HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nienws- en AJvertentieMad Toor Hollands Noorderkwartier. 1884. N°.108. Jaargang 42. Zondag 7 September. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zuterdag namiddag. Aboi nementsprijs per kwartaalf 0.90. y w w franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Oz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Adverten tinVan 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Brieven uit de hoofdstad. 4 September. Al begint de Landbouwtentoonstelling zoo zachtjes aan op hare laatste beenen te loopen, ze geeft nog altijd veel vertier en drukte in de stad, wat bij mooi weer zeker nog beter merkbaar zou zijn. Men behoeft 's avonds maar eens een kijkje te nemen in de cafés en de publieke ver- makelijkheden of een poosje te flanecren in de meest bezochte wandelstraten, om tot de overtuiging te komen, dat de tentoonstelling misschien wel de krachtigste, maar toch niet de eenige magneet is, die zoovele duizenden thans naar de hoofdstad trekt. Natuurlijk houdt het regenachtige weder talloos velen van het voorgenomen bezoek aan de expositie af, maar overigens schijnt het publiek zich nog al tamelijk schadeloos te kunnen stellen voor de waterstroomen, die nu en dan in wel wat al te rijken overvloed het aardrijk komen drenken. Ook de harddraverij, de eerste, van de drie die heden, morgen en Zaterdag gehouden worden, trof het vrij ongun stig. Maandag vooral, een dag waarop anders de buitenlui bij stroomen naar Amsterdam komen, was het op de Ten toonstelling bepaald leêg. Een groote teleurstelling was ook het bericht, dat de tentoonstelling niet de eer zou hebben door Z. M. den Koning te worden bezichtigd, waarmede men zich zoo stellig had meenen te mogen vleien. Van de uit binnen- en buitenland ingezonden paarden, een verzameling zóó schoon als er misschien in langen tijd niet weer bijeengebracht zal worden, is verreweg het grootste gedeelte huiswaarts gekeerd, waardoor de tentoonstelling eigenlijk een harer grootste aantrekkelijk heden verloren heeft. Menigeen, die geen acht hadden geslagen op hetgeen de „eeuwige pers'' dienaangaande in berichten en advertentiën had medegedeeld, stond dan ook in de laatste dagen tamelijk verlegen, toen hij hengsten en merriën kwam berichten, die reeds lang weer naar Duitsch- land of Frankrijk waren teruggekeerd. Van het buitenlandsche rundvee is zeer veel voor Hol- landsche rekening aangekocht, en daardoor heeft deze af- deeling veel van het bezienswaardige behouden. Zaterdag verlaten de schapen ons, en krijgen we daarvoor de konijnen en hoenders in de plaats, waarna aanstaanden Dinsdag de definitieve cloture plaats heeft. Als de lieve hemel ons tot zoolang nog maar met wat droogweer be- sa) ANNE MARIE, Naar bet Duitsch van Wilhelmina Heimburg. Vervolg.) Het waren treurige, vreeselijke weken, die nu volgden, weken waarin men eindelijk tot bezinning komende, hem begint te missen, die ons voor altijd verlaten heeft. Zijn vriendelijk, frisch wezen, zijn altijd milden zin werd overal gemist. Men meende steeds, dat hij ieder oogenblik de deur moest openen, om met zijn weeke stem te vragen: „Hoe gaat het u, tante?" „Waar is Anne Maric?" Anne Marie! De volle zwaarte der groote huishouding rustte op haar schouders, de ganschc last der onvermijdelijke bemoeiingen, die de dood haars broeders veroorzaakte. Zij vond niet eens tijd voor haar droefheid. Zij moest op bepaalde tijden naar de stad rijden, zy moest met haar verslagen hart Klaus' boeken, papieren en brieven nazien, en al sloeg zij soms ook in een uitbarsting van smart de handen voor het gelaat, zij hernam toch altijd weder de heerschappij over zichzelf en kon weder werken. Susanne treurde op andere wijze. Zij vluchtte in haar klein boudoir en had altijd iemand bij zich, op helder lichten dag was zij bang, in de schemering kreeg zij hartkloppingen, gevoelde ze zich beklemd en moest Isa haar bestendig voorlezenzij zou voor niets ter wereld in 't donker den gang doorgegaan zijn. De kleine jongen, die naar zijn vader „Klaus" genaamd was, mocht niet zoo genoemd wordenzij noemde hem haar Hansje, haar schatje, het eenige dat zij nog op de wereld had en toch kon ze gillend van de wieg terugdeinzenhij had haar zoo aangezien, zoo geheel als Klaus! Vervolgens kwamen de bezoeken van rouwbeklag en Susanne ontving ze in het salonzij zat zoo verslagen op haar stoel, het bekoorlijk gelaat met den zwarten krippen sluier omgeven, de punt van haar weduwmutsje op het blanke voorhoofd, de zakdoek met zwarte randen nat van bittere tranen. Somtijds haalde zij het kind op haar arm; een aandoenlijker beeld was er zeker nauwelijks dan deze jonge weduwe met haar kind. Anne Marie was nooit tegenwoordig bij zulke bezoeken, zij vluchtte diep in den tuin en kwam eerst terug, als de wagens weder van het plein rolden. Tegen Susanne was zij zacht en mild, „hij heeft haar toch zoo lief gehadzeidc zij zacht. Zij spaarde haar elke onaangenaamheid, zij zorgde voor deze en gene kleine verassing, al was het ook maar een lievelingsgerecht of een suiker. Stürmer was tot voogd over het kind benoemd, Susanne had het uitdrukkelijk zoo begeerd en daarmede ook aan Anne Marie's wensch voldaan. Het was November. In Susanne's klein boudoir brandde de lamp, de jonge vrouw lag in haar zwarte wollen japon op de blauwe kussens, zij had een boek in de hand, waarin zij nu en dan een bik wierp; tusschenbeide hoestte zij een weinig en bracht dan telkens schielijk haar zakdoek aan do lippen. Ik was beneden gekomen, om als ieder avond naar haar en het kind te zien. Het jongske sliep reeds: „God dank!" zooals Susanne er bij voegde; de oppaster sliep zeker ook in de zijkamer, het was binnen zeer stil. Isa was ijverig bezig bij de kachel, want buiten heerscht een gunstigdAnders houd ik mijn hart va3t voor de financi- ëele resultaten der expositie. Want moois is er altijd nog genoeg te zien, ook zonder de paarden en runderende Zuid-IIol landsclie boerderij 1). v. en de machines en toe stellen op landbouwkundig gebied alleen zijn reeds dubbel en dwars een reisje naar Amsterdam waard. Oflaat ik voorzichtig zijn en niet al te onvoorwaar delijk in deze dagen tot een bezoek aan de hoofdstad aansporen. De tentoonstelling treft het slecht met het weêr; maar het weer heeft ook nog andere leelijke ge volgen voor Amsterdam: Waarschijnlijk door de groote droogte en den daarna op eens gevolgden stort vloed van hemelwater heeft er zich in de stadsgrachten een soort van gistingproces ontwikkeld, dat de akeligste en walgelijkste geuren doet opstijgen. Voor ons, Amster dammers, die in dit opzicht zoo tamelijk door de wol geverfd zijn, is het reeds een minder aangename aandoe ning der reukorganen; maar de buitenlui, die ge er over boort spreken en die natuurlijk in den waan verkeeren, dat zulke odeurs hier aan de orde van den dag zijn, ver klaren in gemoede niet te begrijpen, hoe het mogelijk is, dat iemand in zulk een atmosfeer gezond blijven en het leven houden kan. Toch geeft Amsterdam jaar op jaar een goede duit geld voor zijne „waterverversching" uit. Op de begrooting voor het volgende jaar staat ten be hoeve van dezen tak van dienst weder een som van f 21,000 uitgetrokken; maar op welke raadselachtige wijze met die duizenden ons grachtwater ververscht wordt, mag de hemel weten! Amsterdam moge dan, in het alge meen genomen, niet tot de bepaald „ongezonde" steden behooren, het inademen van zulke vunzige en walging wekkende dampen, die zich als een loodachtig blauwen aanslag aan de verf van deuren en ramen hecht en in huis het zilver- en Koperwerk van allen glans berooft, kan voor de menschelijke longen slechts hoogst nadeelig werken. Jammer genoeg, schijnt ons Gemeentebestuur zulke dingen niet zoo ernstig op te vatten als ze wel verdienen. Toen althans in de Raadszitting van jl. Dinsdag een der leden er op aandrong, dat het ophalen van ascb en vuilnis en het aanvegen der straten zoo mogelijk 's morgen vóór negen uur zou afloopen, werd hij door den wethouder van publieke werken met een Jantje-van-Leiden afgescheept, waaruit ik meen te mogen opmaken dat deze „betrokken autoriteit" zeker nooit vóór elf of twaalf uur zijne edel achtbare persoonlijkheid op straat waagt, anders zou hij wel bij ervaring weten hoe onaangenaam liet is, zich naar j zijne zaken te moeten begeven te midden van de wolken stof, die uit rondrijdende aschkarren opstijgen of door I bezemende straatvegers worden opgezweept. Wie dit een i houdbaren toestand vindt, zal wellicht de onuitstaanbaar riekende grachten slechts onder de „kleine bijkomstigheden" rekenen. Hoe iemand op het idee komt om in zulke poelen van ongerechtigheid poëtische tochtjes met een Venetiaanschen gondel te willen doen, is mij dan ook een ondoorgrondelijk raadsel. Het importeeren van deze Italiaansche vaar- machine, terwijl de najaarsvlagen met hageljacht en storm geloei reeds voor de deur staan, komt mij dan ook wel eenigszins als mosterd na den maaltijd voor. Alles op zijn tijd en alles op zijn plaats, zegt een wijze spreuk; en zonder nu juist van ons goede Amsterdam kwaad te willen spreken, geloof ik toch niet dat onze „lagunen" er op zijn ingericht om er in te gondelen. Vroeger, in langvervloogen eeuwen, toen de grachten der hoofstad vischrijk water bevatten, dat behoorlijk 's jaarlijks verpacht werd en eene aardige bate aan de gemeentekas leverde, was het een ander gevalmaar tegenwoordig kan men op die wateren slechts alleronaangename luchtjes scheppen. Ik zou het wèl zoo practisch vinden, indien men hier de oud-Romeinsche draagstoeten importeerde; behalve dat ze een zeer aangename wijze van vervoer opleveren, zouden zij met het oog op onze voortdurend opgebroken en gebarricadeerde straten het publiek goede diensten kunnen bewijzen en voor den ondernemer voldoende munt afwerpen. De draagstoel, goed bediend, is een uitmuntend voertuig om tusschen zandheuvels en stapels straatkeien door te komen. Van de Romeiusche Thermen of badstoven, die men ons een poos geleden met veel ophef voorspiegelde, heb ik na die voorspiegeling taal noch teeken meer gehoord. Onder ons gezegd en gebleven, geloof ik het bescheiden vermoeden te mogen opperen, dat men er wel mooie plannen en opgeschroefde aanbevelingen maar geen dubbeltjes voor heeft kunnen vinden. Doch om 't even; we zullen er niet minder om wezen, al moeten we het nog een'jaar of tien stellen zonder Romeinsche badstoven, die in het land hunner geboorte toch al niet in een goeden naam stonden. Maar weet iemand een recept om een natgeregend tentoonstelling- bittere koude, de ijskegels hingen van de daken als glinsterende franjes naar beneden. Op dc tafel naast de jonge vrouw lag een menigte gekleurde wol, benevens een begonnen borduurwerk; dat kleine vertrek was ontegenzeggelijk gezellig en vertrouwelijk. Wie ter wereld had zich bij de sneeuwbuien en den winter daar buiten een prettiger plekje ter bewoning kunnen wenschen? „Waar is Anne Maric?" vroeg ik vriendelijk na de eerste begroeting. Susanne schudde het hoofd. „Ik weet bet niet," zeide zij en liet het boek geheel zinken. „Freule Anne Maric is in bet kabinet van den overleden beer, berichtte Isa. „Mijnheer von Stürmer is juist weggereden." Susanne's oogen vlamden een oogenblik op. „Waarom is hij niet binnengekomen?" vroeg zij. Zij richtte zich eenigszins op. „Ach, tante," fluisterde zij toen, „ik geloof dat ik ziek wordt, ik heb een aanhoudende prikkeling in dc keel, die mij doet hoesten, ik voel mij zoo ellendig. Doktei' Reuter zeide reeds de vorige week, dat ik den strengen winter hier niet mocht doorbrengen ach, en ik kan toch volstrekt maar niet besluiten, heen te gaan." „Dat kan ik best begrijpen, mijn lieve kind," antwoordde ik, „ik zou in uw plaats ook niet gaan." Plotseling vulden zich haar oogen met tranen. „Het is immers ook om het even ot ik hier sterf!" antwoordde zij. „O, geloof zoo iets toch niet, Suse, schertste ik. „Gij moet leven voor uw kind; gij zijt zenuwachtig door al het vreeselijke de winter loopt immer ook weldra ten einde." Op dit oogenblik trad Anne Marie binnen. „Hoe gaat het u, Susanne?" vroeg zij vriendelijk. „Ik ben ziek!" snikte de jonge vrouw nu, zeer ziek! Ik stik nog in deze meer dan heete kamersik bezit uwe stevige gezonde longen niet!" Anne Marie zag verbaasd op haar neder. „Dat spijt mij zeer," zeide zij deelnemend. „O, als Klaus leefde, was hij reeds lang met mij naar het Zuiden gereisd!" riep Susanne en Isa schudde bedenkelijk het hoofd. Dat was Anne Marie's zwakke zijde. „Lieve Susanne," zeide zij zacht, „als het noodig is, ga op reis; ik weet, dat gij zwak zijt, dat gij hoest; laat ons morgen met den dokter overleggen, waarheen? En dan pakken wij u beiden in en „U beiden?" vroeg Susanne. „Dat is het juist, ik kan toch het kleine kind niet meenemen?" „En gij kunt niet besluiten u van hem te scheiden?" vroeg Anne Maric aarzelend. „Neen, neen!" snikte Susanne. „Ja," zeide het meisje zacht en het bloed steeg haar naar het gelaat, „mij zult gij het wel niet willen toevertrouwen" zij aarzelde „ook al beloofde ik dag en nacht over hem te waken voegde zij er bij. Susanne hield op met snikken. „Maar waarom toch niet?" riep zij, „het is immers Klaus' kind en gij had hem zoo lief!" Anne Marie keerde zich om en verliet de kamer; Susanne sprong op en volgde haar. Na een poos kwamen zij terug; voor het eerst speelde cm beider mond een lachje. Susanne wilde naar buiten vliegen, uit het ledige onder de sneeuw bedolven huis der rouwe, en Anne Marie had een plicht meer te vervullen zij mocht het kind van haar eenigen broeder liefkozen en ver plegen naar hartelust; het kind, dat zij tot nu slechts schuw was genaderd om Susannes ijverzucht niet te prikken, zou nu voor langen tijd haar alleen toebehooren. „Zal het u niet te druk worden?" vroeg ik bezorgd. Zij schudde liet hoofd. „Nooit!" zeide zij. Maar is het wel goed, Susanne alleen in de wereld te lat n trekken?" voegde zij er bezorgd bij, „zoo, zonder bescherp ing. Zij was toch zijn trots, zijn zaligheid, zijn laatste gedachte." „Kind, ik bid u, in haar diepen rouw!" En Susanne reisde af met kisten en koffers en met Isa. Zij smolt in tranen bij het afscheid van haar kind, zij wilde in het laatste oogenblik nog hoed en pels weer afrukken en hier blijven, ten slotte steeg zij toch in liet rijtuig. Dat zij met kerstmis niet hier zou zijn hinderde haar nieter zou immers geen feest zijn dat jaar, meende zij, 't. zou haar nog treuriger maken. De dokter was er werkelijk voor geweest, dat zij naar het Zuiden ging. En zoo waren wij dan alleen in het eenzame huis, Anne Marie, het kind en ik. Daar buiten neeuwde en stormde het, maar hier binnen glinsterden een paar meisjesoogen van innige liefde. De wieg stond in haar kamerzij lag er uren lang op de knieën voor en kon zich niet verzadigen aan het ronde kinder gezichtje. Zij kon nog schreien, bitter schreien om Klaus, maar ook dit werd zachter, veel zachter. Aan de overzijde had men alle kamers met overtrekken be hangen en gesloten. Anne Marie waren die elegante vertrekken onuitstaanbaar, haar eigen waren haar voldoende. Het was op een stormachtigen avond, eenige dagen na Susanne's vertrek, dat Stürmer kwam, om met Anne Marie te spreken. Hij was in een week niet hier geweest. Juffrouw Brockelman verwees hem regelrecht naar Anne Marie's kamer; wij hadden hem niet hooren aankomen en zij lag juist op de knieën voor de wieg en babbelde met de kleine, zoo recht kinderlijk, zoo lief' en eenvoudig van het Christuskindje en zijn kerstbodeal de groote rijke liefde, waarvoor het meisje vatbaar was, klonk uit den toon harer stem, een oneindige teederheid en zachtheid. Maar Anne Marie had immers geen hart, hoe dikwyls had hij dat gezegd, de man, die bij de deur was blijven staan en als droomend op het meisje staarde. Zij sprong in verwarring op, toen zij hem zagde oude, trotsche trek lag op hetzelfde oogen blik weder op haar bleek gelaat. Het scheen mij toe, als zag ik Stürmer diep ademhalen, toen zij nu op haar oude. manier naar hem toe kwam en hem de hand bood. „Het is daar ginds zoo eenzaam," verontschuldigde hij zich, „en dan moest ik u ook nog'de hypotheek van den molen brengen de oude Kriibe heeft zoo gesmeekt, freule Anne Marie, mij dunkt wij laten ze hem anders, zooals gij wilt, ik neem haar ook." Zij schudde het hoofd. „Wel neen!" zeide zij kalm, „het geld blijft op den molen staan, Klaus heeft het den man immers beloofd." Hij hield nog steeds den hoed in zijn hand. „Mag ik een halt' uur hier blyven?" vroeg hij. „Als ons treurig gezelschap u niet te vervelend is, Stürmer,"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1