HELDERSCHE jVIElIWEDIEPËR COURANT. - en Advertentieblad yoor Hollands Noorderkwartier. 1884. N°. 93. Zondag 3 Augustus. Jaargang 42. BEKENDMAKING. „Wij huldigan het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. i i franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advortentiên: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. BURGEMEESTER cn WETHOUDERS «Ier gemeente Helder maken bekend, dat de rekening cn verantwoording «Ier ontvangsten en uitgaven van de gemeente, over het dienstjaar 1883, gisteren aan den Gemeenteraad is aangeboden, en van heden af gedurende veertien dagen op de Secretarie der gemeente voor ieder ter inzage is nedcrgelegd, en in afschrift tegen betaling der kosten algemeen verkrijgbaar is gesteld. Helder, 1 Augustus 1884. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder, STAK MAN BOSSE. De Secretaris, C. BOON. Brieven uit de hoofdstad. 31 Juli. „Hoe genoeglijk rolt het leven van een Burgemeester heen zal met een variant op de bekende regels van den Abtswouder poëet allicht menigeen uitroepen, die in den laatsten tijd de f'aits et gestes van het hoofd onzer gemeente met betamende belangstelling gevolgd heeft. Wel te ver staan, voor zoover dit voor het groote publiek met behulp der dagbladberiehten mogelijk is. Hoeveel onderscheidingen, feestmaaltijden, ridderlinten, enz. enz. zijn den Amsterdam- schen burgervader b. v. niet ten deel gevallen in en na den Tentoonstellingstijd; hij had zijn tijd slechts te ver- deelen tusschen diners, recepties, soirees en wat dies meer zij. En ook in gewone tijden ontbreekt het niet aan vleiende eerbewijzen. Zoo is de Keizerin van Oostenrijk ter nauwernood in haar rijksgebied teruggekeerd, of Z. M. haar gemaal verrast den Burgemeester van Amsterdam allergracieust met eene benoeming tot commandeur der Frans-Jozefsorde, als blijk van erkentelijkheid voor de aangename bejegening, die de Keizerin in de hoofdstad had ondervonden. En als hoofd der gemeente-politie smaakte de Burgemeester tevens de streelende voldoening, dat een onzer beide hoofdcommissarissen van politie, de ijverige heer Steenkamp, als ridder der orde van de IJzeren Kroon van Oostenrijk gedecoreerd werd. Doch dit alles behoort tot de lichtzijde der burgemees- terlijke taak, waar eene vaak zeer donkere schaduwzijde tegenover staat. Wat al bemoeiingen vereischt liet ordelijk ANNE M A RIE. Naar liet Duitsch van Wilhelmjna II f.im burg. Vervolff.) Het was een vreeaelijke nacht! Bijna verwonderd zag ik den volgenden morgen vroolijke zonnestralen en een blauwen hemel door mijn venster schijnen. Juffrouw Brockelman hielp mij aan- kleeden, want mijn schouder deed mij nog pijn. De oude vrouw werd door verdriet gekweldhet was haar altoos aan te zien, als zij iets op het hart had; zij placht dan gewoonlijk met haar hand langs den zoom van haar voorschoot te strijken cn daarbij den persoon, op wien zij liet gemunt had, in het oog te houden. Gedurende een poos zag ik het zwij gend aan, maar toen zij mij de schoenen vastgemaakt had en voor mij op den vloer bleef' neerhurken, over haar helder wit voorschoot streek en naar een begin zocht voor 't geen zij mij zeggen wilde en 't blijkbaar niet vinden kon, zeide ik: „Nu, zeg het maar ronduit, juffrouw Brockelmann, wat is er toch?" Maar in plaats van te antwoorden sloeg zij haar voorschoot voor het gelaat cn begon bitter te weenen. „Schrijf toch, genadige freule, dat mijnheer spoedig terugkomt, anders gaat het stellig niet goed met Anne Marie," snikte zij. „Als een worm knaagt het aan haar hart, dat hij zonder adieu is heengegaan. Zij zegt wel niets, maar, genadige freule, ik ken haar van den eersten dag af, als mij zelf ken ik haar; zij blijft uren lang in mijnheers kamer en als zij die weder verlaat, heeft zij roodgeweende oogendaarbij is het altijd: „Brockelmann, mijnheer zou dit zeker zoo doen, en zoo hebben willen" en „als mijnheer wcér terug is," of, „als mijnheer komt," zijn haar drie gewone gezegden. Als Christiaan de brieven brengt, loopt zij hem tot den hof te gemoet en toen mijnheer voor de eerste maal schreef, ging ik juist de kamer door, terwijl zij den brief las. Zij zag mij niet, maar ik heb gezien, hoe de brief in haar hand beefde en toen zeide zij voor zich heen„Hij is anders dan vroeger; het is voorbij!" Toen stond zij op en ging in den tuin; ik heb haar nagezien en opgepast, als toen zij nog een wild ding met lange vlechten was. Toen heeft zij daar beneden op en neergeloopen bij de plek, waar de genadige vrouw begraven ligt, altijd op en ncêr, wel een uur lang, zij bekommerde er zich niet om dat het regende en de wind haar erg havende. In 't eind ging ik en vroeg haar iets over de huishoudingik kon liet niet langer aanziendaarop ging zij mede. Gisternacht echter, toen zij van den brand terugkwam, had ik haar een glaasje warmen wijn gereed gemaakt, zij zag er zoo ellendig uit. Toen ik wist, dat zij in haar kamer was, bracht ik het haar; hier had ik haar niet willen storen. Zie, freule Rosaraunde, toen ik binnentrad, schreide freule Anne Marie, schreide alsof haar hart zou brekenzij heeft mij ook niet gezien, zij lag met het hoofd op de tafel en over het portret van mijnheer Klaus; haar geheele lichaam beefde en schudde. Ik heb de deur zacht weder dicht gedaan, want geloof mij, het zon voor haar verschrikkelijk geweest zijn, indien iemand gezien had, dat zij schreien kon. Zij kan het immers niet dulden, als men aanstonds huilt. Maar heden, het liet mij geen rust; schrijf toch, genadige freule; als mijnheer maar te huis is, dau wordt alles weder goed!" bestuur van zulk eene veelomvattende en wijdvertakte huishouding als die der hoofdstad! Was onze Burgemeester iemand van een „aantrekkelijk gestel" zooals ik dezer dagen eene bejaarde dame hare eigene constitutie hoorde omschrijven, dan ware hij reeds lang bij de vervulling van zijn reuzentaak bezweken, ondanks al de feestmaaltijden en de ridderlintjes. Vooral de zee van klachten en bezwaren, die een Amsterdamsche Burgemeester bijna dagelijks moet aanhooren of lezen, zouden menig knap maar zenuwachtig en prikkel baar man op jammerlijke wijze een vroegtijdigen dood doen sterven. Daar hebt ge nu b. v. dat geval met die mooie Oostenrijksche Commandeursorde. Ter nauwernood is de begif tigde door dit Keizerlijk eerbewijs in eene opgeruimde stemming gebracht, of er is weer iets van anderen aard in aantocht. Door drie groote glas verzekering-maatschappijen hier ter stede is aan den Burgemeester als hoofd der gemeente-politie een adres gericht, waarin zij bescherming verzoeken tegen de bacteriën van het glazen ingooien, met name de straatjongens en de dronkenlui. Aanleiding daartoe vonden adressanten in het moedwillig vernielen van ver schillende spiegelruiten in de Kal verstraat, door welke baldadigheden aan die Maatschappijen een schade van bijna duizend gulden is toegebracht. Hoeveel klachten en ver zoekschriften van dien aard zouden er in den laatsten tijd wel ten Raadhuize zijn ingekomen? Hun getal is legio, maar de man die een afdoend geneesmiddel tegen de kwaal aanwijst, laat zich nog altijd wachten. Dat echter het aantal ingeworpen glasruiten sedert kort zoo buitengewoon is toegenomen, laat zich misschien eenigszins verklaren uit het feit, dat er tegenwoordig door het opbreken der straten zoo talloos veel steenen lokkend en verleidend voor de hand lagen, wat tevens eenigen grond geeft voor de hoop op toekomstige beterschap in dit opzicht. In afwachting daarvan zal het hoofd der geineente-politie dan wel doen wat hij kan. Maar er zijn bezwaren, waartegen zelfs een Burgemeester niet kan doen. Ik zie althans niet in, wat Zijn Edel-Achtbare zou vermogen tegen het door velen beweerde verschijnsel, dat de telephoongeleidingen boven de stal tegenwoordig bijzonder den bliksem aantrekken. Dit is een zeer ver- lieven quaestie niet alleen, maar ook een vraagstuk van hoogst wetenschappelijken aard. Het is niet te ontkennen, dat in den laatsten tijd bij onweders hooggelegen punten en huiz.'n meer dan vroeger door den bliksem worden Ach, goede oude, alsof daarmede alles ware gedaan! Ja Klaus zou komen, maar zoo als vroeger zou het toch nooit weder worden, neen, nooit! De oude vrouw nam mijn stilzwijgen op als toestemming. „En genadige freule," ging zij voort, zich de oogen afdrogend, „ik weet zeer goed, sedert wanneer het anders geworden is. Als ik 't in mijn macht had gehad, dan had ik, toen het rijtuig hier de plaats kwam oprijden met het comedinntenvolk, tot Christiaan gezegd: „Keer in Godsnaam weerom, Christiaan, dat zijn vogels, die hier in het nest niet passen!" Maar, lieve Hemel, iemand van onzen stand zwijgt, ziet cn luistert! Mijnheer is te goed hartig, freule, te goedhartig, en God geve, dat het bij goedhar tigheid gebleven is! Ik zou mij dood kunnen ergeren, als men in de dienstbodenkamer en het dorp vertelt, dat de hier opge nomen mamsel mijnheer niet slecht bevalt. Ricke heeft er tegen ingelegd, maar wat helpt het, het praatje is er eenmaal nis freule Anne Marie het maar niet verneemt." „Al zijn het ook maar leugens," vervolgde zij na oen korte poos en zag mij vol vertrouwen aan, „want mijnheer kan alle dagen de schoonste en beste vrouw krijgen en behoeft niet op zulk een ding te wachtentoch zal het de freule krenken, als zij het hoort." „De menschcn spreken er dus reeds over," zeide ik zacht, toen de oude was heengegaan, „cn, zij zijn dicht bij de waar heid! Juffrouw Brockelmann roept ook slechts zoo luid, wijl zij vreest; zij wil weten, hoe ik er over denk. Alleen Anne Marie wil niet gelooven, Anne Marie heeft andere zorgen. Toen ik naar beneden ging, om in den wagen te stappen, die mij naar Dambitz brengen zou, kwam Anne Marie juist uit de kamer van Klaus. Zij was vriendelijk kalm als altijd, uiterlijk zag men geen enkel blijk, dat zij gister een storm had doorge staan. Zij informeerde hoe ik geslapen had en vertelde, dat zij van het veld was teruggekeerd, ,,'t Is een bijzonder door God gezegend jaar," vervolgde zij, „wat zal Klaus zich verheugen!" En toen ik in het rijtuig zat, drukte zy mij een pakje in de hand. „Geef het aan Stiirmer, voor hen, die door den brand alles hebben verloren; Klaus zal het goedkeuren." Weder bedekte een donkerroode blos haar gelaat. „Het is van het raelkgeld; gij weet, dat is mijn eigendom." Ik knikte haar bewogen toe; daarop rolde de wagen met mij in den nevelachtigen herfstmorgen voort Welk een hartverkwik kende geur stroomde mij uit het pijnboom woud te gemoet; een gouden nevel zweefde over de verder gelegen heide en de hemel scheen hooger en blauwer, dan ik hem in langen tijd gezien had. En toch ademde ik als in een onweerslucht, hoe meer ik Dam bitz cn het door geboomte omgeven hecrenhuis naderde. Wij reden voorbij de plaats van den brand; de verkoolde balken rookten en smeulden nog en uit het puin stegen dunne rook wolkjes omhoog: een walgelijke lucht hing over de plaats dos onheils, maar de handen der menschen waren reeds weder ruste loos werkzaam. De smederij was half vernield, de gevelmuur door de hitte van het vuur uitgezet en de jonge vrouw zocht ijverig onder haar huisraad, dat men nolens volcns op de straat geworpen had, een bont mengelmoes van bedden, kleederen en meubels. Op een kast zat een moedertje bitter te schreien het was de getroffen. Eertijds was iiet een hooge zeldzaamheid, dat het onweder binnen de stad „insloeg"en thans is het in weinige weken reeds twee maal geschied, den laatsten keer zelfs met beschadiging van onzen prachtigen Wester toren. Het verschijnsel is werkelijk niet van belang ontbloot. Daargelaten dat de telephoondraden en rekken de schoon heid der stad allesbehalve verhoogen en een zeer onverkwik kelijk schouwspel opleveren, zouden ze dus nu bovendien nog een oorzaak van ernstig gevaar doen ontstaan. De provinciebewoners, die Amsterdam in deze zoinersche dagen per guldenstrein bezoeken, zien vaak hoofdschuddend naar omhoog en lachen eens tegen elkaar over het reusachtig spinneweb, dat zich meer en meer boven Amsterdam uit breid maar we zouden ons in hun oog voorzeker eerst recht bespottelijk maken, indien dit spinrag werkelijk op den duur een kolossale bliksemaantrekker bleek. Dan zou er geen andere oplossing mogelijk zijn dan die van onder- grondsclie geleidingen, waar velen met mij zeker niet de minste bedenking tegen zouden hebben, uit aesthetisch oog punt namelijk. Vooral omdat er sedert eenigen tijd bij het Gemeentebestuur verschillende aanvragen zijn ingekomen tot het verleenen van vergunning voor den aanleg van telephonische verbindingen, bestemd voor eigen gebruik. Dus alweer vermeerdering van het dradennetMaar de gemeentekas, die altijd wel een steuntje velen kan, zou er bij „boffen", zooals ze hier zeggen; ieder die een particu liere telephoonleiding aanlegt, zal daarvoor een vergoeding van f 50 's janrs aan de gemeente moeten uitkeeren, of ongeveer het dubbele van hetgeen de Telephoon-Maatschappij voor elke telephonische verbinding betaalt. Althans een daartoe strekkend voorstel is bij den Gemeenteraad inge komen; en bij de bespreking hiervan zal ook wel de bedenking omtrent het gevaarlijke van de telephoongelei- ding bij onweder te berde gebracht worden. Doch vooreerst nog niet, want zelfs de Gemeenteraad heeft vacantio genomen en zal waarschijnlijk wel niet weer voor heel in 't laatst van Augustus vergadering houden. Dan komen ook de onderhandelingen met de Duinwater- Maatschappij weder aan de orde, wier geabonneerden door een tamelijken aanvoer van regenwater gelukkig weer tegen jammerlijke verdorsting beveiligd zijn. Bij Publieke Werken gelooft men stellig dat het tot een gemeentelijke waterleiding zal moeten komen; en de autoriteiten der Duinwater-Maatschappij verkeeren in de vaste meening oude vrouw, wier man dien nacht omkwam, zei mij de koetsier. Een jong meisje van ongeveer 16 jaren zocht rond onder de halfverbrande cn gedeeltelijk natte inboedels; zij had dik be- schreidde oogen. „Gij arme menschcn," dacht ik, „wat u ontroofd is, kan nie mand u teruggeven, maar het aardsche goed willen wij pogen te vergoeden." ïk beschouwd de kleine, maar zware rol in mijn hand, liet was een niet onbeduidende som in goud. Gelukkig die geven kan, die gaarne en met liefde geeft! Wij reden nu langs den parkrauur; de groote, kunstige poort van gesmeed ijzer stond open, waarschijnlijk nog van den nacht. Het weelderig geboomte van het wonderschoon park verdeelde zich hier aan beide kanten en lieten den blik weide over groene fluwcelen grasvlakten en groote bloembedden tot aan het witte, op een slot gelijkend gebouw. Schermen hielden de zonnestralen van het terras verwijderd, cn een wit en zwarte vlag wapperde lustig in den morgenwind. Een heerlijke frischheid lag over den tuinnog geen enkel geel blaadje was op liet breede kiezelpad te zien; overal de meest angstvallige netheid. Ik riep den koetsier halt! toe en liet mij uit het rijtuig helpen, om door het park te gaanik weet zelf niet, hoe ik op die ge dachte kwam. In hoe lang was ik niet hier geweest; toen was ik nog een jong meisje, mijn schoonzuster aan myn zijde; Klaus en Edwin wilde jongens, die rondom ons stoeiden, 't Werd my zonderling te moededaar was nog de kleine brug uit boom stammen, de kunstig afgelegde gracht, die altijd droog washeden kabbelde er water in. De boomen waren hooger, de boschjes dichter geworden en uit het groen der taxisheg kwam een mar meren Diana te voorschijn. Stürmers schoonheidszin kwam mij met elke schrede meer tegemoet. Bij ons dacht men niet aan marmeren beelden en Engelsche grasperken, bij ons was nog nooit de wensch uitgesproken, om zulke kristalheldere waterstralen voor de groep praehtige olmen te zien omhoog stygen. Bij ons was nog de oude tuin met zijn knoestige eiken, zijn oorspronke lijke priëelen cn de met bloemen bezaaide grasperken, maar gezellig en vertrouwelijk was hij en is hij heden nog! Ik volgde een beschaduwd pad, dat mij ter zijde van het huis moest brengen, maar op eens bleef ik staan ik kon mij niet vergist hebben, dut was Susanne's zilverheldere lach, die daar door het boschjc klonk als het slaan van een nachtegaal. Susanne in den tuin, en Susanne lachende? Ik ging verder en betrad een klein rondeel door oude linden omgevenin het midden stond op een steenen voetstuk een Flora; maandrozen bloeiden op het tuinbed en vermengden haar geuren met de reseda. Aan de eene zijde stond een groep sierlijke tuinmeubelen; in een der stoelen leunde Susanne en beschouwde met een lach van welge- gevallen den ruiker rozen, dien Stiirmer haar juist had aange boden. Hij stond voor haar, zijn arm nog in een doek en zag op haar neder. Zij had zich blijkbaar met veel zorg gekleed; de tyd aan Isa's ziekbed was niet ongebruikt voorbijgegaan. Zij droeg nog een rouwgewaad, maar de blanke hals schemerde door een menigte dunne, zwarte kant; de armen kwamen insgelijks uit dunne kant te voorschijn; een lichte roos hield de onder de borst geknoopte doek bijeen en achter het oor blonk eveneens een roos. Zij zag er bekoorlijk uit, Susanne Maltoni in haar half spaanschedracht

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1