HEUERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
en Advertatiellai voor Hollands Noorderkwartier.
1884. N°.109.
Jaargang 42.
Woensdag 10 September.
Uitgever
A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
t ut franco per post 1.20.
HOLEN PLEIN.
Prijs der Ad ver ten tië nVan 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Bl janeni^ri ca.
Onder het opschrift „Vaderlandsche kunstvlijt" be
spreekt het Hld. de neiging van vele Nederlanders, om al
wat uit den vreemde komt niet zekere ongemeenheid te be-
geeren. „Dat is zoo waar," zegt het blad, dat sommige
Nederlandsche fabrikanten alleen onder belofte van geheim
houding aan Nederlandsche magazijnhouders kunnen ver-
koopen; want weet men dat het Nederlandsch labrikaat
is dus redeneeren die magazijnhouders dan wil het
publiek er niet aan, vooral wanneer het artikelen van
smaak geldt."
Deze neiging ontspruit nu h. i. geenszins uit wantrou
wen in de vaderlandsche degelijkheid, maar uit een h. i.
niet geheel ongemotiveerd wantrouwen van eigen smaak.
„Daarom gaat men liever in den vreemde, vooral bij
de Franschen, ter markt, die, getuige de meest wanstaltige
modes, den eervol verworven roep van het smaakvolst
volk ter wereld te zijn, onmogelijk schijnen te kunnen
verspelen. Reeds de Fransche benaming is een aanbeveling.
Een „jardinière" is veel mooier dan een bloemenbak, en
„cuivre poli" klinkt veel beter dan gepolijst koper. Iemand
die zich zou schamen om bij een kapper en scheerder
binnen te gaan, verlaat met zekere genoegdoening het
salon van een coiffeur-parfumeur. We zijn heusch een
beetje zwak op dat punt."
Vervolgens verhaalt het Hld. van een jong paar, dat
zich gaat inrichten, de meubels hier te lande wat duurder
vindt <6n daarom, op aanraden van vrienden, in Brussel
voor een derde minder inkoopen doet. Men besloot eiken
hout te nemen, „maar," leest men verder, „met dat eiken
hout waren zij bedrogen; want voor dien prijs kan zelfs
geen Brusselaar wagenschot leveren, maar verkoopt hij
kloshout. De bewerking draagt overal de sporen van over
haasting. Doch van 't een zoo min als 't ander bemerkt
men in 't eerst iets. Eerst later als de verstekken uit
elkaar beginnen te trekken en geen lade meer open en dicht
is te krijgen, zal misschien een beetje twijfel oprijzen.
Of men nu in België ook geen goede meubelen kan
krijgen? Ongetwijfeld, maar niet goedkooper dan hier. Wie
op de wereldtentoonstelling verleden jaar in de Belgische
en Fransche afdeeling eens naar prijzen heeft gevraagd,
laat zich dat niet gemakkelijk uit het hoofd praten. Maar
in België zoowel als in Frankrijk houdt men er „camelotte"
op na, een soort stijlmeubelen, uitstekend geschikt voor
lieden, die er óf geen kennis van hebben, of gaarne met
den heerschenden smaak willen mededoen, zonder er be-
3*> ANNE MARIE.
Naar het Duitsch van Wilhelmina Heimburg.
Vervofy.)
De winter ging stil voorbij en met de lente, juist toen de
boomen bloeiden, kwam ook SusanDe terug.
Anne Marie had de wederkeerende den besten wagen tegemoet
gezonden, en het kind een wit jurkje aangetrokkenin de eetzaal
was de tafel feestelijk gedekt en voor Susanne's plaats stond een
bouquet prachtige witte rozen. Ik ging de jonge vrouw tot de
groote stoep tegenStürmer die toevallig overgekomen was, bleef
met Anne Marie in het salon; zij had liet kind op den arm.
Susanne sprong friscli en rozig uit den wagen en viel mij om
den hals.
„Daar ben ik weder; lieve tante, daar ben ik wederriep zij
„hoe is het u gegaan, en hoe maakt het mijne lieve, kleine jongen?"
Zij fladderde als een vogel de trappen op, dat alle kanten cn
plooisels van haar elegante rouwjapon in beweging kwamen; als
een kind liep zij door den gang; ik kon haar nauwelijks volgen
eindeli k stond zij in het salon.
De kleine was gegroeid, hij zat reeds heel verstandig op den
arm zijner blonde tante; lichte krulletjes omgaven zijn lief kinder
gezichtje; hij greep juist naar oom Stürmor's horloge. De jonge
vrouw vloog met een uitroep van blijdschap op liet kind toe,
trok het in haar armen en bedekte het met kussen. Maar de
jonge heer begreep het verkeerd; hij kende de vreemde dame
immers volstrekt niet, die daar zoo onverwacht was binnengekomen,
qn bitter schreiend strekte hij de armen naar Anne Marie uit.
Susanne was verlegen en toen begon zij te schreien: zij had
de liefde van haar kind verloren. Hartbrekend en bitter weende
ze. Het was een pijnlijk tooneel; Stürmer ging in de zijkamer,
Anne Marie zocht Susanne te troosten. „Het is slechts het
ongewone, hij heeft u in zoolang niet gezien, Susanne," smeekte
zij, „let eens op, wat hij geleerd heeft."
En terwijl zij voor de snikkende vrouw trad, zeide zij;
„Ma ma!" „Mama!" stamelde de kleine jongen nu
volkomen getroost.
Susanne lachte en beloofde zich spoedig te kleeden en toen
kwam zij aan tafel. Het verdriet was reeds overwonnen. Zij
maakte ook later niet te veel haast, om de liefde van haar kind
weder te winnen. Anne Marie behield stilzwijgend al de plichten,
die zij eenmaal had overgenomenslechts tusschenbeide liefkoosde
de jonge moeder het kind in een plotselinge uitbarsting van
teederheid en liet het uren lang niet uit haar armen.
De zomer ging niet zoo stil voorbij, als hij begonnen was; er
kwam dikwijls bezoek en Susannes lach weerklonk tusschenbeide
zoo schrikkelijk luid door de kamers. Anne Marie was treurig,
zij vluchtte in haar eenzaamheid als er weder zulk een wagen
vol gasten kwam, of een paar rijpaarden langzaam voor het huis
werden op en neer geleid. Stürmer echter was nu een dagelijksche
gast; het deed mij leed, als ik hem over het plein zag rijden.
„Heer baron Stürmer is bij de genadige vrouw," berichtte
juffrouw Brockelmann, toen zij op zekeren namiddag Anne Marie's
kamer binnentrad, waar ik aan het venster zat. „De baron vroeg
1 oorlijke pri./.eu voor te kunnen besteden. De Hollandsche
kastenmaker schijnt nog wat te eerzaam, om aan dien eisch
des tijds te voldoen. Hij levert desnoods „witwerkers-
meubelen," bij vervaardigt beuk meubeltjes van gepolitoerd
noten- en mahoniehout, die, ondanks den lagen prijs, toch
goed gemaakt zijn. Maar het soort goedkoope stijlmeubelen
met even grof als kwistig snijwerk houdt hij er niet op na."
De Standaard protesteert tegen de ergelijke wijze,
waarop de Landbouw-Tentoonstellïng is ontsierd door een
opschrift, dat geplaatst is boven een melkkiosk in het
hoofdgebouw.
„Men heeft den laffen moedwil gehad, zegt het blad,
om er boven te schrijven: Weest begeerigh nacr de ver-
nufftigc, loutere melck. I Petr. 2 2, een tekst uit een
Doopsgezinden Bijbel, voor wat in onze Staten-vertaling
heet; Weest begeerig naar de redelijke en onvervalschte melk.
„Waartoe nu deze bijbeltekst, waarin, gelijk ieder weet,
volstrekt niet op melk, maar alleen op het geestelijk goed
van Gods heerlijke genade wordt gedoeld?
„Natuurlijk gelooft de man of vrouw, die dat verzon,
zelf niet aan den Bijbel.
„Dan toch zou hij of zij zich wel voor zoo heiligschennend
misbruik van Gods woord gewacht hebben.
„Het is dus iemand geweest, die er zelf tiiet aan gelooft,
en is het dan humaan, is het fatsoenlijk, is het niet in
ergerlijken zin schuldig, om de anderen, die wel aan Gods
Woord gelooven, te ergeren op zoo stuitende wijs? Ja,
mag niet gevraagd, of de Tentoonstellings-commissie haar
plicht niet verzaakte, toen ze dergelijke spotternij met het
heilige op haar officiëel terrein toeliet.
„Had men een woord uit de Heilige Schrift op de Ten
toonstelling willen plaatsen, waarom dan niet, bij het aan
schouwen van al die prachtige paarden en heerlijke runderen,
die van Gods macht en majesteit getuigden, met den
Psalmdichter de leus voor aller oog opgeheven: „„Hoe
groot zijn uwe werken, o, HeerGij hebt ze allen met wijsheid
gemaakt; deze ointuining is vol van Uwe goederen!""
Uit het verslag der Rijkspostspaarbank over 1883 blijkt,
dat het getal inlagen sedert 1882 is gestegen van f 176,959
tot f216,691, het bedrag van f 2,157,710.39^ totf2,884,478.08.
Het gemiddeld bedrag (in 1881 groot 13.10) steeg van
f 12.194 tot f 13.31. Aan het eind des jaars waren in
omloop 67,922 boekjes; er waren er in 1883 bijgekomen
26,670 en afbetaald 5884. De inlagen in postzegels waren
28,464 in getal en bedroegen 13.1 pCt. van 't geheel,
tegen 17.9 pCt. in 1882, terwijl het getal inlagen van f 10
naar den kleine; de genadige vrouw kwam juist uit het salon,
zij nam hem lachend meê naar binnen en zeide, dat ik het kind
zou halen."
Anne Marie nam het zwijgend van het tapijt, waar het had
zitten spelen, op en gaf liet met een kus aan de oude vrouw
„Kom, ga nu naar Mama en wees lief!" Daarop boog zij zich
weder over haar huishoudboek.
„Wilt gij niet meè naar beneden gaan, Anne Marie?" vroeg ik.
Zij hiel het hoofd op. „O, tante, ik heb juist iets gewichtigs
te doen en hij zal mij niet missen. Hij zal nog dikwijls hier
zijn," voegde zij er bij en een zachte blos kleurde veranderlijk
haar gelaat. „Ik geloof, dat zij elkander nog altijd beminnen
Ik schudde het hoofd. „Ach, Anne Marie, zij draagt nog het
weduwenkleed
„Het zal toch zoo komen," fluisterde het meisje, en een pijnlijke
trek werd om haar mond zichtbaar, „en dan zal zij van hier
trekken, zal het kind meenemen en dan eindelijk zal de maat van
m;jn ongeluk vol zijn. Dan zal ik niets meer voelen, niets meer
het mijne noemen op de geheele wereld, niet eens een arm
zalige hoop!"
Ik zweeg er zag haar droevig aan. Hoeveel honderden malen
had ik het mij zelf gezegd, dat het zoo komen zou; een ledige
ijskoude toekomst deed mij huiveren arme Anne Marie!
En het was wol zoo, als Anne Marie gezegd had. Stürmer
kwam dikwijls, Stürmer kwam ieder dag: wij zaten te zamen in
de tuinkamer bij de koffie of bij warme zomeravonden op het
terras. Susanne had al haar oude vroolijkheid weergevonden,
tusschenbeide blonk er ook weder een witte roos uit de zwarte
lokken en lachten haar oogen over den tuin heen, zonder aan het
graf daar beneden te denken. Het was tusschenbeide, alsof my
iets aangreep, alsof een lieve, welbekende stem mij zeide: Ben ik
zoo schielijk vergeten?
En Anne Marie zat uren lang met het kind op den schoot cn
zeide hem het woord „vader" ontelbare .malen voor en verheugde
zich kinderlijk over de eerste onhandige pogingenzij leidde zijn
eerste schreden, zij liet het niet meer uit haar armen, overal, in
het geheele huis en den tuin droeg zij het rond. „Misschien
behoudt hij een herinnering," zeide zij, „en dit is toch alles het
zrjne,hier zal bij eens wonen in zijn ouderlijk huis, dan is
hij groot en sterk als zijn vader en lief en goed voor zijn oude
tante Anne Marie."
Of Stürmer werkelijk Susanne nader kwam? Ik kon er niet
toe komen er acht op te slaan; en daarbij hy mocht het
officiëel nog niet, het rouwjaar was nog niet verstreken. Maar
misschien had hij haar woord reeds, hij had haar lief, had haar
reeds als meisje bemind, er lag geen ander' hinderpaal tusschen
hen, dan juist de rouw.
Een jaar na Klaus' sterfdag werd eens aan -mijn deur geklopt,
haastig, driftig, als opgewonden. Stürmer trad binnenhij droeg
een buis en hoogc laarzen, als kwam hij van de jacht.
„Tante Rosamunde," zei hij, terwijl hij zich op een stoel
wierp en met zijn zakdoek 't vochtige voorhoofd afdroogde,
„lieve tante Rosamunde, wij waren toch altijd goede vrienden,
kennen elkander zoolang ik heb een verzoek aan u, een zeer
groot verzoek."
en daarboven niet 2 pCt. toenam. Er geschiedden 37,515
terugbetalingen, groot f 1,751,809.35, tegen 27,292, groot
f 1,033,342 38 in 1882, zoodat het gemiddeld bedrag (in
1881 groot f 37.354) steeg van f 37.86 tot f 46.694. De
uitgekeerde en bijgeschreven rente was f 65,711.10 tegen
f 35,984.69 in 1882, terwijl door belegging was verkregen
f 104,378.75 4> zoodat er aan rente meer was ontvangen
dan uitgegeven f 38,667.654 tegen f 20.954.954. Deze
laatste som is in den loop van 1883 in 's Rijks schat
kist overgebracht, waardoor het erediet der schatkist
daalde tot f 87,680.52. De bedrijfkosten, in 1882 groot
f 55,316.59, bedroegen naar een voorloopige raming
f 62.206.43. Aan het eind des jaars was het gezatnelijk
tegoed der inleggers f 3,217,605.39 tegen f 2,018,975,56
aan 't eind van 1882.
Eenmaal is het voorgekomen, dat een som van f 250 is
uitgekeerd aan een niet-rechthebbend persoon. Het gerech
telijk onderzoek in die zaak heeft tot geen uitkomst geleid.
Gelegenheid tot belegging was in 1093 kantoren, waarvan
er in 73 geen inlagen of terugbetalingen geschiedden,
tegen 1017 kantoren in 1882, waarvan er in 92 niets te
doen was.
De gevierde prozaschrijver en dichter, dr. Nicolaas
Beets, zal Zaterdag a. s. zijn 70sten verjaardag herdenken.
Niet alleen in zijn familiekring zal hiervan een feestdag
gemaakt worden. Mannen van naam op het gebied der
Nederlandsche letterkunde hebben reeds voor geruimen
tijd de handen ineengeslagen, om een meer algemeene
hulde aan den grijzen bard te brengen. Hun roepstem
vond alom weerklank in den lande, en overal vormden
zich plaatselijke comités, die de pogingen van 't uitvoerend
comité krachtdadig en met succès steunden.
In Utrecht, de stad zijner inwoning, wordt nu Zaterdag
een hulde aan Beets gebracht, en wel des morgens te half
elf uren in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
aldaar en dienzelfden middag te half drie uren in de zaal
van Tivoli. Aan ieder, die dit verlangt, zal gelegenheid
worden gegeven om zich bij die hulde aan te sluiten. Des
morgens staat liet ook een ieder vrij het woord te voeren,
mits men in dat geval om 10 uren ter plaatse zij, zich
onmiddellijk aanmelde bij een der commissarissen van orde
kenbaar aan een lint met de kleuren van Utrecht, rood
en wit en zich bovendien vóór 12 dezer opgevebijden
hoogleeraar mr. H. E. Moltzer te Utrecht. „Het zal on-
noodig zijn," leest men aan het slot der namens het uit
voerend comité verspreide circulaire, „op de wenschelijkheid
„Aan mij vroeg ik, en mijn hart klopte van pijnlijke vrees.
Hij zag zeer bleek en wierp driftig zijn handschoenen op de
tafel „Spreek gij voor mij!" bad hij. „Ik ben een lafaard, ik kan
u niet zeggen, wat er van mij worden zou, als ik ten tweeden
male Hij aarzelde.
„Zijt gij zoo weinig zeker van uw zaak, Edwin?" vroeg ik,
en heldere tranen liepen mij uit de oogen. Ik dacht aan Klaus,
aan Anne Marie, mijn lieve, oude Anne Marie
„Ik ben volstrekt niet zeker van mijn zaak," antwoordde hij,
„zou ik anders hier staan? Zou ik niet reeds lang beneden zijn
om een oud, onzalig misverstand op te helderen?"
„Gij zijt zeer haastig, Edwin," zeide ik bitter. „Eerst gister
was het de verjaardag van Klaus' sterven."
„Het is mij ook zeer zwaar gevallen, zoo lang te wachten,"
gaf hij op hoogst kalraen toon ten antwoord. Ik zag hem met
onverholen schrik aan.
„Nu, als gij niet wilt, moet ik alleen raad schaffen," verklaarde
hij driftig. „Waar is Anne Marie?"
„Neen, neen." smeekte ik, „om Godswil, het zou haar doodelyk
bedroevenIk zal gaan, ik zal voor u spreken als het dan
zijn moet!" en weder schoten mij heete tranen in de oogen. „Zeg
mij maar, wat ik zeggen moet."
Hij zweeg. „Of of ik bid u, tante, ik weet het niet
stamelde hij eindelijk; „het zal toch het beste zijn, dat ik zelf
met haar spreek." En voor ik iets zeggen kon,, was hij naar
buiten gesneld.
Ik weet niet, hoe het kwam, maar ik was zeer boos op hem
hij, de anders zoo fijngevoelende mensch!Dat toch de
liefde ook de besten soms zoo dwaas maakt! zeide ik gramstorig
en wischte de tranen uit mijn oogen.
En nu zou 't weer een gelukkige liefde geven met bruidsdagen?
gister nog diepe weduwrouw, morgen roode rozen! Ik balde de
vuistenniet om mij, maar om Anne Marie deed het mij tot in
het diepste mijner ziel leed. Anne Marie gaf het den doodsteek.
De liefde voor Stürmer zat immers nog diep in haar hart. Zij
zou ook dit overwinnen; zij zou zich ook hiervan weder oprichten,
maar de moed der jeugd was voor altijd gebroken, zij noemde niets
meer het hare op de wereld, want Susanne zou het kind ook
meenemen. Ik wilde niets meer hooren en zien, nam mijn doek
en ging in den tuin. De eerste gele bladeren lagen op den grond,
een fijne damp hing in de-boomen cn purperrood ging de zon
onder. Ik zag naar Dambitzhet leiendak van het heerenhuis
groette mij goudkleurig, een violetkleurige hemel lag daarachter
en scherp teekenden zich aan gene zijde de donkere bosschen af
in het avondlicht. Ik sloeg den weg in naar den kleinen vijver,
ik zag de oude boot in het heldere bruine water liggen en de
eiken zich daarin spiegelen: toen aarzelde mijn voet plotseling:
ik had Edwin Stürraers stem herkend, zeer dicht bij mij, achter
het boschje van berberissen en sneeuwbessen moesten zij staan.
„Neen, neen! Nu laat ik u niet weder gaan," zeide hij zeer
bewogen. Ik wendde, mij, om heen te gaan; liet was mij, als
moest ik het uitschreeuwen van toorn en smart.
Haastig keerde ik terug; ik weet niet, wat mij 't eerst naar
hét bed van het kind dreef', alsof ik in het onschuldige gelaat
moest zien, om nog aan liefde en trouw ia de wereld te ge-