HELDERSCHE EK KIEIIWEDIEPER COURANT. ei Advertentieblad voor Hollanis Noorderkwartier. 1884 N°. 155. Vrijdag 26 December. Jaargang 42. Uitgever A. A. BAKKER Cz. 16) ALS EEN DROOM. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, DondertI g cn Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal"V 0.9Ó. franco per post- 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertenticn: Van 1i, regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Grootc letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Aan onze abonné's zoowel binnen als buiten deze gemeente zij bericht, dat het eerste nummer van den nieuwen jaargang op B gon (NIEUWJAARSDAG) verschijnt. Zij, die hunne felicitatie door tusschenkomst van ons blad aan Familie, Vrienden, Bekenden en Begunstigers willen brengen, gelieven te zorgen, dat intijds hunne annonces ter drukkerij zijn. In elk geval vóór Donderdag a. s„ des voormiddags 10 uren. De prijs bedraagt voor deze bekendmakingen van 15 regels, met inbegrip van een bewijsnummer, SS cents. De Uitgever. BERICHT. In het eerste nummer van Januari beginnen wij als feuilleton eene geestig geschreven Spaansche Volks vertelling, door PEDRO DE ALARCON. Daarna plaatsen wij in den jaargang 1885 de nieuwste pennevruchten van JONAS LIE, HENRY GRÉVILLE, GOLO RAIMÜND, WERNER, enz. enz. De Redactie. Vrede op aarde! Nog is de vredezon over de aarde niet opgegaan, nog is de strijd niet uitgestreden, 't Verwondere ons niet, dat menigeen de schouders ophaalt bij 't vernemen van 't aloude profetische woord, dat spreekt van een Duizendjarig Ryk, waarin het lam zich onbezorgd zou nederleggen naast den tijger, en men van al de zwaarden sikkels zou smeden tot het maaien van het alom golvend graan, en van al de kanonnen orgelpijpen vervaardigen ter begeleiding van het eeuwigdurend hosannah, dat de dankbare menschbeid, gelijk een harmonische offervlam, omhoog zou doen stijgen naar de springbron van haar bestaan. Nog altoos strijd op aarde! Ja, op ieder gebied! In de allereerste plaats wendt zich de blik naar 't gebied der staatkunde heen, en staart het oog op 't vergieten van bloed, al is ook het tooneel van den strijd niet binnen of nabij onze grenzen gelegen. Van uit de verte vernemen wij berichten, die ons doen blijken, dat men nog lang niet aan 't einde is van den menschonteerenden krijg en dat er ook aan 't einde der 19de eeuw tal van menschenlevens worden verwoest, ten koste van staatkundige belangen. Maar erger, veel erger is 't gevaar, dat er dreigt door den strijd over sociale toestanden. Moge er in ons werelddeel op dit oogenblik vrede gevonden worden in Uit het Italiaansch door ANTONIO GIULIO BARRILI. (Vervolg.) Zij nam een verzegelde enveloppe, waarop geen letter geschreven was, van de tafel. Breng deze brieven op de post; maar pas op, voegde zij er op ernstigen toon bij, dat gij ze niet bekijkt! Als gij de enveloppe verscheurt, zult gij twee brieven vindendoe die in de bus, zonder het adres te lezen. Belooft gij mij dat? O, twijfel aan mij niet, bid ik u! Ik ben fatsoenlijk man en ik bemin u. Dat weet ik; ik vrees oök niet voor u, maar wel voor de liefde, die uit haren aard jaloersch is en dikwijls de hand over wint. Gij hebt gelijk, maar ik ben een goed ruiter, en ik zal haar zoo gemakkelijk de teugels niet vieren. Zou ik iets tegen uw verlangen kunnen doen? Zeg mij overigens, hoe gij u in mijne plaats zoudt gedragen. Zoudt gij uit jaloerschheid of uit nieuwsgierigheid zondigen Zij stond eenigen tijd in gedachten, en aan_ het vluchtig schit- leren harer oogen, en den lichten glimlach, die hare lippen krulde, herkende ik de vrouw. Maar, zooals ik gezegd heb, het was een schittering, een glimlach, die, nauwelijks gevormd, ver dween. Neen; zcide zij vervolgens. Ziet gij. wel? ik ben met mijn antwoord veel vlugger ge reed geweest. Misschien te vlug; hernam zij, zich op mij verhalende. Daarom was ik juist niet geheel en al gerust. Ik bid u, voegde zij er op een veranderden toon bij, denk geen kwaad van mij. Deze brieven" zouden geene geheimen voor u bevatten, indien gij iemand anders waart, b. v. de eerste de beste onbekende, dien men op weg ontmoet. Gij zijt dat nu in mijne oogen niet meer. Zult gij dus aan mijn verlangen voldoen? Zult gij mijn voorbehoud eerbiedigen? Zult gij deze brieven...? Ik zal ze op de post bezorgen zonder het adres te lezen, ja zelfs zonder naar het zegel te zien, dat beloof ik u. Laat ons vervolgens afspreken, dat gij mij, zoodra ik terug ben, in de oogen zult zien. En mocht gij mij zien blozen, dan zult gij mij weg-, onmiddellijk wegzenden. Een waas van voldoening overtoog toen dat aanbiddelijk gelaat, en de zoetste glimlach beloonde mij voor dien goeden inval. Ik ga alzoo; voegde ik er bij. Te middernacht of iets later ben ik te Bolognaen om drie uur in den morgen ben ik weder op reis. Neen, zeide zij; dat zult gij niet doen. Wat? riep ik uit. terwijl ik mij op de lippen beet. Wilt ge dat niet? en waarom niet? Dwaas! Zijt gij al weder boos? Geef mij uw spoorboekje eens; antwoordde zij. En nadat zij my dit uit de hand genomen had, keek zij het oplettend na. Neen, zeide zij, de eerste trein bevalt mij niet. Dan zoudt gij geen tijd om te rusten hebben, en na zulk een tocht hebt gij wel rust noodig. Als men ze hebben kan! viel ik haar in de rede. Gij moet ze hebben! Dat verlang ik; voegde zij er op een gebiedenden toon bij. Daarbij zult gij ook wel een brief militairen cn internationalen zin, geen vrede heerscht er in den boezem der natiën zeiven, geen vrede tusschen den burger en zijn buurman, geen vrede tusschen den mensch en zijn lot. En wat het gevaar grooter maakt, tegenover deze sociale woelingen is het weerstandsvermogen er niet sterker op geworden. Dat weerstandsvermogen is niet gelegen in de troepenmachten en de politiemachten der gouvernementen, maar in een krachtigen en gezonden burgerzin, waartegen de aanslagen van socialisten en communisten van alle tijden zijn afgestuit. Zoolang de burgerij aaneengesloten is omtrent het goed recht van haren eigendom, zoowel als omtrent de onschendbaarheid der beginselen, waarop hare samenleving berust zoolang heeft eene anti-maatschappe lijke beweging geen kans op iets meer, dan op een kortstondig schrikbewind, gekenmerkt door bloed en vlammen. Wel bestaat er gevaar voor tijdelijke overheersching, maar ten langen laatste zal vooral de kracht der middenklasse in onze Europeesche maat schappij zegevieren. 't Geloof aan die overheerschende kracht mag echter het oog niet doen sluiten voor het oogenblikkelijk dreigend gevaar. Vrij heid, gelijkheid, broederschap! zoo klonk het aan 't einde der 18de eeuw uit duizenden monden, nadat de volksklasse eeuwenlang geleden had door politieke en sociale verdrukking. Thans luidt die leuze eenigszins anders. Naar vrijheid wordt niet meer gevraagd, nadat men die tientallen van jaren genoten heeft. Maar die vrijheid heeft aan 't volk geen brood gegeven om den honger te stillen. Gelijkheid en broederschap wat zijn het anders dan stopwoorden geworden Neen, roept het volk, wij willen eten, en dan beter dan brood 't Is ons te doen om gebraad te eten, wijn te drinken, in warme huizen te wonen, op donzen bedden te slapenin ddn woord wij willen het genot des levens! En is 't vreemd te noemen, dat, nu de gegoede en ontwikkelde standen geen hooger levens doel schijnen te kennen en na te jagen, dat ook 't gepeupel geen edeler beginsel kent dan dit: geld gewonnen en dan ge noten Maar terwijl de meergegoeden wenschen te behouden 't geen zij bezitten en de mindere man zich in 't bezit wenscht te stellen van 't geen waarin de rijke zich verblijdt, is er een strijd, die voor de maatschappelijke en zedelijke orde niet vrij is van gevaar en zelfs zeer velen tot ernstige bezorgdheid stemt.. De vraag ontstaat: wat zal de naaste toekomst baren? Wat staat ons te wachten, wanneer dè zoogenaamde vierde stand zich aaneensluit en ten strijde trekt ter verovering van stellige of vermeende rechten? En als dan de hooger geplaatsten niet in staat zijn zich door de kracht hunner betere beginselen te verdedigen, wat dan? Dus nog altijd strijd, vooral op maat schappelijk gebied! moeten schrijvenaan uw vader bij voorbeeld, dien gy zegt zoozeer te beminnen. Het is zoo aangenaam een brief te ont vangen, en het kost zoo weiuig moeite er een te schrijven. Gij hebt gelijk; ik zal schrijven. Maar, let wel, er is nog een tweede morgentrein. Zie maar, om half zeven; als ik nu slapen en schrijven kan en met dien trein nog vertrekken, dan dunkt mij... Neen, neen, als gij geschreven hebt, moet gij uw ontbijt nemen. O! riep ik uit, terwijl ik een lcelijk gezicht zette. Wat? En zijt gij het dan niet, die zegt... Ja, ja, dat weet ik. Welnu, ik zal ook hierin uw zin doen. Maar, lieve juffrouw, men kan niet altijd aan tafel zitten, en wanneer ik nu dat akelige ontbijt genomen heb.... Dan zult gij eene wandeling door de stad gaan doen. Ik wed, dat gij reeds dikwijls te Bologna geweest zijt, en dat gij, die stad verlatende, niet anders dan uit de verte haren toren gezien hadt. Ja, antwoordde ik met een hoofdknik, de toren mijner voorouders. O, nu vergeet, gij u zeiven al te zeer! en als een ander het gezegd had... O, zeg het maar! Ik zal u antwoorden als een acteur in een melodrama: A me non quoi Far tu rampognu ck'iomeriar non senta (gij kunt mij geen verwijt doen, dat ik niet voel te verdienen). Ik heb Bologna nooit bezocht, ik ken er niets dan de honderd meters asphalt, en zijn glazen op balken van ge goten ijzer rustend dak, waarom het op zoovele andere steden van Italië en van het overige Europa gelijktik meen zijn spoor weg-station. Ik zal Bologna bekijken; ik zal het in alle rich tingen doorkruisen, en als het tegenwoordige niet voldoende is, dan zal ik mij in het verledene verdiepenik zal de Bojische Galliërs oproepen, aan welke het zijn naam van Bononia ont leende, en de Etruskers, die het Felsina genoemd hadden, drie duizend jaren voor den heer Bortolotti, den koning zijner parfu meurs. Is het zoo goed? Dwaas! riep zij lachend uit. Zooveel vraag ik niet van u. Daar scheelt niet veel aanHoe laat moet ik dan vandaar vertrekken Twintig minuten over twaalf, zeide zij, terwijl zij met den nagel in het spoorboekje eene lichte schrap maakte, waarop ik terstond een innigen kus drukte. Het zij zoo; ik zal dus 's avonds om tien uur weder te Grottamare zijn. Ach! wat zal dat eene reis zijn; merkte ik zuchtend op; lang, zeer lang, te lang! Denk nu niet alleen aan u zeiven, egoïst die gij zijt! Ik zal die uren en minuten tellen; antwoordde zij blozende. Twee uren na dat gesprek nam de van Grottamare vertrekkende trein mij op, en vertrok ik, om de gemakkelijke maar kiesche taak, die zij mij opgedragen had, te volvoeren. Ik had niet gewild dat zij mij naar het station vergezelde; ik had alleen het ge leide van Cesarino aangenomen, opdat hij onze koffers, die daar in bewaring gebleven waren, naar huis zou laten brengen. Zij had mij wel niet gezegd dit te doenmaar omdat zij mij naar Bologna zond, en mij zeide dat ik zou terugkeeren, sprak dit wel vanzelf. De trein was reeds in beweging, toen ik, naar ons verblijf langs den heuvel uitkijkende, een wAten zakdoek uit een ver- Schier op ieder terrein zijn daarvan sporen, i n wel zeer duide lijke sporen, aanwezig. Enkele weken scheiden ons van de dagen, toen hier te lande de strijd werd aangebonden tegen het streven van lien, die de heerschappij der kerk op staatkundig gebied wenschen over te brengen. En in een naburig Rijk waren weinig tijds te voren dagen van beroering en strijd voor afgegaan, waarvan de aanleiding geene andere was dan 't streven naar overheersching door de kerkelijke partij. In beide landen werd de partij van den vooruitgang geslagen, en in beide landen is de strijd tusschen de beide staatkundige richtingen wel aange vangen, maar nog lang niet uitgestreden. Strijd dus nog altijd op staatkundig en maatschappelijk gebied, strijd der meeningen, strijd overal om ons heen. En men zou ons van liefde en vrede willen spreken! Ja toch, de verschijnselen ontbreken niet, die ons van betere dingen de welkome voorboden zyn. Bij verschillende omstandig heden openbaart zich meer en meer de geest van liefde en wel willendheid, die ons het oog doet afwenden van zooveel, dat ons spreekt van verdeeldheid en strijd, 't Is waar, nog kunnen de zwaarden niet tot sikkels omgesmeed worden, nog ligt het lam niet neder bij 't hol van 't verscheurend dier, nog stijgt het hosannah voor den wereldvrede niet hemelwaarts maar steeds meer openbaart zich een streven naar 't hoogere, naar 't najagen van alles wat liefelijk, schoon en welluidend is. En is er ramp en leed, en wordt er noodgeschrei gehoord van verschillende zijden wordt hulp en bijstand verleend. Wel worden we vaak bedroefd door tijdingen, die van laagheid van ziel, van ruwheid en ongevoeligheid blijk geven, maar, Godlof, we worden ook dikwijls verblijd door aangename, streelende mededeelingen, die getuigen van liefde, van zielenadel, van menschenmin, van ware broederliefde. En als we daarbij bedenken, dat van de feilen der menschen, soms met nog al eenige vergrooting, steeds wordt melding gemaakt, tenvijl wezenlijk goede daden meestentijds in alle stilte worden verricht, dan moeten we wel tot het aange name besluit komen, dat het goede steeds meer vordering maakt op aarde, en dat, ondanks alle strijdleuzen, er reden bestaat om te gelooven aan de verwachting, dat het eenmaal vrede zal zijn. Laat ons daaraan vasthouden, want wanneer ons dat geloof bezielt, dan zullen we, ieder in zijn kring, er toe medewerken, dat er steeds meer vrede woont in hart en huis, dat er steeds meer vrede ontstaat in de maatschappij, in de wereld. 't Kerstfeest komt ook ditmaal weór om ons van „vrede op aarde" te spreken, om ons aan die aloude profetie te herinneren, 't Spreke krachtig tot ons allen, en 't verlevendige bij ons allen den moed, om er naar te streven, vrede in en rondom ons te bevorderenVrede op aardede verzekering hiervan bemoe- wijderd venster zag wuiven. Gezegend venster, dat mij herin nerde aan mijne gymnastische proeven, en aan de aangenaamste belooning, die ooit op aarde aan de deugd geschonken werdIk beantwoordde dien groet onmiddellijk, en ging voort met mijn zakdoek uit het portier te wuiven, zoolang ik dat nederig huisje op den heuvel kon zien. Met verlangen beschouwde ik de Cas- tellana, toen ook dat kasteel op zijne beurt voor mijne oogen verscheen. Toen ik eindelijk het lieve dorpje geheel uit het gezicht verloren had, zette ik mij in een hoek van den wagen neder, en wilde niets meer zien, noch Pedaso, noch Porto san Giorgio, noch andere van die bekoorlijke vlekjes aan het strand der zee. Alleen te Recanati verhief ik het hoofd als eene hulde aan den grootsten onzer hedendaagsche dichters, aan hem die dieper dan allen beminde en leed, en beter dan allen de liefde en smart bezong. De reis was lang, en ik zal ze niet langer maken, door hier het verhaal te geven van al die fantastische droomerijen van mijn onrustigen geest; van al dïe lange alleenspraken, waarin ik mij eene toekomst naar mijn zin vormde; van dat ongeduldig verlangen, dat mij somtijds overviel, de berusting, waarmede ik mij nu en dan aan de onverbiddelijke noodzakelijkheid onder wierp. Ik zal alleen een dwazen streek van mij verhalen. Te Falconara kwam met andere reizigers in mijn coupé plaats nemen eene dame uit Ancona (dat meende ik ten minste aan haar accent te hooren), die ook naar Bologna reisde. De zorgen, de beleefdheid, de oplettendheid, waarvan zij het voorwerp was, deden mij begrijpen dat zij schoon was; ik zag haar echter niet eens van ter zijde aan, dat ieder ander misschien zou gedaan hebben. Altijd had ik mijne verwyderde, schoone reisgezellin in het oog; die tegenover mij zittende dame aan te zien, zou ik voor een heiligschennis gehouden hebben. Zeker was het nu juist geene gemakkelijke zaak, daar in zulk een ingetogen houding, met de oogen in de lucht, te zitten; ik lachte zelfs in mijn binnenste om die dwaze gril. Toch hield ik mij goed, en hoe moeielijk het ook was, het is een feit, dat wij allen te Bologna uitstapten, zonder dat ik de dame in het gelaat gezien had. Toen ik eindelijk op mijne bestemming aangekomen was, haalde ik die geheimzinnige enveloppe voor den dag. Ziedaar, dacht ik, in die enveloppe is nu het geheim mijner schoone reizigster verborgen. Haar naam, dien ik haar nog niet heb durven vragen, haar huis, hare geboorteplaats, al de draden die mij door de kleine wereld, waarin zij leefde, kunnen voeren, zijn thans in mijne hand. Ik ben echter fatsoenlijk man, en ik zal die brieven niet openenmaar een oogslag op iiet adres, een enkele blik, dien ik er bij toeval, onwillekeurig op laat vallen... On willekeurig Houd op! dat is een uitvlucht. Heb ik mij niet vijf achter eenvolgende uren onthouden, eene dame aan te zien, die juist tegenover mij gezeten was? En zou ik dan, als ik den vasten wil heb, dit ook niet ten uitvoer kunnen brengen Intusschen keerde en draaide ik de enveloppe tusschen mijne vingers. De verzoeking was groot, dat beken ik, omdat ik er niet van houd, mij beter te maken dan ik ben. Ik dacht dat, wanneer ik op dit oogenblik een vriend bij mij had gehad, wieu ik mijn twijfel geopenbaard had, hij mij voor een dwaas zou uitgekreten hebben. Maar de belofte? Eene belofte vervullen, is dat ook geen eercplicht? En is de eer ook geen godsdienst? Ook Jupiter is door zijne eeden gebonden, en dat ia juist een van dc mooiste dingen, die ik in Homerus gelezen heb. Met dit mengsel van fabelleer en ridderdeugd in het hoofd,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1884 | | pagina 1