HELRERSCHE EK NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1884 N°. 150. Jaargang 42. Zondag 14 December. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiön: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Brieven uit de hoofdstad. 11 December. Het laat zich zeer wel begrijpen, dat er in onzen Gemeente raad oppositie begint te komen tegen het eindeloos benoemen en vernoemen van nieuwe en oude straten, dat sedert de laatste jaren hier geregeld aan de orde van den dag is. Gedeeltelijk is die aanhoudende naamgeverij niet te voorkomen: een nieuwe straat moet even goed een naam hebben als een nieuw kinden al wordt zulk een nieuwe straat ook voorloopig nog slechts gevormd door een lange strook modderig zand of zanderige modder of door twee a drie „in aanbouw zijnde" huizen, voor een geregelden en ordelijken gang van zaken is het noodig, dat die ontkiemende straat door een bepaalden naam onderscheiden wordt van hare talrijke lotgenooten in den omtrek. Hiertegen heeft dan ook niemand bedenking ingebracht; schoon er sedert eenigen tyd wel aanmerking op gemaakt wordt dat bij het doopen der nieuwe straten zoovele namen worden gebezigd van personen, die, nu ja, met de geschiedenis van Amsterdam wel in eenig verband staan (wat natuurlijk in zeker opzicht eigenlijk met ieder Amsterdammer het geval is) maar voor het overige aan de groote meerderheid der stedelijke bevolking en vooral aan de volksklasse totaal onbekend zijn. Een De Ruijterkade, een Barendsstraat, een Bilderdijkstraat, een Da Costakade, een Thorbeckeplein laten zich zeer goed verdedigen; maar lieve hemel ik bid u, wat moeten, met alle respect voor de nage dachtenis der heeren Deijman, Ruysch, Blasius en Burman de eenvoudige burgers, die niet alle dagen in Wagenaar, Com- melin en Le Long studeeren, toch wel denken en wel maken van een Deijmanstraat, een Ruyschstraat, een Blasiusstraat en een Burmanstraat, die we sedert gisteren middag vijf uur al weer rijker zyn geworden? Het schijnt wel, of de stedelijke ambtenaren, die met het doopen van nieuwe straten en grachten belast zijn, tegenwoordig maar de eerste de beste namen nemen, die hun voor de hand komen. De lijst der beroemde en bekende personen raakt langzamerhand uitgeput; er is du3 niets tegen te zeggen, dat thans de minder beroemde cn onbekende aan de beurt komen. Maar nu komt er bij, dat er zich ook in sommige buurten der oude stad, waar elke gracht, straat, steeg en gang reeds sinds menschenheugenis een gevestigden en alom bekenden naam heeft, een streven begint te openbaren naar verandering en ver edeling van namen. De zaak is, dat er onder de Amsterdamsche straten en stegen velen zijn, die een uiterst leelijken, uiterst U) ALS EEN DROOM. Uit het Italiaansch door ANTONIQ GIULIO BARRILI. (Vervolg.) Gij hebt dus gezegd, beste vrouw, hervatte ik, toen ik van tafel opstond, dat graaf Maggi zijn paleis heeft.... Achter den heuvel, een kwartier van hier. Gij hebt maar den rijweg te volgen. Als wij dat eens gingen zien Wal dunkt u daarvan vroeg ik, my tot mijne schoone gezellin wendende die met een hoofdknik toestemmend antwoordde. O, dan zult gij wat moois zienriep de boerin uit, ons besluit goedkeurende. Dat is eerst eenc plaats voor groote lui zooals gij zijt. En dan moet gij het van binnen zien, zoo mooi is 't er. Mevrouw de gravin, die goede ziel, de moeder van mijnheer Flaminio, onzen heer, heeft er hare jeugd doorge bracht. Daarom zijn er alle kamers in orde, er ontbreekt eigenlyk niets. Als gij daar eens kwaamt te wonen, dan zoudt gij er alles vinden wat noodig is, tot zelfs eene wieg voor den eerstgeborene.... dan zoudt gij meenen in eene kerk te zijn. Houd op! Houd op! viel ik haar in de rede, terwijl ik een schaterlach uitbarstte, zoowel om hare zonderlinge op merking, als om mijne gezellin, die op heete kolen stond, uit de verlegenheid te redden. Laat ons dus het paleis gaan zien. Mijne gezellin nam terstond de uitnoodiging aan, en nadat zij den hoed opgezet had, ging zij met vlugge schreden naar de schuur, waar zij mij wachtte om op mijn arm te leunen. Aangename wandeling! riep ons de boerin toe. Terwijl gij er heen gaat, zal Cesarino vooruitloopen, om de sleutels bij den kastelein, die op de Puligia woont, te halen, en voor gij op de Castellana aankomt, zal hij reeds tot uwe beschik king zyn. Neen, neen, niet noodig! riep de dame, terwijl zij Cesarino met een gebaar terughield. Heden willen wij niet in het paleis gaan, maar eene wandeling in de open lucht doen. Zooals gy verkiest; antwoordde de boerin, de schouders ophalende; dan kan het op een anderen keer eens geschieden. Dan zal Cesarino op het huis passen en u opwachten, terwijl ik naar het dorp ga om inkoopen te doen. Ja, ja, dat is goedvoegde ik er met een groet bij. Ik bood nu mijner schoone gezellin den arm aan, en begaf mij vroolyk met haar op weg. Wij liepen echter niet zoo hard, of wij konden het gesprek nog hooren, dat de boerin hield, terwijl zij op den drempel stond en ons met de oogen volgde. Goede God! welke groote lui! En volstrekt niet trotsch! Wat weten zij goed met ons, geringere menscheu, om te gaan! Yan honderdmaal is het negentigmaal waar, dat wie schoon van buiten, het ook van binnen is. Hoort ge wel? zeide ik half fluisterend tot mijne gezellin. Zij heeft het over u. Ik kon mij, terwyl zij met een paar lieve woordjes antwoordde, niet weerhouden mij-zelven af te vragen, waar toch het volk die eigenaardige, kernachtige, nu eens grappige, dan weer ernstige, maar altijd ware gezegden, en dien vluggen, scherpen en dichter lijken vorm, die ze nog pittiger en warer maakt, vandaan haalt. Nadat ik deze gedachte, als dankbetuiging, aan de beleefdheid dier goede vrouw gewijd had, keerde ik met mijn geest en hart tot het goddelyke wezen terug, dat op mijn arm leunde. Er werd weinig of niets gesproken. Wij wandelden voort met die vreugde, welke, diep als ze is, bovenal het zwijgen bemint. onwelluidender, ja soms uiterst onkieschen naam dragen. Onze voorouders schijnen zeer zonderlinge begrippen op dit punt gehad te hebben, waarmede wij, in onzen geheel anderen tijd en geheel andere toestanden, ons moeilijk vereenigen kunnen. Zij gaven aan sommige straten en buurten namen, die soms meer karakteristiek dan welvoegelijk of fraai zijn. Een paar maal heeft de Raad reeds toestemmend beschikt op verzoeken om zulke straatnamen door andere te vervangen. Maar waar moet het heen, als men op die wijs voort wil gaan? want het getal namen, die voor zulk eene verandering in aanmerking zouden kunnen komen, is waarlijk legioDaarom wil men er een eind aan maken en de leelijke straatnamen voorshands in status quo laten. Gisteren kwam er een verzoek in van de bewoners der „Galgenstraat" (een klein straatje ergens in den noordelijken uithoek der stad) om een anderen naam voor hunne straat; Burg. en Weth. waren wel voor herdooping en hadden Koorndragerstraat voorgesteld, in verband met de naburige koornpakhuizenmaar de heer Hovy vond zulk een verandering veel te „sentimenteel" en met een meerderheid van 5 stemmen vereenigde de Raad zich met die zienswijze, zoodat zeker tot bittere teleurstelling der aanvankelijke verblijde bewoners de Galgenstraat haar huiveringwekkende naam blijft behouden Ik zou niet volmondig durven toestemmen, dat de teleurstelling over het mislukken van de leening der Koloniale Bank naar verhouding even groot is geweest. Ik weet eigenlijk zelfs niet zeker, of er in dit geval wel van teleurstelling sprake kon zijn. Er bestond in de financieele kringen en bij de beursmannen weinig moed voor de zaak en gelijk ik de vorige week als mijn ver moeden te kennen gaf, is de van heeren aandeelhouders gevraagde som dan ook op verre na niet bereikt. Het is voor het oogenblik nog niet met volle zekerheid te zeggen, of deze ongunstige uitslag thans onvermijdelijk tot de opheffing der Bank zal moeten leiden, daar de gelegenheid ter inschrijving nog blijft opengesteld tot den dag der (gisteren verdaagde) algemeene vergadering op 24 dezer. Misschien keert de fortuin zich in dien tijd ten gunste der Bank, doch ik voor mij betwijfel het. Er wordt tegenwoordig van zoovele kanten een beroep op de brandkast der kapitalisten gedaanEerst voor de Ncd.-Indische landbouwmaatsckappij toen weer voor de Koloniale Bankdeze week voor de zes millioens obligatieleening van de Dorrepaalsche Bank der Vorsten landen (die, in scherp contract met den uitslag der kleinere aanvrage voor de Koloniale Bank in één dag volteekend werd); en nu is er weer een obligatieleening van 2£ millioen uitge schreven tegen Zaterdag 13 December ten behoeve van de Intern. Crediet- en Handelsvereeniging „Rotterdam." Ik vrees dus, dat Wij aderaden met wellust die lauwe en zuivere lucht in, be schouwden met verrukte blikken dat heldere saffier des hemels en dat schitterend smaragd der weiden, groetten in het voorbij gaan de vlinders, die, elkander dartel vervolgende, tusschen de ranken van den wijngaard fladderenden, of luisterden werktuiglijk naar het gemurmel der insecten, getuigen van een veelvuldig en machtig leven van vreugde en liefde, die aan onze liefde en vreugde beantwoordden. In een dergelijk gezelschap, by zulke gedachten en beelden te verwijlen, is leven in vollen ernst. Men zou haast zeggen dat men bidt, als het waar is, dat iedere verheffing des geestes tot de innerlijke, opperste en eeuwige oorzaak der dingen een gebed is. Zoo in gedachten kwamen wij in het gezicht der Castellana. Het paleis verhief zich op den top eens heuvels, welks voet men naderde door eene zacht oploopende laan, die op de vlakte aan de linkerzijde van het gebouw uitloopt. Die vlakte had iets van een plein en een tuin tegelijk, daar zij aan de zyden in perken was verdeeld, die met heesters en bloemen beplant waren, in het midden echter geheel naakt was, met geen andere versiering dan een cirkelvormig waterbekken, welks randen met den bodem gelijk waren. In het midden van dat bekken zat een groen achtige triton neergehurkt, met zijne zeeschelp aan de lippen, en omringd door breede waterleliebladeren, die op het water rustten. Op de perken ontbraken de voornaamsten der wel riekende familiede heesters bestonden uit Bengaalsche rozen en mirten, de bloemen uit viooltjes en zonnebloemen. Het terrein was niet met kiezelzand bestrooid, zooals men dat in de lanen en slingerpaden van de tuinen der aanzienlijken vindt, maar was hier en daar met gras en mos begroeid. Ach! de triton had, zooals zijne met dorre varens bedekte leden aantoonden, reeds lang opgehouden, water uit zyne zeeschelp te blazen. Het eene zoowel als het andere was wel een bewijs van de zorgeloosheid, waaraan die plaats werd overgelaten. Zoo groot was echter de kraeht der natuur, dat zij er volstrekt niet vervallen uitzag. Voor de sierlyke, en ik zou haast zeggen, opgesmukte schoon heden der aangekweekte Flora waren do vrije en krachtige schoonheden der wilde in de plaats getreden. De heesters groeiden weelderig in het loof; de bloemen strengelden zich in liefderijke vertrouwelijkheid samen met duizenden soorten van veldkruiden de mossen en grassoorten, waarmede het terrein bedekt was, vormden een dons, waarop het gedruisch der schreden wegstierf, zoodat de triton niet eens gemerkt had, dat profane voeten het terrein hadden betreden, en voortging in zijne schelp te blazen, zonder eenig geluid voort te brengen. Ook was alles in het rond niet zoo stom als zijne schelp. Niet stom was de zon, wier weêrglans op het gebladerte der heesters trilde, op de grasscheutjes vonkelde of op de stille wateren van het bekken blonk; niet stom was de lucht trillend van het eeuwig gemurmel der insecten, of van het snorren der juffertjes, die als pijlen door de ruimte schotenniet stom was de zwerm der krekels, die op de stammen der boomen sjirpten. Die arme krekels! Zij worden ons zoo hinderlijk als men er aan denkt, en toch gewent het oor zich zoozeer aan hun eentonig geluid, dat men, wanneer zij soms zwijgen, iets onbehaaglijks in het harte voelt, en het middaguur doodsch schijnt te zijn'. De Grieken, een volk van kunstenaars en denkers, hielden veel van hen; Anacreon vierde ze in een zijner liefste zangen. Het paleis was een vierkant blok met twee verdiepingen en vyf ramen in het front. Het viervlakkig dak, dat vry stijl was, waterde af in vier goten, die zoozeer vooruitstaken boven het lijstwerk, dat dit er bijna door verborgen werd voor hem, die in die omstandigheden aan de arme Koloniale Bank het spreek woord van de varkens en de spoeling bewaarheid zal worden. De toevloed van gelden, door de burgerij beschikbaar gesteld tot verwezenlijking van de plannen der Commissie voortijdelijke werkverschaffing, is tot mijne bevreemding nog op verre na zoo groot niet, als men wel zou verwacht hebben. Sedert de rond zending van de circulaire der Commissie was er tot op gisteren avond circa f 60,000 bijeen, met inbegrip der van den Koning en de Koningin ontvangen bijdrage van f 2000 en der eerste gift van f 10,000. Yoor een stad als Amsterdam maakt deze f 48,000, schoon er een paar bijdragen van f 5000 en verschei dene van f 1000 bij zijn, geen bijzonder schitterend figuur. Velerlei zijn de oorzaken, die tot dezen minder gunstigen uitslag samenwerken. Vooreerst hoort men van verschillende kanten beweren, dat de werkeloosheid niet grooter is dan in andere jaren, hetgeen toch voldoende weerlegd wordt door de verbazend talrijke aanmelding van werkeloozen aan de politiebureaus. Ten andere werpt men als bezwaar op, dat de grond- en graafwerken, die de Commissie wil laten uitvoeren, niet voor alle soorten van werklieden geschikt zijn, waarbij men vergeet, dat het hier slechts een tijdelijken maatregel geldt, om in den grootsten nood en de allereerste behoeften te voorzien, terwijl ook nog door niemand een beter en practischer methode van werkverschaffing aan de hand is gedaan. Een derde alweer maakt de opmerking, dat de Commissie enkel uit personen van den „deftigen stand" is saamgesteld en dat de mannen, die met het leven cn de behoeften van den werkman bekend zijn, er te veel in gemist worden. Dit argument om de hand op de zak te houden, is wel het meest gezocht van allenwat terstond in het oog springt als men nagaat, dat het Comité van uitvoering der werkzaamheden tot voorzitter heeft den President der Maatschappij van den Werkenden Stand, dus iemand die werkelijk geen vreemdeling in Jeruzalem is, en tot secretaris en penningmeester de chefs der grootste aannemersfirma's hier ter stede. Bovendien telt men in de Com missie, naast mannen als BPerdijk, Beyerinck en Hovy, die toch met de belangen der werklieden wel eenigermate bekend zijn, eenigc hooggeachte industrieelen en werkbazen, die het welslagen van de beoogde plannen zeer kunnen bevorderen. Het is werkelijk te hopen, dat men dus over al die vermeende bezwaren heenstappe en ieder doe wat hij kan tot leniging van den nood. Als de zieke dringend hulp eischt, is het treurig de dokters aan zijne sponde over de rechte medicijnen te zien kibbelen; men komt geen stap verder, en de arme lijder wordt het slachtoffer van den twist over de theorie zijner genezing. Ik mag er niet aan denken, dat het in dit geval ook zoo zou gaan. Amstelaar. het groot gebouw op eenigen afstand zag. De gevel was een voudig, en zou den minnaar van marmer, ornamenten en kleuren zelfs armzalig voorgekomen zijn, want hij was maar met een eentonige pleisterkalk bestreken. De strenge vormen echter van het geheel, de groote ramen, de versch geverfde jaloezieën en eindelijk het portaal voor de deur, dat gevormd werd door een soort van balkon op twee zuilen, een boog boven den ingang en een terras voor een raam der eerste verdieping vormende, deden dien gevel vrij wel uit- uitkomen. Het was uiterlijk een vrij net gebouw, en de grauwe pleisterkalk stak aangenaam af bij het groen der weiden en het grijs der omliggende rotsen. Zooals het daar lag, scheen het kasteel der graven Maggi een zeer geschikt verblijf voor die in de Marken zoo talrijke vrijbuiterkapiteins, die zich na een woelig leven terugtrekken, afkeerig als zij zijn om met het volk, Avaaruit zij voortgesproten zijn, aan de volkrijke kust te leven. Ons beviel het gezicht, dat men daar genoot, beter dan het kasteel. Geene huizen in de nabijheid, geene bergen verborgen den gezichteinder. Achter ons hadden wy bosschen, ter zijde groene heuvels, met hier en daar een strookje bebouwd terrein langs de hellingen; voor ons strekten zich wijngaarden uit en de steile kust, die ons een gedeelte van het strand verborg, waar eenige visschersnetten uitgespreid waren; verder de kalme en heldere zee, met enkele onbeweeglijk schijnende vaartuigen aan den horizon, Avaar zij in een samensmelting van licht en damp zich in de lucht scheen te verliezen. Die in den zomer zoo heerlijke ernstige eenzaamheid moest in den winter wel bovenmate treurig zijn. En de gravin moeder, had er, volgens het zeggen van de boerin, zooveel jaren, en wel de schoonste van haar leven door gebracht. Zeker Avas zij eene waardige vrouw geweest, die de rust liefhad of zich die eenzaamheid ten minste getroostte. Haar man, zeide ik tot mijne schoone gezellin, zal van tijd tot tijd wel een uitstapje naar de stad of elders, misschien wel naar het buitenland gemaakt hebbenterwijl zij, de arme kasteleinesse genoodzaakt was haar tijdverdrijf te zoeken in het tellen van de schepen op zcè, of de waterdroppelen op de glasruiten, of hare toevlucht zocht in een onderhoudend boek, om dit weder te verwisselen met de borduurnaald en omgekeerd. De man vindt overal, ook op het land en in het hartje van den winter, gelegenheid zich te vermaken. Hij doet een paar slopkouzen aan, hangt zich de weitasch op den rug en het geweer over den schouder, en trekt ter jacht, om tegen het uur van den maaltijd met eetlust terug te keeren. Ik zou van geen man houden, die uit jagen ging; zeide mijne schoone gezellin. Dan moet gij veel van mij houden, Avant ik heb een afkeer van de jacht; voegde ik haar haastig toe. Ik heb vrienden, die mij dien onovenvinnelijken afkeer maar nooit kunnen vergeven. Mooi! riep zij op een half vroolijken, half ironischen toon uit. En dien afkeer wilt gij misschien als eene ver dienste bij mij doen gelden? Zoo versta ik dat nu niet; ik meen dat de man, van Avien wij spreken, zich daarvan moet onthouden om... mijnentwil. Ik stond een oogenblik verlegen over dat antwoord. Dat is eene hulde, lieve dame, die ik u niet zou kun nen bewijzen. Waar geen hartstocht is, daar is ook geen offer. Gaarne zou ik een Nimrod, die groote jager voor het aan schijn Gods, willen zijn, om het geAveer voor altijd aan uwe voeten te kunnen nederleggen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1