van Marseille heeft alle verloven aan geestelijken inge
trokken, opdat zij bij de bezoeking op hun post zullen zijn.