rnw nr nmn iur^-
naar West-Tndië aanvaard. Jl. Vrijdag zijn zij met het
stoomschip Prins Maurits, van de Kon. West-Indische
Maildienst, van Amsterdam naar Paramaribo vertrokken,
waar zij op het laatst van dit jaar denken aan te komen.
Het is hun voornemen zegt de Leidsche Crt. op
deze plaats enkele dagen te vertoeven, ten einde in de
gelegenheid te zijn, betrekkingen aan te knoopen, om ver
volgens over Trinidad en Demerary naar Cura^ao te stoomen,
waar zij hoogst waarschijnlijk 11 Januari 1885 zullen
arriveeren. Van Demerary af zullen zij een bericht van
aankomst hierheen seinen. Van dit tijdstip tot half Maart
zullen zij verwijlen op de eilanden Curacao, Bonaire en
Aruba, vanwaar het gezelschap tevens een uitstapje zal
doen naar Venezuela. Hier scheiden zij. De hoogleeraar
Martin, in gezelschap van den zoöloog Van de Poll, keert
terug naar Paramaribo, ten einde in het binnenland van
Suriname zooveel mogelijk geologische en zoölogische
waarnemingen te doen; omstreeks half Mei zullen deze
beide heeren met de Nederlandsche mail naar het vaderland
terugkeeren. De hoogleeraar Suringar met de beide studenten
zullen nog een bezoek brengen aan de eilanden boven den
windSaba, St. Eustatius en St. Martin, om over St. Thomas
met de Engelsche mail terug te keeren. Het wetenschappelijk
doel van den heer Martin is het onderzoek van de geologie
dier streken, waarvan nog zeer weinig bekend is. Wel
bestaat ey eene geologische verzameling in het Geologisch
Museum te Leiden, destijds bijeengebracht door den geoloog
Stift, echter zonder omschrijving, terwijl de philosoof Voltz
overleed voordat hij het eens begonnen werk, namelijk het.
uitbrengen van een rapport dezer verzameling, kon ten
einde brengen. Wat betreft den werkkring van den heer
Suringar, ook deze begeeft zich op een nog niet ontgonnen
veld: de flora van deze eilanden is genoegzaam onbekend,
eene lacune, waarop reeds in het jaar 1846 door den
botanist Griessenbach is gewezen. Het heeft onze natuur
onderzoekers voorzeker niet aan krachtdadige medewerking
ontbroken; het Aardrijkskundig Genootschap, het Koninklijk
Instituut voor Taal-, Land-, en Volkenkunde van Nederl.-
Indië te 's Hage, Teyler's Stichting en de Hollandsche
Maatschappij van Wetenschappen, beide gevestigd te
Haarlem, alle hebben op ondubbelzinnige wijze bewezen,
hoezeer zij het voor oogen gestelde doel op prijs stellen.
Namens de Fransche Regeering zijn huldebewijzen
verleend aan het* bestuur der Landbouwtentoonstelling, dit
jaar te Amsterdam gehouden. De heer Sickesz is benoemd
tot officier in de orde van het Legioen van Eer, de heer
Bauduin tot ridder. De hh. Magnier en Waldeck ont
vingen de medaille van verdienste jegens den landbouw.
Met 1 Januari a. s. zal te Amsterdam verschijnen
een nieuw weekblad, getiteld: „De Amsterdamsche Figaro."
Te Dirkshorn viel jl. Maandag een jongentje van
ruim 2 jaren in de breede ringsloot en, hoewel spoedig op
het droge gebracht, was het leven niet weêr op te wekken.
Het totaal der ingekomen giften voor de werkver
schaffing te Amsterdam bedraagt thans f 91402.
Lord Reay (onze vroegere landgenoot baron Maekay,
toen lid van de Tweede Kamer, voorzitter der Vereeniging
van Fabriek en handwerknijverheid enz.) is tot gouverneur
van Bombay benoemd in de plaats van sir James Ferguson.
Zooals indertijd is medegedeeld, heeft het hoofdbestuur
der Friesche Maatschappij van Landbouw aan het bestuur
van „het Friesch Rundvee-Stamboek/ dat der Vereeniging
„het Paarden-Stamboek" en aan verschillende specialiteiten
op het gebied van landbouw, veeteelt en zuivelbereiding
de vraag gericht: Welke maatregelen moeten worden
aangewend om uit de gehouden Internationale Landbouw-
Tentoonstelling te Amsterdam voor Friesland practische
resultaten te verkrijgen?" Het bestuur van het Friesch
Rundvee-Stamboek achtte het wenschelijk, dat zijn advies
niet alleen de uiting was van het gevoelen van het beperkt
getal bestuursleden, maar ook van onderscheidene practische
veehouders om zoo, gelijk uit de verschillende deelen der
provincie, en heeft daarom een 23tal personen uitgenoodigd
tot eene samenspreking. In die bijeenkomst zijn de volgende
vijf vragen behandeld:
1. Kan het Friesche vee, wat zijne melkrijkheid en
geschiktheid tot vleeschzetting aangaat, wedijveren met de
te Amsterdam tentoongestelde in-en buitenlandsche rassen?
2. Welke gebreken of onvolkomenheden in bouw of
geaardheid worden bij het Friesche vee meer of minder
algemeen aangetroffen, en kunnen deze door doelmatige
veredeling, in eigen ras, worden verbeterd zonder aan de
goede eigenschappen de melkrijkheid te schaden?
3. Welke zijn de meest doeltreffende middelen tot ver
edeling van ons veeras en hoe kunnen deze het best onder
het bereik van velen werden gebracht?
4. Zijn vereenigingen van veehouders tot onderlinge
aanschaffing en beschikbaarstelling van uitmuntende stieren
daartoe aan te bevelen, zoo ja, hoe deze in te richten?
5. Wat kan de Friesche Maatschappij van Landbouw
doen tot bevordering der vee-veredeling
De veehandel was gedurende de eerste helft dezer
maand in de IJselstreek belangrijk toegenomen, daar het
buitenland en niet minder Noordholland en het Sticht
prima kwaliteit melk- en fokvee zocht, zoodat groote vee
verzendingen plaats hadden, prijzen beter werden en nieuwe
aanvulling van den veestapel noodzakelijk maakten. Vet
vee, hoewel iets meer gewild, blijft gedrukt, zoodat slagers
tot zeer concurreerende prijzen verkoopen. Vele particulieren
slachten te zamen, of venten met prima vleesch langs de
deuren. Met vette varkens gaat het totaal slecht. De
spekslagers, die 30 a 40 stuks per week slachten, kunnen
in één dag hunne gading vinden en laten in den regel
tweemaal meer varkens ongekocht dan door hen gekocht
wordt. De prijzen variëeren tusschen 35 en 42 cents het
pond ruw.
De ziekte onder de paarden breidt zich in westelijk
Zuid-Beveland meer en meer uit. Niet alleen in de ge
meente Heinkenszand, maar ook in naburige gemeenten
komen gevallen voor. Een paard, dat door deze ziekte
wordt aangetast, valt neer en bezwijkt enkele uren daarna
onder de hevigste pijnen. Als maatregel om den voortgang
te beletten, zegt men, dat de gezonden op een besmetten
stal zullen afgemaakt worden. Sommigen schrijven deze
ziekte toe aan het langdurig verblijf in de weiden om
dezen tijd van het jaar.
Het volgende staaltje van honden verstand is ontleend
aan het Dagblad:
„Dinsdag avond van de vorige week meldde zich in
het Charing-Cross hospitaal te Londen een kleine hond,
die zijn gekwetsten voorpoot omhoog hield en in smeekende
houding toegang verzocht in de verbandkamer. Toen men
het dier in de kamer had gelaten, sprong het op een stoel
en hield den arts zijn gekwetsten poot voor. Nadat deze
het verwonde deel verbonden had, lekte het dier zijn
weldoener de handen en gaf door keffen zijn erkentelijk
heid voor den bewezen dienst te kennen. De dankbetuigingen
van het dier waren zelfs zoo luid en levendig, dat men
den hond moest wegjagen. Maar den volgenden dag ver
voegde zich de hond weer jankend voor de deur en wordt
sedert als een geregelde patiënt dagelijks toegelaten.
Het bovenstaande wordt bevestigd door de verklaringen
van den secretaris van het hospitaal, mr. Arthur Reade,
en door den geneesheer dr. Bellkamy.
Chineesche spreekwoorden. Het is gemakke
lijker duizend soldaten dan één veldheer te vinden. Na
den dood heeft iedereen ledige handen. Schande gaat
voorbij, schuld duurt voort. Als men haast heeft, wil
het paard, dat men berijdt, steeds achteruit. Bedelaars
willen in geen vuil bed slapen. Een lamp is meer
waard dan tien waaksters. Men wordt pas man als men
bitterheden heeft ondervonden. Voor een goed paard
is één slag, voor een wijs man één woord voldoende.
Nijd is even kwellend als een zandkorrel in 't oog.
Een verstandig man is als het water, dat zich telkens
r>0 vo<v„ T^-r-tinhnnoü
naar den echten godsdienst vraagt, die wel met godgeleerd
heid en kerkelijkheid samenhangt, maar toch niet met
dezen samenvalt; die ontbreken kan, ook waar die beiden
worden gevonden, en omgekeerd, aanwezig kan zijn, waar
zij worden gemist. Liefde voor natuurschoon kan immers
bestaan ook zonder natuurkennis, en liefde voor de toon
kunst ook, waar men zich niet aan een muzikaal genoot
schap aansluit. Laat die echte godsdienst zijnliefde voor
het hoogste goed en het ijverig streven om het tot werke
lijkheid te doen worden in eigen leven en in dat der maat
schappij; laat hij op ons standpunt kunnen omschreven
worden als: streven naar volmaaktheid en vraagt men
dan hoe staat het met dien godsdienst onder ons geslacht,
dan is het woord wellicht veel minder bevredigend, 't Is
ook van veel meer belang in dien zin de vraag te stellen,
met het oog op vele min verkwikkelijke verschijnselen
van onzen tijd.
En nu werden de hoorders achtereenvolgens bij de ver
schillende „volkszonden" bepaald. Eerst de officiëel erkende:
de winzucht en speculatiekoorts, een zoo ingewortelde
kwaal, dat de Staat zijn Staatsloterij meent te moeten
handhaven om erger te voorkomen, terwijl hij intusschen
daardoor de zonde des volks winstgevend maakt voor de
staatskas. Moet niet de echte godsdienst alle jacht op
winst, die niet loon op rechtmatigen arbeid is, alle onge
rechtigheid veroordeelen De ontucht met haar wettelijke
regeling, hoezeer ook bestreden door Pierson's moedig
optreden, tot op zekere hoogte beschermd door den Staat,
vooral in de steden voortvroetende als een kanker. De
drankduivel, de volkswelvaart ondermijnd, onverzwakt
ondanks Afschaffingsgenootschap en Multapatiorsbond,
zoozeer als volkszonde erkend, dat zelfs eene wet noodig
bleek om haar voortgang te stuiten. Deze allen vloeken
tegen den echten godsdienst.
Maar naast deze officiëel geconstateerde volkszonden zijn
er zoovele anderen. Spreekt men niet van „koopmans
geweten" als van een dat bijzonder ruim is, en wijst de
uitdrukking niet op een valsche algemeene overtuiging
dat bij den handel de gewone regelen van eerlijkheid en
goede trouw niet volstrekt bindend zouden zijn? Onze
sociale verhoudingen, met haar overvloed eenerzijds en
haar gebrek aan den anderen kant, mogen in haar tegen
stellingen tot op zekere hoogte onvermijdelijk en noodza
kelijk zijn, leeft bij hen, die in overvloed leven, voldoende
het besef, dat een post voor hen die gebrek lijden op hun
budget van uitgaven even natuurlijk en vanzelfsprekend
moet zijn als die voor belasting en assurantie-penningen?
Het valsche socialisme zegtniets is d ij nhet wareniets
is mijn; en dat ware is het kind van den echten gods
dienst. En dan de misdaden zonder tal en van allerlei
aard, waarvan sommigen de haren doen ten berge rijzen.
Het karakter van een bergland wordt door de hooge berg
toppen bepaald; de groote misdaden geven het standpunt
van de zedelijke ontwikkelingen des volks aan, en indien
wij bewust zijn van solidariteit hebben, roept dan alles
wat der rechtelijke macht wordt te doen gegeven niet tot
verootmoediging?
Met het oog op dergelijke verschijnselen stemt de vraag:
hoe staat het met den godsdienst, den echten? vrij wat
bedroevender, dan wanneer zij gesteld wordt in eerstbe-
doelden zin. En dit alles, dit bovenal, hebben toch de
profeten van oude en nieuwe Testament als in strijd met
den echten godsdienst gewraakt. Tegenover dergelijke
euvelen en zonden wordt alle godgeleerd gekibbel en ker
kelijk gehaspel bijkans belachelijk, maar is de stelling, dat
de godsdienst zijn tijd gehad en zijn taak zou volbracht
hebben, öf de onnoozelheid zelve óf de erkenning, dat de
menschheid voortaan haar adel vertrappen en haar roeping
zou kunnen verloochenen. (Zwolsche Crt.)
De Leidsche hoogleeraren W. F. R. Suringar en K.
Martin, in gezelschap van de heeren Van de Poll, zoöloog,
Molengraaff, doctorandus en van Breda de Haan, student
in de philosophie, hebben hunne wetenschappelijke reis
Tempe, onder de zwijgende stralenvan Diana, ooit schooner
voor de verliefde verbeelding der Hollenen verschenen zijn. Die
zachte helderheid des hemels doofde de rozen op hare wangen,
het koraal harer lippen, het ebbenhoutzwart van hare zachte
lokken niet, maar deed haar in een vonkelenden parelglans
schitteren. En stelde zij voor mij niet beter dan een parel het
beeld van Venus voor, die uit hare zeeschelp was gestegen? Er
was voor mij een oogenblik, dat ik, haar met heur zacht gebogen
hoofd en heure half gesloten lippen zoo onbeweeglijk voor mij
ziende, haar voor eene verschijning uit die klassieke tijden
hield, en in mijn binnenste den geest, die haar opgeroepen had,
smeekte, haar niet te spoedig voor mijne oogen te doen verdwijnen.
Zie eens, zeide ik tot haar, om uit het pijnlijke stilzwijgen
te geraken, zie toch eens, welk een wonderschoone nacht!
Welk een tooi van rustige schoonheid weet de natuur ten toon
te spreiden onder de oogen van een engel! Inderdaad, ik ben
geneigd te gelooven, dat zij feest viert voor u. Maar spreek
toch, bid ik ulaat mij toch den klank uwer stem weder hooren,
anders zal ik meenen, dat gij een droomgezicht zijt, en dat ik
ieder oogenblik zal ontwaken zonder u, in de troostelooze een
zaamheid mijner kamer.
Wat zal ik u zeggen? Ik zou niet -weten... stamelde
zij met eene bevende stem.
Opnieuw volgde er in onze samenspraak eene pauze; zij was
weder in zichzelven gekeerd, had zich weer in zichzelven opge
sloten als het kruidje-roer-mij-niet bij de plotselinge aanraking
eener profane hand. Ook ik vond geene woorden om het gesprek
weder aan te knoopen. Ontevreden over mijzelven, niet over
haar, omdat haar stilzwijgen duidelijk eene diepe ontroering te
kennen gaf, voelde ik mij even goed als zij, en misschien meer
dan zij, niet op mijn gemak.
Wel wist ik, wat ik op dat oogenblik gaarne zou gedaan
hebben. Ik zou mij voor haar op de knieën hebben neêrge-
worpen; in een aanval van verliefden waanzin, zou ik gaarne
die sneeuwwitte handen, van welke de eene op de vensterbank
rustte, de andere slap langs hare heupen nederviel, gegrepen
hebben om ze met kussen en tranen te overstroomen. Want de
liefde is een traan, ook in de overmaat harer vreugde, zooals de
uitstraling der aarde naar den hemel in hare nachtelijke ver
rukking dauw is. Met mijne kussen en tranen zou ik die schijn
bare ongevoeligheid getroffen, die onbeweeglijke en stomme borst
doorboord, dat beeld bezield hebben.
Edoch, in de diepte mijner ziel overwon mijne beschroomdheid
mijne stoutheid; een nieuwe en heimelijke achterdocht overwon
mijn verlangen. Ik had zulk een vaag gevoel, dat ik haar zou
beleedigd hebben, en had zij er zich ook al niet over bedroefd,
dan zou die handeling noch nieuw noch mooi en bijgevolg onzer
onwaardig geweest zijn. In dergelijke zinsverbijsteringen ligt zoo
iets onbepaald vernederends en geweldigs, dat men zich wachten
moet, het met het gezond verstand te willen verklarenmen zou
dan een mengsel van belachelijkheid en grofheid vinden, waarvan
ieder rechtschapen mcnsch walgen zou. Ik wilde derhalve
voor die vrouw noch grof, noch belachelijk schijnen; ik leed
intusschen, en ik zou alles, ja mijn leven gegeven hebben, om,
onbewust van myzelven, dat hachelijk oogenblik te boven te
komen. Ik was dus laf; maar wie is dat niet eens in zijn leven
voor eene vrouw geweest? Ik was verlegen als een kind, ik
pijnigde mij zeiven, ik kwelde mijne hersens om een woord te
vinden. Zooals dan ook steeds het geval is met iemand die te
lang zoekt, ik vond het slechtste, en zeide de grootste dwaasheid,
die ooit in dergelijke gevallen over de lippen van een man kan
komen.
Den afgeloopen nacht, zoo begon ik op een bedroefden
toon, waart gy veel vriendelijker jegens mij. Toen stroomden
de woorden u over de lippen. Zeg, lieve, is er iets tusschen
ons veranderd?
Zy zag mij met een verwonderd oog aan, maar zonder een
woord te uiten. Toch was het antwoord gemakkelijk, en ik
zelf, na de vraag gedaan te hebben, hoorde het mij in het oor
fluisteren, „ja zeker, in den afgeloopen nacht waart gij de
vreemdeling, een hoffelijk reisgezel, die zijn plicht deed als een
goed ridder, zonder iets daarvan in ruil te vragen; wien men
dankbaarheid en vertrouwen toonen kon en moest, om hem ver
volgens bij het laatste station de hand te drukken en te ver
dwijnen, terwijl gij heden... zeer onbeleefd en lastig zijt." Dat
was het antwoord; zij was echter zoo beleefd, dat zij het mij
niet gaf, en zoo ontsteld, dat zij er niet eens aan dacht. Zij
zag mij daarentegen met verdwaalde blikken aan en zweeg.
Ik begreep den rechten weg niet ingeslagen te hebben en
wilde terugkeeren. Hetgeen mij op de lippen kwam, beteekende
niet veel, maar op dat oogenblik scheen het mij een ingeving
des Hemels toe.
Komaan, ik ben een dwaas, vergeef mij. Ik spreek ge-
dachtenloos, en herinner mij niet dat gy den vorigen nacht gewaakt
hebt; dat gij den geheelen dag op de been zijt geweest; dat gij
eindelijk moede zult zijn en rust noodig hebt.
Neen, antwoordde zij, het hoofd schuddende, ik heb
het u immers reeds gezegd; ik heb geen slaap en gevoel mij
volstrekt niet vermoeid.
Dat zult gij meenen, hernam ik; maar ga ter rust
en gij zult zien, dat de genius van den slaap spoedig met zijne
vleugels u de oogleden zal sluiten.
Ik deed mij zeiven geweld aan door zoo te spreken. Ik wist
zeer goed dat men den slaap niet gebiedt, en voelde wel dat
het mij innig leed zou doen, als zij mijn raad gevolgd en zij
daar, onder mijne oogen, zich aan den slaap overgegeven had.
Toch deed ik mijn best haar te overreden, en trok mijn gezicht
tot lachen.
Ik verzeker u, dat ik volstrekt geen trek tot slapen heb;
hernam zij, en wel op een toon die geen tegenspraak toeliet.
Geef mij intusschen, bid ik u, een stoel. Gij hadt zoo even
gelijk; de nacht is zoo schoon. Laat ons hier blyven en be
wonderen
Evenals ik mij eens ongerust had gemaakt bij de gedachte,
dat zij mijn raad om te slapen, zou volgen, zoo bezorgd was ik
thans, nu ik meende de reden van dien hardnekkigen onwil om
te slapen te kunnen vermoeden.
Ziedaar een stoel, antwoordde ik; neem plaats, maar
laat het voor korten tijd zijn, zoolang tot ik u goeden nacht kan
wenschen en gij mij. Ik vrees, lieve juffrouw, dat ik geen
kracht genoeg zal hebben om weerstand te bicden; dat ik aan
uwe voeten zal nederstorten, en laat mij dan zeggen dat dit
genoeg zou wezen om u in slaap te doen vallen: voegde ik
er bij, de woorden sleepende. Zooals gij ziet, ik wapen mij
tegen het gevaar.
Op dat oogenblik had ik het moeielijke van onzen toestand
overwogen en ingezien, dat hij onmogelijk langer kon duren.
Een zonderling voornemen was bij mij opgekomen. Ik hield er
mij terstond aan, gaf mijn woorden, zooals ze mij bij de eerste
opwelling op dc lippen kwamen, den vrijen teugel, om geene
gelegenheid te hebben er van terug te komen.
Ik wapen mij tegen het gevaar; dat had ik gezegd. En
in een oogwenk zat ik schrijlings op de vensterbank. Alvorens
zy tijd had mij te antwoorden, trok ik het achtergeblevene been
naar mij toe, zoodat beide buiten het venster hingen.
Wat doet gy? riep zij, verschrikt opspringende, terwijl
zy de armen naar mij uitstrekte.
Die schrik beviel mij. Maar ik had een begin gemaakt; myne
vastberadenheid stond mij insgelijks aan, en ik wilde niet meer
terug.
Wilt gij het weten? voegde ik er bij, op de armen
steunende, terwijl ik met mijn lichaam reeds geheel buiten het
venster was. Laat mij het u in het oor fluisteren. Ik ben
bang dat de lucht het hoort, en de krekels mij zullen uitlachen.
Onwillekeurig naderde zy my, en hygend en bewogen boog
zij het oor naar mij toe.
Ik ga, zoo fluisterde ik, ginds op het gras der weide
slapen. Ik kan de trap niet afgaan, zonder dat Rosa het hoort.
Wat zou zij van ons denken? Slaap gerust, bid ik u. Goeden
nacht, mijne schoone, tot morgen!
O, hartelijk dank! murmelde zij, van blijdschap op
springende. Gij zijt een edel mensch.
Kent gij mij nu eerst? Ik kende u reeds vroeger.
Het is waar, antwoordde zij, terwyl zij beschaamd het
hoofd liet zinken: ik heb ongelijk, vergeef gij het mij?
Haar liefderijk woord streelde met den adem harer lippen
mijn wang.
Geheime macht, die in eene lichte aanraking den verblindenden
glans en den knal van den bliksem samenvat en loslaat, op dat
oogenblik begreep en gevoelde ik uHet gefluisterde woord werd
bezegeld door een langen, diepen, innigen kus, waardoor mijne
krachten te gelijk verhonderdvoudigd en vernietigd werden. Ik
gevoelde mijzelven niet meer.
Terwijl hare armen mij nog omstrengelden, vonden mijne
voeten steun op de latten van den wijngaard; anders zou ik
misschien den dood op den vloer van het schuurtje gevonden
hebben.
Doch het zou een heerlijke dood zijn geweest.
Wordt vervolgd.)