HELDERSOHE EIV NIEUWEDIEPER COURANT. en Advertentieblad voor Hollands Nooriertwartier. 1884. N°. 87. Jaargang 42. Zondag 20 Juli. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdng en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Oz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Brieven uit de hoofdstad. 17 Juli. Wie ook maar eenigszins bekerirl is met het lief en leed onzer goede stad, met de licht- en schaduwzijden van hare eigenaardige omstandigheden, zal er waarschijnlijk niets vreemds in vinden, dat in de gisteren gehouden zitting van den Gemeenteraad door een der Raadsleden, den op dit punt altijd hoogst actieven Dr. Berns, tot het Dage- lijksch Bestuur der Gemeente een interpellatie is gericht over een uiterst actueel onderwerp. „Wat is er hier ter stede met het oog op de nadering der Aziatische Cholera reeds verricht, en wat zal er nog verricht worden?* Een vraag dus, die alles behalve ontijdig of overbodig kon genoemd worden. Men kan zich echter de ietwat comische verbazing van de leden onzer Vroedschap voor stellen, toen door een hunner collega's in antwoord op die vraag de meening werd uitgesproken: «dat een der «beste maatregelen tegen de cholera was, er niet over te «spreken en niet over te denken.* Menigeen was niet in staat, bij die woorden een spottend glimlachje te weer houden, en het kost dan ook moeite om te gelooven dat zulke woorden werkelijk in het jaar onzes Heeren 1884 door een lid van den Amsterdamschen Gemeenteraad in publieke vergadering zijn uitgesprokenMen zou zulk eene zienswijze gevoegelijk als «struisvogelpolitiek" kunnen betitelen, indien deze naam niet veel te versleten ware voor eene zoo speksplinternieuwe opvatting van de behar tiging der Gemeente-belangen. Gelukkig bleek uit het antwoord van den voorzitter op de gedane interpellatie, dat het Gemeentebestuur althans volstrekt niet voornemens is, om Gods water over Gods akker te laten loopen. Dit is ons dan ook reeds door daden bewezen, voornamelijk door de demping van een uiterst vuile en walgelijk riekende stinksloot op de grens van Amsterdam en Nieuwer-Amstel. Over het recht tot die demping lagen de «betrokken autoriteiten" reeds lang overhoop; maar in afwachting der rechterlijke beslissing en op kosten van ongelijk heeft onze Burgemeester de sloot maar alvast met puin en zand laten volgooien en dus een der brandpunten van mogelijke besmetting voors hands uit den weg geruimd. Ook mogen we ons nu vleien dat het uitbaggeren der grachten voorloopig tot het hoogst noodzakelijke zal worden beperkt; want hoe heil zaam die werkzaamheden met de inoddermolens en de 12> ANNE UARIE. Naar het Duitsch van Wilhelmina IIf.im burg. Vervolg Sedert hebben Anne Marie en ik reeds ieder een krullebol ten doop gehouden. Als het er bij ons op aankomt, dat wil zeggen als er druk werk is, dan was Marieke er cn hielp. Ook nu kwam zij ons reeds op den drempel te gemoet, veegde de handen aan haar helder voorschoot af, en schoof haar oudste terug. «Zij ligt binnen op de sofa," fluisterde zij, «mijn God, mijn heer ziet immers doodsbleek van schrik!" Anne Marie ging mij voorbij de kleine kamer binnenzij gaf mij door een gebaar te kennen, dat ik buiten moest blijven; ik ging dus op den houten stoel zitten, die Marieke mij in het voorhuis klaar zette, cn luis terde in spanning naar ieder geluid daar binnen. Een poos bleef het stil: Marieke ging met frisch water naar binnen en toen hoorde ik Anne Marie's stem: «Hoe is het nu met u, Susannc?" «Ga gerust weer naar du kerk," antwoordde deze, «het was een oogenblikkelijke zwakte; het spijt mij zeer u eenige angst en moeite te hebben veroorzaakt." Op hetzelfde oogenblik stond het meisje reeds op den drempel, het geheele gelaat met een purperen blos bedekt en vloog zonder in het minst op mij te letten, de huisdeur uit, dwars over het kerkhof; de zwevende witte gedaante was nog een oogenblik in de lyst van het poortje van den muur, dat naar onzen tuin voert, te zientoen was zy als een spooksel verdwenen. Hoofdschuddend stond ik op, om in het kamertje te gaan en te hooren, wat er nu komen zou? Maar als verdoofd ging ik weder zitten; want Klaus' stem klonk zoo ijskoud en helder tot mij door; «ik wilde u wel verzoeken, Anne Marie, het meisje van nu af aan op een beter voor haar passende wijze bezig te houden; deze onmacht was slechts het natuurlijk gevolg van te groote lichamclyke inspanning!" Ik kon mij Anne Marie niet voorstellen op dit oogenblik, want nog nooit had Klaus op dezen toon tot haar gesproken. Mijn oud hart begon onstuimig van angst te kloppen. «Daar hebben we 't al!" zeide ik tot mij zelf, «het moest zoo komen!" Ik geloof, dat deze flauwte meer een gevolg is van Susannes rondloopen in de vreeselijke hitte van gisteren," antwoordde zij koel, „maar zooals gij wilt; ik laat het geheel aan u over, te beslissen, welke bezigheid voor Susannc Mattoni de gcschikste is." «Ik zal morgen met den dokter daarover spreken," zeide Klaus. Ik heb er vrede mede; Susanne is van dit oogenblik dan geheel onder uw toezicht," antwoordde zij. „Myn God, Anne Marie, begrijpt gy 't dan niet," vervolgde Klaus op bijna smeekenden toon; „sla het meisje gade, zij is teêr en aan het meer weekelijke leven eener stad gewend, niet aan 't onze. Ik bid u, dat niet euvel te duiden; het is mijn meening en „Het doet mij leed, dat ik zoo misgetast heb," viel Anne Marie hem ijskoud in de rede. „Ik heb het welzyn van dit ongelukkig, in de ellendigste omstandigheden opgegroeid kind baggernetten ook wezen mogen en hoezeer de schipperij steeds met verrukking die verdieping van het vaarwater gadeslaat, in deze warme dagen kunnen de daardoor opstijgende geuren ontzaglijk veel kwaad stichten. Voorts zal overal waar het noodig is, een ruim gebruik worden gemaakt van carboolzuur; in de gasthuizen zijn maatregelen verordend tot eventuëele opneming van cholera-lijders verbetering in het ophalen der faecaliën maakt een punt van „zeer nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek* uit, en voor waterververschïng en straatbesproeiing zal zooveel mogelijk zorg worden gedragen. Men ziet dus, dat het Gemeentebestuur der hoofdstad geen wapen onbeproefd zal laten om den gevreesden vijand, bij zijn onverhoopte komst, met alle kracht en alle ten dienste staande middelen het hoofd te lieden. Hadden wij nu onze Vechtwaterleiding reeds in werking zucht er menigeen. Want wegens het heerschende water gebrek, dat zich in de hoofdstad bij groote en langdurige droogte ernstig gevoelen doet, moet men de besproeiing van straten en pleinen met Duinwater staken en zal men daarvoor grachtwater moeten bezigen, dat wel even nat maar nu juist niet even verfrisschend is. In den grijzen voortijd plachten de Amsterdamsche jongens en meisjes op mooie zomer-avonden bij hunne spelletjes te zingen: Amstel-luchje, tuin vol lusten, Bron van uitgeleze vreugt, Schoot van weelden, om te rusten, Hoe verhef ik uwe deugt Die tijd is lang voorbij! De „luchjes," die de Amstel- stad thans vaak te genieten geeft, vooral wanneer de brandende zonnestralen op zulk een pas met grachtwater besproeiende straat vallen, zouden menig stadgenoot stof kunnen geven tot bittere varianten. Op dit schooldeuntje der jeugdige Amsterdammers van weleer. Hij zou in dien variant ook zeker wel gewag maken van de „luchjes" der faecaliën-karren, die tegenwoordig in verschillende wijken op klaarlichten dag rondrijden 'fen er voortdurend den walgelijkelen stank verspreiden, alsof er geen cholera of typhus in de wereld was. Met blijdschap zullen de bewoners dier wijken 's Burgemeesters toezegging hebben vernomen, dat ook hierin verbetering zal worden gebracht, al vraagt menigeen zich misschien met verwondering af, hoe het mogelijk is dat men dergelijke misbruiken zóóver heeft laten voortwoekeren in een stad, waar aan de zorg voor de openbare gezondheid en reinheid jaarlijks zooveel ten gewild; ik zou haar opvoeden tot een flink huishoudelijk meisje maar ik zie zelf in, dat zulk een comediantenblocd niet te ver beteren is en ik bid u slechts één ding Zij aarzelde. Wat zou er nu komen? Ik zag zeer ontsteld om mij heen of niemand luisterde. Maar Marieke rammelde in de keuken met haar pannen en de kinderen speelden voor de huisdeur. „Dat gij niet van mij verlangt dit lichtzinnig gedrag, deze zucht naar opschik en beuzelingen mede aan te zienhet staat mii onuitsprekelijk tegen," eindigde zij. „Dus is dit uw geloofsbelijdenis, Anne Marie?" vroeg Klaus en zyn stem klonk toornig. „Ik zeg u, Susanne Mattoni blijft hier; ik wil het, want mij bindt een heilige belofte, en ik hoop, dat hij haar nooit laat voelen, hoe gij over haar denkt. Haar lichtzinnigheid, haar wispelturigheid, al haar gebreken, die gij daar noemt, kunnen haar niet worden toegerekend, want zij leerde ze van haar jeugd af niet als gebreken kennen. Van lichtzinnigheid heb ik overigens nog geen bewys, een paar bonbons zyn mij daarvoor niet voldoende." „Ik kan niet tegen mijn overtuiging handelen," hernam Anne Marie, „en als ik Susanne niet meer zoo mag opvoeden, als ik goedvind, dan zal het het beste wezen, dat gij haar een ander onderkomen bezorgt." Ik was - opgesprongen en had dc deurknop gegrepenom 's Hemels wil, dat werd immers een twist. Maar het onweer was eenmaal losgebarsten. „Susanne Mattoni blijft, zeg ik u!" riep Klaus met donderende stem. „Vergeet gij dan geheel en al, wie meester is in huis? Het komt my voor, dat ik u jaren lang in een grenzenlooze dwaling gelaten heb, door dat ik u in alles vrij liet en al uwe beschikkingen goedkeurde. Het wordt tyd u te herinneren, dat ik het ben, die op Bütze heb te gebieden Almachtige God! Mijn knieën knikten; hoe zou dat eindigen? Daar binnen werd geen geluid meer gehoord, alleen uit de keuken weerklonk het zacht gezang der jonge vrouw, die haar jongste kind in slaap wiegde; ik sloop zacht weg en ging op het houten bankje voor het huis zitten. Over de stille groene heuvelen van het kerkhof lag een heilige zondagsrust, slechts een zacht windje ruischte in de hoogc boomen. In het kerkje aan de overzijde was de preek nu uit, de predikatie over de vijfde Zondag na Trinitatis De tonen van het orgel en het gezang der gemeente drongen tot my door en mijn mond sprak de woorden na: Och blyf toch met uw klaarheid Bij ons, gij hecrlyk licht, Opdat altoos uw waarheid, O Heer! ons hart verlicht. Ach ja, klaarheid, klaarheid, waarheid en vrede; help ons uit alle nood! Ik kende immers Klaus, ik kende Anne Marie; een bijna overdreven plichtsgevoel, een ijzeren wil, als zij meenden goed te handelen, onbuigzaamheid, dat was het Hegewitsche karakter; goede, flinke hoedanigheden, als zij vreedzaam naast elkander gingen, maar zoo Daar trad Stürraer dc kerkdeur uit, hy had het gezang niet afgewacht en ylde nu op mij toe. „Freule Rosamunde, gij nog hier?" vroeg hy„wie Maar ik liet hem geen tyd. koste gelegd wordt. Doch op die vraag is evenmin een afdoend antwoord te vinden als op eene andere, die ook met de quaestie in nauw verband staat en gisteren in den Gemeenteraad een soms heftig debat deed ontstaan: hoe het mogelijk is, dat het Gemeentebestuur niet krachtig tusschenbeiden treedt, nu de Amsterdamsche Duinwater- Maatschappij, in strijd met hare concessie, water verkoopt aan de buitengemeenten, en hare op bovenhuizen wonende abonnc3 in de stad van den noodigen toevoer verstoken laat. En dat bij een hitte en een droogte als we in de laatste dagen moesten doorworstelen! De buitengewone hitte deed natuurlijk ook op buiten gewone maatregelen bedacht zijn. Zoo zal er nu ook om die reden den laatsten Zaterdag in Juli en de beide eerste Zaterdagen in Augustus geen Beurs gehouden worden, zoodat de Amsterdamsche kooplui dan van Vrijdag avond tot Maandag morgen zich in de vrije natuur kunnen ver- poozen. Schade zal de handel er wel niet bij hebben, want de Zaterdag is een stille dag op de Beurs en er worden dan toch gemeenlijk weinig zaken gedaan. Van kloekmoedige gehardheid getuigt de maatregel wel niet, en in vroeger jaren zou men er duchtig om gelachen hebben, dat de Beursmannen op den loop gingen omdat het op de Beurs „zoo warm" was; maar andere tijden, andere zeden, en nu men gebaarde heeren ziet loopen met een parasol boven het hoofd en een fleschje eau-de-cologne in den zak, is het verschijnsel zoo vreemd niet meer. De hernieuwde mislukking der Transvaalsche leening heeft in de financiëele kringen niemand verwonderd; de bijgekomen vijf ton maakt het jammerlijk resultaat der geheele Transvaal-geschiedenis nog slechts te grooter. „Vijf gulden per hoofd hadden de Trans vaalsche broeders onze sympathie, onze belangstelling en onze broederliefde getaxeerdmaar zij schijnen den koers der Hollandsche geestdrift en after-dinner-beloften tienmaal te hoog te heb ben aangeslagenmet twee kwartjes hebben wij onze Zuid-Afrikaansche broeders afgescheept!" schreef ik de vorige week. Die vijftig cents zijn sedert tot zestig ge stegen, doch hooger peil heeft onze sympathie in daden niet kunnen halen. Men heeft het mij euvel geduid, dat ik voor deze mislukking de Nederlandsche natie en bloc aansprakelijk stelde; maar werd de schier eindelooze hulde aan de Deputatie dan ook niet als eene nationale gegeven en aanvaard? In al de speeches werd dit breedvoerig betoogd, en in al de antwoorden van het Transvaalsche „Kom, Edwin, geef mij uw arm, ik heb slechts op iemand gewacht, die mij naar huis brengt." En terwijl ik den verbaasden man letterlijk méétrok, kwamen wij gelukkig in het park, zonder dat de tegenwoordigheid van Klaus of Anne Marie in het kleine huisje verraden was. „En nu, duizendmaal welkom, lieve Edwin," ziede ik diep ademhalend, terwijl ik onder de schaduwrijke boomen voort- wandelde. „Hoe is het u gegaan? Hoe heerlijk, dat gij weder hier zijt en wat ziet gij er gezond en sterk uit!" Hij boog zich over mijn hand om die te kussen. „Ja Gode zij dank, dat men weder onder oude vrienden is!" antwoordde hij hartelijk. „Hoe is het hier gegaan? Maar wat vraag ik goed natuurlijk; ik zag u ten minste allen onver anderd in de kerk; maar ik wilde u vragen, zelfs op het gevaar at nieuwsgierig te schijnen, wie toch die jonge dame was, die Oh!" zeide hij, terwijl hij staan bleef en zijwaarts naar een donker weelderig boschje wees; hij drukte mijn arm styf tegen zich aan en dwong mij alzoo stil te staan." Daar zat Susanne achter in het boschje; zij leunde met de blanke armen op de tafel en haar ovaal gezicht rustte op de gevouwen handenonbeweeglijk als een schoon beeld zag zij voor zich neêr. Hier en daar viel een gouden zonnestraal op de witte gedaante; de uitdrukking was zoo weemoedig en smartelijk, het lieve gezichtje zag er zoo droevig uit, als ik het nog nooit gezien had. „Dat arme kind!" zuchtte ik onwillekeurig en terwijl ik Stürmer bijna met geweld naar een zijpad trok, voldeed ik in korte woorden aan zijn nieuwsgierigheid. „Zij is een dochter van professor Mattonigij herinnert u den vroegeren leermeester van Klaus zeker nog wel?" Mijn hoofd duizelde, ik wist immers niet, wat er heden nog komen zou. „En woont zij hier voor altijd?" vroeg Edwin Stürmer. „Ja neen!" antwoordde ik aarzelend; ik wist niet wat ik moest zeggen. Zoo spoedig mogelijk zocht ik het terras en de tuinkamer te bereiken en tot mijn onuitsprekelijke verlichting trad Klaus ons, alsof zij daarheen getooverd was, reeds in de deur te gemoet om den gast te begroeten; een oningewyde be speurde nauwelijks de kleine wolk op zijn voorhoofd. Ik hield mij hier niet op, maar ging heen om Anne Marie te zoeken en vond haar in de woonkamer, bleek, maar eveneens kalm. De ontmoeting tusschen haar en Stürmer ontweek ik liefst, ik zag nog even, dat hy zich zwygend en diep over haar hand boog. Mij was Anne Marie nu ten volle een raadsel, ik begreep even min die uitbarsting van harstochtelijkheid, gisteravond, als heden, dezen bepaalden tegenstand. Den laatste nog eerder, want ook zij moest de vonken in Klaus' hart reeds zien gloeien. Maar het was een verkeerde weg, dien zij insloeg; laat men tegen ieder ridderlijk man zeggen, dat hij een zwakke, hulpelooze vrouw het huis moet ontzeggen, waar zij een schuilplaats heeft gevon den, en hij zal het niet doenin geen geval echter, als zij zoo jong, zoo roerend schoon is, als Susanne, en als hij haar reeds bemint. Voor mij was het een onomstootelijke waarheid: Klaus beminde het meisje! Misschien wist hij zelf nog niet,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1