De Willem Barents is gisteren morgen te IJmuiden
binnengekomen.
Tot eene behoorlijke inrichting van 't lager onderwijs
te Terschelling is door de Regeering eene buitengewone
subsidie verleend ad f 15,438.
Eergisteren overleed te Haarlem de heer G. C.
Joekes, de oudste notaris in het arrondissement Haarlem.
Den 11 den Januari 1852 tot notaris benoemd werd hij
eerst onlangs eervol ontslagen. Slechts kort mocht hij
dus, na een werkzaam leven, eene welverdiende rust ge
nieten. De overledene, die den leeftijd van 74 jaren
bereikte, was ook gedurende eenige jaren lid van den
Haarlemsehen Gemeenteraad.
Door het breken van een steiger aan de nieuwe
Gasfabriek te Amsterdam zijn gisteren vijf werklieden naar
beneden gevallen. Vier werden verschrikkelijk gewond en
één bleef op de plaats dood.
In de op 17 dezer gehouden vergadering der kies-
vereeniging Burgerplicht te Amsterdam zijn de heeren
Tak en Wichers, wegens hunne bekende Kappeyniaansche
beginselen, niet weder tot candidaten gekozen.
Tot algemeen voorzitter der Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen is voor 1884/85 benoemd de heer mr. H.
P. G. Quack, ter vervanging van den heer J. A. Böhringer,
die als zoodanig is afgetreden.
De Heer M. B. De Vries, te Benedenknijpe, heeft
te Londen op de tentoonstelling van Nederlandscbe boter
wederom een eersten prijs behaald, bestaande in een zilveren
medaille en f 24.
Iemand te Brielle heeft zijn wintervoorraad aard
appelen opgedaan. Toen de aardappelen hem gebracht
werden, twijfelde hij of hij de volle maat wel ontving.
Er werd gemeten. Reeds bij de eerste overstorting bleek,
dat de koopman niet goed gemeten hadbij de tweede
twijfelde men er niet meer aan, totdat bij de laatste over
storting bleek, dat de aardappelkoopman zich 1^ hectoliter
vergist had. In plaats van 11, kon men slechts hecto
liter uitmeten.
Tot eer echter van den koopman moet toch gezegd
worden, dat hij vrijwillig de li hectoliter van de rekening
kortte. De man wist niet, dat men te Brielle van nameten
hield.
Door het leggen van koemest op een wondje aan
den vinger, heeft een 19jarig meisje den arm verloren
de vinger zwol door dat zoogenaamde huismiddeltje zoo
danig op, dat de arts 't noodig oordeelde, tot amputatie
over te gaan.
Het huwelijk, zeide een niet gelukkige echtgenoot, is
het kerkhof van de liefde.
En de mannen, antwoordde zijn vrouw, zijn de dood
gravers.
Voor eenigen tijd huurde een boer een nieuwen knecht.
„Jan, veel praten doe ik niet/' zei de boer, „maar als
ik bijvoorbeeld eventjes met mijn vinger wijs, dan wil dit
zooveel zeggen als: „Jan, ga aan je werk.''
„Dan passen we net goed bij elkaar, baas," antwoordde
de knecht, „want als ik bijvoorbeeld zoo maar eventjes
met mijn hoofd schud, dan beteekent dat: „Baas, ik geef
er de brui van."
Een boer zond zijn zoon naar een hoogere burgerschool.
Na verloop van eenigen tijd vroeg hij den directeur:
„Wel, meneer! hoe gaat het Krelis?"
„Daar kan ik nog niet veel van zeggen." was 't antwoord.
„Zoo," hernam de boer: „ik vraag ?t maar, omdat ik
mijn zoon voor de stillegrafie wil opleiden. Zou hij daar
geschikt voor zijn, denkt u?"
„Voor de telegrafie zeker," zeide de directeur. „Maar
als paal."
Op een jaarmarkt verkocht iemand aan een boer een
schijnbaar goed paard. Na eenigen tijd bemerkt de boer
dat zijn paard blind was, en zoekt hij den verkooper op
om zich daarover te beklagen.
„Zeg, je hebt me bedrogen met je paard," zei de boer.
„Dat begrijp ik niet. Wil-i dan niet eten?"
„O ja, heel goed."
„Niet drinken?"
„Best."
„Trekt-i niet goed?"
„Heel best."
voornemen te kennen gaaft, een man uit het volk door een
huwelijk tot je stand te verheffen, stuitte mij dit huwelijk tegen
de horst. Je dacht toen, dat mijn oud patricisch bloed sprak....
Neen, het was een zeker gevoel van waardigheid, dat niet onder
woorden is te brengen. De jaren hebben mij geleerd te leven,
ja, kindlief, ook mij, al had ik toen reeds grijze haren en al zijn
ze nu wit.... Ik weet nu wat mij een instinctmatigcn afkeer
inboezemdehet was dat gebrek aan de allereerste opvoeding,
van kindsbeen af, wanneer een moeder, zelf opgegroeid in eeri
atmospheer van smaak en, waarom zou ik het niet zeggen van
netheid, je zekere dingen leert, die men nooit weer vergeet,
die men machinaal doet en waaraan men terstond den gentleman
herkent.
Je moogt praten wat je wilt, Nadia, een man die geen fiere
houding heeft, niet weet te groeten en zijn gedachten niet in
een zuivere, beschaafde taal weet uit te drukken, al had die man
ook genie, hij past niet bij ons cn je zult hem nooit je dochter
kunnen geven.
Nadia dacht een oogenblik over de woorden van haren va kr
na.
Maar, zeide zij zacht, zou, wanneer hij werkelijk genie
heeft, dit niet eenigermate gemis aan uiterlijke vormen vergoeden
Dat verwachtte ik reeds lang, kindlief! Die gebreken zijn
niet enkel uitwendig: als deze heeren zich de moeite willen
geven op hunne manieren en taal te letten en te trachten die
te verfijnen, zouden zij weldra een schijn van netheid krijgen,
die ons veel over het hoofd zou doen zien. De reden, waarom
zij niet weten hoe zij zich in de wereld moeten gedragen en
waarom zij er steeds als boerenknechts in een zwart pak nitzien,
ligt hierin, dat zij er zich wel bij gevoelen en hun dwaze trots
hun die slechte manieren doet beschouwen als een bewijs van
hunne afkomst en bij gevolg van liet onderscheid in stand, dat
zij te boven zijn gekomen, om tot in onze kringen door te dringen.
Ik noem hun trots dwaas, omdat liet noch fierheid, noch waardig
heid is. Door deze twee deugden zonden zij als van zelftevreden
zyn met den stand, waarin zij gepluatst zijn, en een ieder zou
zich gelukkig rekenen, hnn de hand te mogen drukken en met
hen om te gaan. Zij hechten er daarentegen zeer veel waarde
aan, dat een ieder op hun uiterlijk kan lezen: „Wij waren niets
en zie eens wat wij nu zijn; bewondert gij den weg niet, dien
wij afgelegd hebben?" Als zij durfden, zouden zij het op een lint
om hun hoed schrijven....
Wordt vervolgd.)
„Loopt-i, ligt-i, slaapt-i niet goed?"
„Zeer goed."
„Is-i kreupel of lam of dood?"
„In 't geheel niet.*
„Wat mankeert er dan aan?"
„Hij ziet niet."
„Wat drommel! ik heb je toch geen paard verkocht om
de krant te kunnen lezen, maar wel om te trekken en te
werken, zou ik meenen."
De boer stelde zich met die verantwoording tevreden en
ging heen. (Amsterdamsche Crt.)
Brieven uit de hoofdstad.
16 October.
Hoe onverkwikkelijk het onderwerp voor lezers cn schrijver
ook zij, do politiek en haar nasleep is op 't oogenblik te zeer
aan de orde van den dag, om zelfs in een vluchtige causerie die
pretentieuse dame geheel ter zijde te laten.
Immers, ook zonder aan dat „pretentieuse" mede te doen, mag
het als een onomstootelijk feit worden aangenomen, dat het
zwaarste punt der komende verkiezingen ditmaal in Amsterdam
ligt en de uitslag der in de hoofdstad te houden stemming tot
de meest belangrijke resultaten van den politieken strijd zal
behooren. De mislukte verzoenings-conferentie van jl. Maandag
heeft die gewichtige beteekenis der beslissing van 28 October
nog helderder in 't licht gesteld, en in zoover is de tijd en
moeite, aan dit eigenmachtig opgetreden vredes-congres besteed,
toch niet geheel en al als vruchteloos te beschouwen. Overigens
geloof ik niet, dat er velen zollen geweest zijn, die zich van het
beleggen dezer vriendschappelijke samenkomst groote illusiën
hebben voorgespiegeld, de beleggers zelf misschien wel het
allerminst. Het is althans bijna niet te denken, dat de twintig
mcerendeels Kappeyniaansch gezinde burgers der hoofdstad, die
de zeven Amsterdamsche afgevaardigden voor hun officieuse
vierschaar daagden, zich zullen gevleid hebben met de liefelijke
hoop, dat na afloop van het aangekondigde verhoor op vraagpunten
alles tusschen onze Plejaden van het Binnenhof zou „vergeven
en vergeten" zijn! Men had het lokaal „Eensgezindheid tot
plaats van bijeenkomst gekozen, als om de geachte afgevaardigden
nog op den drempel van het gebouw aan hun plicht en hun
roeping te herinneren, men had de vergadering te elf uur belegd,
om den raddraaiers van de hoog loopende geschillen bescheiden-
lijk onder 't oog te brengen, dat het nu voor wederzijdsch ge
kibbel te laat was cn alleen een broederlijke verzoening, al was
het dan ter elfder ure, nog veel kon goed maken. Maar geeft
dat alles ons het recht om te onderstellen, dat de twintig nota
bele burgers, die in deze zaak als „goemannen" meenden te moeten
optreden, in vollen ernst de verwachting koesterden, dat aan het
einde der parlementaire plechtigheid de heeren Tak en Gleichman
snikkend en bevend elkaar in de armen zouden vallen en weder-
keerig een hartroerend en demoedig: „Kunt gij het mij ver
geven?" zouden lispelen, waarna het geheele septet met een
variant op den Psalmist in koor zou aanheffen:
Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat leden
Uit één district als broeders samentreden
In ernst, meenden de twintig ontwerpers der bijeenkomst
inderdaad, dat de beraamde ontmoeting der twistende en
kibbelende kamerleden op staanden voet tot eene algeheele ver
zoening zou lijden Een bevestigend antwoord op die vraag zou
niet voor het politiek doorzicht, zelfs niet voor het gezond ver
stand dier ontwerpers pleiten. Terecht wijzen de vier Kamer
leden, die aan de uitnoodiging geen gevolg gaven, er in hun
schrijven op, dat hier geen sprake was van verschilpunten, die
in een gezellige samenkomst na een paar uurtjes praten uit den
weg waren te ruimen, maar dat de grond der verwijdering dieppr
ligt en confcrentiën dus niet baten. Ware dc zaak op die wijze
tc regelen geweest, dan had het geheele zevental, per slot van
rekening niet veel beters dan een kwajongens-figuur gemaakt,
en zouden zij tegenover hunne kiezers met den mond vol tanden
gestaan hebben bij de alsdan zeer verklaarbare vraag: Tant dc
bruit pour une omelettc?
Och neen, laat ons elkaar klaren wijn schenkenDe geheele
rcconciliantc vergadering in „Eensgezindheid" was niets anders
en niets meer dan een tamelijk doorzichtige comedie-vertooning,
op touw gezet en uitgevoerd om dc onverbeterlijke cn onge
neeslijke drijvers van het. obstructionisme in onze Tweede Kamer
in de oogen der Amsterdamsche kiezers schoon te wasschen cn
op een voetstuk tc plaatsen. In hoeverre de kiezers zich door
dit goochelspel zullen laten verblinden, zal de 28ste October ons
leeren. Maar hun is thans alvast als met zoovele woorden toe
geroepen„Ziet ge mi wel: de mannen, die u als dwarsdrijvers
en spelbrekers worden afgeschilderd, wenschen niets liever dan
met hunne mede-afgevaardigden in vrede en eendracht te leven.
Toen wij ter elfder ure hen alle zeven tot eensgezindheid uit
nood igden, hebben gij wel, en de anderen niet, aan onze roepstem
gevolg gegeven. Zij hadden de vredepijp reeds gestopt en de
witte vlag in hun zak. Hebt gij wel goed gehoord, kiezers, wat
de heer Tak zeide, diezelfde mijnheer Tak, voor wien men u
zoo bang maakt? Hij moest eerlijk bekennen, niet te weten
waarin het hem ten laste gelegde „obstructionisme" bestond,
maar wël dat hij (Tak) en zijne vrienden (let op, nu komt
het! zou Koster of Bolle zeggen) steeds tot samenspreking
en, voor zoover het met dc beginselen ware overeen te brengen,
tot samenwerking gezind was! Zóó sprak de heer Tak, kiezers,
zóó liefdevol, zóó verzoenend. Denkt cr aan op 28 October!"
De Kappeynianen zullen uit de kleine comedle van jl. Maandag
in dier voege wel behoorlijk munt weten te slaan.
Ondcrtusschen hoeft diezelfde vertooning toch deze goede zijde
gehad, dat zij tot zuivering van den toestand heeft bijgedragen,
in zoover dc positiön er scherper door getoekend zijn. Men behoeft
nu niet meer te vragen of er scheuring tusschen het zevental
liberale Amsterdamsche Kamerleden bestaat, of er bedektelijk op
te zinspelen. De scheuring is van beide zijden vormelijk en
onbewimpeld geconstateerd. De acte van scheiding tusschen
tafel en bed is gepasseerd, zoo legaal mogelijk als onze consti-
tutioneele gebruiken dat toelaten; aan de kiezers de beslissing
overlatend, of hierop over veertien dagen Je formecle eohtsohciding
zal volgen. De breuk is volkomen, men weet het dan nu, als
nun liet soms nog niet wist: de heeren liggen overhoop en willen
nooit meer iets van elkaar weten; neen, nooit racer!
Dit is een lcelijkc streep door de rekening voor hen, die het
gebroken verband nog wat dachten bij tc spijkeren en op te
lappen, in de hoop dat het zoo nog wel een poosje mcö zou
kunnen. Een gevoelig hart moet }n deze dagen innjg medelijden
hebben met het Handelsbladdat werkelijk wanhopige pogingen
doet om de twistenden, tusschen wie Maandag feitelijk de oorlog
verklaard is, met een zoet lijntje wéér bijeen te brengen, onder
voorwendsel, dat er eigenlijk geen scheiding bestaat „wegens
verschil van staatkundige richting, want beider program komt
ongeveer (dat „ongeveer" is onbetaalbaarop hetzelfde neer,
maar louter wegens geschilpunten van humeur." Wel zeker,
precies als iemand dje rpet zijn „vprkl'cP')o been" uit bed gestapt
is: hij is zoo kwaad niet als hij er wel uitziet. Och, dat gekrakeel
van Tak en Gleichman is niets dan een kwade buials de
kiezers hen maar eerst weêr samen (cn vooral Tak, asjeblieft!)
naar het Binnenhof gezonden hebben, zal dat wel overgaan. Zoo
lijmt en plakt het Handelsbladalsof 't een gebroken stuk kinder
speelgoed gold.
Cordater PP eerlijker komt het Nieuws van den Dag uit den
hoek:
„Waar Gleichman de meerderheid heeft, mag men Tak cn
Wichers niet naast hem op hetzelfde candidatenlijstje zettendit
betrv hciedt gemeenschappelijk belang der partij. Kan men niet
tot een^ keus tusschen deze en soortgelijke antipodische leden
komen, dan late men ze allebei weg en kieze mannen, die van
lvappeyne of Gleichman nooit gehoord hebben, 't Moet nu uit
zijn! Aan de kiezers is het, de quaestic uit te maken. Reeds
te lang hebben èn de liberale partij èn het geheele vaderland
onder dat onzalig gehaspel geleden."
Bravo! dat is een kloek cn mannelijk woord, dat is dingtaal,
mits.... cum grano salis verstaan.
„Aan de kiezers is het, de quaestie uit te maken." Goed
gezegd. Maar die waarheid, al blijft zij cr niet minder waar
om, is reeds bijna veertig jaar oud. Reeds sedert de afkondiging
der Grondwet van 1848 is het aan de kiezers, bij de stembus
alle staatkundige quaestiën uit te maken. En toch maken de
kiezers ze niet uit! Toch laten ze Gods water over Gods akker
loopen en blijven rustig zitten, een iegelijk onder zijnen wijnstok
cn onder zijnen vijgeboom. En hebben ze wel ongelijk? zullen
zij zich met „dien verkiezingsboêl" inlaten? „Waarvoor dienen
dan de KiesverenigingenDaar zitten altemaal geleerde lui in;
die zorgen wel, dat de rechte mannen in de Kamer komen. Dan
behoeven wij, kiezers, maar even te gaan stemmen en zijn van
alles af: het is zoo heel goed en heel makkelijk ingericht!" Is
dat de manier om de kiezers een quaestie uit te laten maken?
Bevordert men op die wijze de ontwikkeling van een gezond
en natuurlijk politiek leven? Verkrijgt men langs dien weg een
Vertegenwoordiging, die zoo correct mogelijk den geest en de
aspiratiën der natie vertegenwoordigt? Neen, driewerf neen
cn alleen aan den verlammenden en ontzenuwenden invloed van
den cóterie-gecst der Kiesverenigingen hebben wij het te wijten,
dat het antwoord op die vragen ontkennend luiden moet. Het
zou in het belang van land en natie een groote aanwinst zijn,
indien, om den uitslag van den buitengewoon gewichtigen strijd,
die aanstaande is, zoo zuiver mogelijk te maken, alle Kicsver-
cenigingen in den lande hun geüsurpeerd mandaat ditmaal neder-
legden en zich van alle inmenging of aanbeveling onthielden.
Dan ware het inderdaad „aan de kiezers," de quaestie uit te
maken. Nu hebben zij daar „hun mensche» voor."
Men bewegc zich, om dit alles zonneklaar bewezen te zien,
slechts in de hoofdstad onder het publiek. Nog een kleine
veertien dagen maar scheiden ons van dc stembus. En waar
loopen de gesprekken over, die men van den morgen tot den
avond overal hoort, op alle publieke plaatsen en in alle gezel
schappen? Over Sarah Bernhardt, over den vliegerwedstrijd,
over de inbraken, over de Haagsche ontvoering, over dat „gladde"
pleidooi van Mr. Katz voor den Makelaar Van V., over de
hooge belasting, over dc nieuwe leening, over.... alles cn nog wat.
Maar de verkiezingen? Maar de politiek? Men raag zijn
excuus wel maken, als men het onderwerp ter sprake brengt
Gelukkig behoef ik het hier niet te doen. Amstelaar.
CENTRALE KIESVEREENIGING
in het hoofdkiesdistrict Alkmaar.
VERGADF.Itl\(;, ffctioudcu Ie Alkmaar in hel Café
Central, op Vrijdag; 17 Uelober 1884.
Nadat de vergadering tc half één uren door den Voorzitter,
den heer mr. A. P. de Lange, geopend was, werd, op verzoek
van eenige leden, terstond overgegaan tot de behandeling van
punt 3 der agenda: de keuze van Candidaten voor het lidmaat
schap der Tweede Kamer, 't Eerst werd gelezen een brief van het
bestuurslid, den heer Th. J. Waller, die, onder mededeeling, dat
hij onverwacht verhinderd is de vergadering bij te wonen, zijne
medeleden ernstig ontraadt, den lieerde Bruyn Kops te herkiezen.
Vervolgens werd het woord gevoerd door den heer Mooy, die
als afgevaardigde van de kiesvereeniging „Helder" mededeelde,
dat de vergadering dier vereeniging, den vorigen avond gehouden,
met bijna eenparige stemmen, eene motie heeft aangenomen, waarin
een afkeurend oordeel wordt uitgesproken over de tweedracht
onder de leden der liberale partij in de Tweede Kamer. Spreker
verzekerde verder, dat in de bedoelde vergadering, met het oog
op de in deze bijeenkomst te nemen beslissing, en ter bevordering
van de gewenschte eenheid tegenover de tegenpartij, geene can
didaten waren gesteld, doch dat de meerderheid der aanwezige
leden zich verklaard heeft tegen de keuze van volgelingen van
ICappeyne. Spreker besloot met te doen opmerken, dat het naar
zijne meening, wenschelijk zoude zijn, den heer de Bruyn Kops,
zoo mogelijk, te vervangen. De volgende spreker was de heer
van Kluijve, die evenzeer de candidatuur van den heer de Bruyn
Kops ontried. En op de vraag, wie ter zijner vervanging in
aanmerking zou kunnen komen, vestigde spreker de aandacht
op mr. II. W. de Beaufort, thans lid der Eerste Kamer. De
heer Brcebaart deed uitkomen, dat, ja, de couranten verzekerd
hebben, dat de heer mr. A. P. De Lange ongezind is om dc
candidatuur te aanvaarden, doch dat hij het gepast vindt, hier
in de vergadering te vragen, of de heer De L., wiens aanbeveling
zeker de algemecne sympathie zou verwerven, gezind is zich
de candidatuur te laten welgevallen. De heer de L. antwoordde
hierop, dat hij om financiëele redenen genoodzaakt is voor deze
vereerende opdracht te bedanken. De heer Cohen Stuart
bracht hulde aan dc houding der Kiesvereeniging „Helder,"
aan haar uitnemend streven ter bevordering van de zoozeer ge
wenschte eenheid onder de liberalen. Met veel genoegen had
hij van den Vice- Voorzitter dier Vereeniging vernomen, dat men daar
prijs stelt op samenwerking, en daarom het stellen van candi
daten aan deze vergadering overliet. Herinnerende aan 't geen
door den heer De Casembroot dezer dagen is gezegd over 't
drijven der kerkelijke partijen, komt hy krachtig op tegen 't
onzalig streveu der tegenstanders. Hij verdedigt de herkiezing
der beide aftredende leden, ook en vooral omdat de tijd ontbreekt,
om zich met kans van slagen, tot andere oandidaten te wenden.
Hi]" wil echter dc houding van onze afgevaardigden in de Tweede
Kamer niet geheel goedkeuren, en zou bij eene motie te konnon
willen geven, dat dc kiezers meer eendracht wensohen bij do
behartiging van 's lands belangen.
De heer Breebaart brengt hulde aan de groote bekwaamheden,
van den heer De Bruyn Kops, doch zijne houding in de Kamer
keurt hij beslist af, zoo zelfs, dat hij zou wenschen, dat die heer
zich uit vaderlandsliefde terugtrok bij deze verkiezing. Met den
heer v. d. Kaay kan hij nog medegann. En eindelijk verzekert
hij, dat, wordt de candidatuur van don heer de Bruyn Kops
gesteld, hij, ter bevordering van de belangen der liberale tegenover
de kerkelijke partij, diens candidatuur toch krachtig zou steunen.
De Voorzitter wijst er op, dat de leden dezer Vereeniging tot
nog toe in gebreke zijn gebleven de keuze van andere Candi
daten te bevorderen. Hij beveelt voor ditmaal dc herkiezing aan
van de beide aftredende leden. De heer Van Kluijve beveelt
bij herhaling de keuze van den heer De Beaufort aan. De
opmerking, dat die heer ook ie Amsterdam candidaat gesteld
is, weerhoudt hem niet, om diens candidntuur in dit district te
handhaven. Werd die heer in beide districten gekozen, dan kon
eene nieuwe keuze gedaan worden. Spreker doet uitkomen, dat
ten gunste van den heer De Bruyn Kops nog niets is gezegd en
hij vreest niet, dat met den Candidaat, door hem voorgestaan,
de nederlaag zou worden geleden. De heer Cohen Stuart
handhaaft zijne overtuiging, dat de heer De Bruyn Kops opnieuw
moet zijn de Candidaat van deze Vereeniging. Hij wijst op de
onbekendheid van den heer De Beaufort en gelooft dat bij de
medewerking van het Bestuur, waaraan hij een warm woord
van hulde wijdt, do verkiezing van den heer De Bruyn Kops
niet twijfelachtig zal wezen. De heer Breebaart herhaalt nog
eens zijn klaoht over de eigenzinnigheid van vele liberale kamer
leden en daaronder van den beer De Bruyn Kops. Die koppig
heid wil hij niet steunen. De heer Mooy, ofschoon zeer gezind
om de candidatuur van den heer De Bruyn Kops te ontraden,
acht het gevaarlyk de candidatuur van den heer De Beaufort te