Ja \-«or <le Vbuudjf»rii-M«iatschar>nii I
mt jm> n"h wrr. irttw^
dige ons waar wij nogjzooveel strijd'opmerken. Zeker zullen
onze oogei^,'t niet zien, dat er alom vrede op aarde bestaat
streelend zij 't ons, aan de verwezenlijking van dit grootsche
denkbeeld mede te werken. Doen wij het met zooveel ernst en
toewijding, alsof er weldra reeds volkomen vrede te wachten
ware!
Blnnenlana.
Het schrijven van prof. d'Aulnis de Bourouil in het
U. D. is onmiddellijk door den heer F. Domela Nieuwen-
huis beantwoord. Hij weerspreekt de opmerking van den
hoogleeraar over de definitie van Marx en verklaart zich
weinig te storen aan de uitspraak van mannen als „meneer
Leroy Beaulieu."
„Zeker zegt hij als Leroy Beaulieu zegt, dat het
socialisme in strijd is met de wetenschap, dan heeft hij
gelijk, mits hij er bijvoege: in strijd met de ojjicitele
wetenschap. Maar dat was Copemicus ook met zijn „nieuwig-
heidskramerij;" dat was Newton ook; dat was Darwin ook,
en toch eindelijk heeft zelfs de officiëele wetenschap zich
neer moeten leggen bij deze uitkomsten der wetenschap,
die alle behaald en verworven werden buiten de kweek
plaatsen van de officiëele geleerdheid om, gelijk het geval
is met bijna alle belangrijke ontdekkingen.
Indien dus prof. d'Aulnis en anderen zich zalig gevoelen
in hun niet-weten, wij willen hun die zaligheid niet ont-
rooven, maar wel de oogen openen aan zoovelen, die licht
verwachten juist van de mannen der wetenschap. Dat wij
nimmer raad zullen vragen in zake de middelen tot ver
betering der toestanden, nocli bij prof. d'Aulnis, noch bij
prof. Pierson, dat ligt voor de hand, daar het ons te doen
is om wèl te weten.
En vinden zij het dwaas, om de zaak der maatschappe
lijke kwalen te zoeken in de verdeeling der rijkdommen,
wij raden hun aan, de woorden van Henry George te
overdenken, waar deze zegt: „Hij, die de politieke sociale
vraagstukken onderzoekt, tegenover welke wij staan, moet
tot het besef komen, dat zij wortelen in het vraagstuk der
verdeeling van rijkdom, en hij zal ook begrijpen, dat de
oplossing eenvoudig maar radicaal moet zijn."
Over die woorden denke de heer J. d'Aulnis de Bourouil
eens na."
Ziehier wat prof. d'Aulnis de Bourouil hierop antwoordt
De verwijzing naar 't werk van Schaftte „Quintessenz
des Socialismus" is voor prof. d'Aulnis onnoodig geweest,
daar hij met 't werkje bekend was. Hij is dan ook in staat
onmiddellijk aan te toonen dat Schaftte in hoofdzaak met
Leroy Beaulieu instemt. Volgens beiden, en ook naar de
meening van den heer d'Aulnis, steunt het beweerd weten
schappelijk Socialisme op de waardeleer van Marx; die
waardeleer is onhoudbaar; daarmee valt dat socialisme. Op
de vraag, of de door Marx voorop geplaatste stelling
waarheid behelst, dat de sociale arbeidstijd de maat is der
waarde van de goederen, antwoordt Schaftte: „Die vraag
moet voorloopig in elk geval ontkennend beantwoord
worden, want de waarde aer goederen richt zich klaar
blijkelijk niet alleen naar de kosten, maar ook naar de
gebruikswaarde, dat is naar de kracht der behoefte. Wanneer
men geen acht slaat op de wisselende gebruikswaarde van
verschillende werkzaamheden en verschillende producten,
is een maatschappelijke waardebepaling, die in de plaats
zou moeten komen van de marktprijsbepaling des tegen-
woordigen tijds, eenvoudig ondenkbaar. Gelijk reeds is
opgemerkt, moet liet socialisme zijn grondstelling omtrent
de sociale arbeidskostenwaarde der goederen van meet af
corrigeeren. Dit is, dunkt ons, niet onmogelijk; wij laten
dit in het midden. Maar de bloote arbeidskostenwaarde,
zooals zij thans is geformuleerd, maakt de geheele economie
van het socialisme voorloopig tot een droombeeld."
„Men bedenke daarbij voegt prof. d'Aulnis hier aan
toe dat Schaftte later het voor onmogelijk verklaard
heeft de waardeleer der socialisten te verbeteren, zonder
die leer zelf omver te werpen.
„Hoe trouwens eenig voorwerp waarde kan hebben, enkel
omdat er arbeid aan is besteed, en nog wel naarmate van
den aangewenden arbeidslef, zonder dat wij mogen letten j
op de mate, waarin het aan onze behoefte voldoet, ziedaar I
een leer, die in de praktijk even onhoudbaar is, als ik haar I
in theorie volkomen onbegrijpelijk en duister blijf noemen."
Aan het jaarboekje voor 1885 der Chr. Geref. Kerk
in Nederland wordt o. a. ontleend, dat er 371 Chr. Geref'.
gemeenten in ons land zijn met 295 predikanten; 86 ge
meenten zijn vacant.
Burgemeester en wethouders van Alkmaar hebben
in het openbaar aanbesteed de navolgende gemeentewerken
Perceel 1. Het onderhouden van alle gemeente-gebouwen,
scholen, bruggen, riolen en.verdere gemeentewerken, voor
de som van f 3495, aangenomen door L. H. Thomhagen,
te Beverwijk (raming f 4000).
Perceel 2. Het doen van eenige vernieuwingen aan de
bruggen, voor de som van f 7171, aangenomen door H.
Schuijt, te Alkmaar (raming f 9446).
Perceel 3. Het leveren en vervoeren van de benoodigde
materialen voor de buitenwegen, voetpaden, enz., voor de
som van f 3200, aangenomen door Jac. Oldenburg, te
Bergen (raming f 3694).
Perceel 4. Het vernieuwen van de beide zijgevels en de
luifel van het waaggebouw, voor de som van f 10250,
aangenomen door S. Wit, te Oterleek (raming f 9576).
Perceel 5. Het onderhouden van den Hoe verschelp weg,
van af den Bergerweg tot aan den straatweg naar Egmond
aan Zee, met de daarbijbehoorende werken alsbet tolhuis
en aanhooren, 2 bruggen en 7 duikers, voor de som van
f 1540, aangenomen door Jac. Oldenburg, te Bergen, raming
f 1600.
Met de levering der daarbij gevorderde bouwstoffen en
arbeidsloonen.
Op de Stadswaag te Alkmaar zijn in 1884 gewogen
19862 stapels kaas, wegende 4,622,532 kilogram.
Bij het afrijden van de Sint-Maartensvlotbrug werd
jl. Maandag het paard, gespannen voor den boerenwagen
van S. G., schichtig, en stelde zich dwars voor den wagen.
Een stuk van den disselboom werd met kracht in den buik
van het paard gedreven, zoodat het dier op de plaats dood bleef.
Den 17 dezer ontsnapte weder een krankzinnige uit
het gesticht te Medemblik. Te Midwoud werd hij ontdekt
en onder politie-geleide teruggebracht.
De lieer W. C. Mees, president der Nederlandsche
Bank is gisteren in 72jarigen ouderdom overleden.
Dr. H. J. Vinkhuvzen heeft met 1 Januari a. s.
eervol ontslag gevraagd en gekregen uit zijne betrekking
van geneesheer des Konings. In zijne plaats zal optreden
dr. Coerts, arts.
Als bewijs, dat de lage prijzen der producten op den
landbouw drukken, kan dienen dat jl. Maandag bij de
publieke verhuring van eenige perceelen bouwland onder
de gemeente Rijnsburg voor den tijd van vijf achtereen
volgende jaren de pachtsom, die vroeger bedroeg f 1000,
nu daalde tot op f 567.
Nog wordt gemeld dat baron Van Wassenaar van Katwijk
aan de aldaar wonende huurders zijner bouwlanden eene
algemeene reductie over de nog loopende huurjaren heeft
toegestaan van f 35 per hectoliter.
In het echtscheidings-proces tusschen den violist
Joachim en zijne echtgenoote is de eisch tot echtscheiding,
door mevr. Joachim ingesteld, toegewezen.
Vanwege Z. M. den Koning en de Koningin is op
het Paleis het Loo een prachtige kerstboom geplant,
waarbij gisteren avond vele kinderen uit Apeldoorn waren
geïnviteerd. /-
Het tooneel^ezelschap van den heer Van Lier van
Amsterdam gaf jl. Zondag te Arnhem de Man met het
ijzeren masker te aanschouwen. Het gezelschap had er alle
voldoening van zegt de Arnh. Crt. Onafgebroken kon
men op de verschillende rangen de innigste gemoedsaan
doening waarnemen. Als het loon der kunst één enkele
traan is, dan werd deze voorstelling meer dan koninklijk
beloond.
Nu en dan gevoelde de verslaggever een bijna niet te
bedwingen neiging om tot zijn voor- of achterbuurman of
de drie juftrouwen op den „tweeden" te zeggen of toe te
wenken: „Mensch, bedaar toch; 't is maar komedie!"
Dezer dagen, zegt het Dagblad, kwamen wij op voor
het goed recht der Nederlandsche taal, door in overweging
te geven, voor de tegenwoordige kleeding-uitwas „tournure"
het woord kunstrug te gebruiken. Een onzer lezeressen
maakt ons de opmerking, dat wij ons hiermede een te hoog
begrip van het voorwerp maakten. Zij heeft gelijk; maar
wat dan....?
Zelfmoord, veroorzaakt door een papegaai.
Zeker ingezetene van Antwerpen heeft een papegaai, die
bij de verkiezingen en later zoo dikwijls het liberale spot
lied: „O, Van den Peereboom heeft hooren zingen, dat hij
thans met onverbiddelijke volharding het dag in, dag uit
nazingt, 's Mans buurman werd hierdoor buiten zichzelven
gebracht en bood hem aan, het dier voor zijn gewicht in
goud te koopen, om het voorts den hals om te draaien.
De ander weigerde en de papegaai ioeg zijn belager op
de vlucht, door terstond weder zijn eindeloos: „O, Van
den Peereboom!" aan te heffen. Eenige uren later kwam
de buurman tehuis, volkomen beschonken. „O, Van den
Peereboom!" jammerde de papegaai en in zijne woede
wierp de beschonkene zijne meubelen en wat hij voor de
hand vond het venster uit op straat. Politie-agenten snelden
toe en op dit gezicht werd de arme man zóó wanhopig,
dat hij een scheermes greep en zich de keel afsneed.
Aldus het blad de Indépendance. Sommigen echter ver
oorloven zich, in den papegaai een vogel te zien van
andere soort.
Gij zacht, liefelijk Kerstfeest, dat de boodschap der
vreugde aan alle menschenkinderen bracht, gezegend zijt
ge altijd, zoo dikwerf gij opnieuw uwe feestvreugde naar
de hutten der armen zoowel als naar de woningen der
rijken brengt; gezegend zijt gij eeuwig, zoo dikwerf gij
iemand, die het geluk tot erfgoed kreeg, leert, opnieuw
een weinig daarvan, den armsten zijner broeders mede te
deel en.
Vergenoegd zijn, op zijn eigene, eenvoudige wijze, en
anderen blijde te maken, zooveel het in onze macht is,
dat is de eenige Kerstvreugde, die het hart jong en frisch
houdt. B u d d e. Der Weihnachtsbaum zu Rabenholtz.
Dat zijn zeer heilige oogenblikken in het aardsche leven,
waarin God's engelen neerdalen en „vrede, viederoepen,
en zulke oogenblikken prenten zich met onuitwischbare
letteren in het jonge hart. Bertha Mathé. Mathilde.
Buironlana.
De 20,667 menschen, die verleden jaar in Britsch
Indië weder als offers vielen van slangenbeet, zijn, volgens
de Civil and Military Gazette, niet ongewroken gebleven.
In de provincie Bombay alleen toch werden premiën uit
betaald voor het dooden van 300,000 giftige slangen.
Ondanks deze slachting schijnt echter de menigte van dit
ongedierte niet merkbaar te verminderen.
Een grafelijke oplichter. Omstreeks veertien
dagen geleden nam een Italiaansche graaf, Fabio di N., in
een hotel te Parijs zijn intrek. Hij wachtte, zeide hij, de
ouders zijner bruid, om er hare huwelijksgeschenken te
koopen. Na eenige dagen verschenen ook een oudachtig
heer met eene dame en het drietal toog naar verschillende
leveranciers op weg, hun door den hotelhouder aanbevolen.
Allerlei inkoopen, vooral van juweelen en kleinoodiën,
werden gedaan en het bestelde aan het hötel bezorgd.
Toen echter, volgens afspraak, den anderen dag de leve
ranciers met hunne kwitantiën aankwamen, was de graaf
met zijne aanstaande schoonouders uitgegaan en zij
kwamen niet terug. In zijne koffers vond de politie wat
oude couranten en vuil linnen. De geleverde zaken belie
pen ongeveer 50,000 francs.
Gemeenteraad van Helder.
Zitting van DINSDAG 23 DECEMBER 1884.
Voorzitter de heer Burgemeester.
Tegenwoordig alle leden.
De tribune is vrij talrijk bezet.
De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting
worden gelezen. Door de heeren Strikwerda en J. C. Jansen
wordt achtereenvolgens het woord gevoerd. Eerstgenoemde heeft
bezwaar tegen de goedkeuring der notulen, omdat daarin niet
nauwkeurig is weergegeven wat door spreker in de vorige zitting
is gezegd over het plaatsen van openbare vuilnisbakken aan de
Achterstraat. Hij herinnert, dat hetgeen door hem daarover is
gezegd, door den heer H. Janzen werd gesteund. Hij wijst
hierop te meer, omdat de Voorzitter zich door een machtspreuk
van de zaak heeft zoeken af te maken, door aan te voeren, dat,
bij 't plaatsen van zulke bakken, het publiek gewoon is het
vuilnis er naast neer te werpen. De Voorzitter zegt, juist
niet bepaald bedoeld te hebben de bakken, die aan de Achter
straat staan of geplaatst zullen worden. In andere wijken heeft
dit werkelijk plaats gehad. De Voorzitter gelooft wel, als de
heer Strikwerda er eenig toezicht op houdt, daar in de genoemde
straat het kantoor der Maatschappij Neptunus zich bevindt, het
er zeker beter zal gaan. De heer Strikwerda doet echter
opmerken, dat hij ongezind is zulk een toezicht uit te oefenen.
Daar is, z. i., de politie voor. De heer J. C. Jansen merkt
op dat in de notulen wordt gesproken van het subsidie aan de
school van den heer Vastenou, 't welk zou bedragen f 2600.
Hij meent dat dit cijfer zou moeten zijn f 2800. De Voor
zitter handhaaft echter de juistheid van 't in de notulen genoemde
cijfer. Wel is er over gesproken om de som van f 200, voor het aan
schaffen van leermiddelen bestemd, bij 't subsidie te voegen,
doch hiertoe is alsnog niet besloten. Behoudens de opmerking
van den heer Strikwerda, worden de notulen vervolgens goed
gekeurd.
Op voorstel der Plaatselijke Commissie van Toezicht op het
Lager Onderwijs worden de vacantiën voor de school van mej.
Van Deventer bepaald op denzelfden tijd als waarop die
voor de school van den heer Vastenou plaatshebben. Ook wordt
vastgesteld eene bepaling omtrent de kundigheden, vereischt voor
de knapen, die zich aanmelden tot toelating aan de laatstgenoemde
school. De heer Van Gyn vraagt of bij die toelating in het
vervolg niet meer op leeftijd zal worden geleten hoe het komt,
dat van 't geen nu zal bepaald worden, reeds openbare mede-
deeling is geschied. De Voorzitter verzekert, dat in't vervolg
ook knapen van beneden 10 jaren zich aan 't toelatings-examen
kunnen onderwerpen, en dat de vroegtijdige mededeeling waar
schijnlijk heeft plaats gehad met het oog op den naderenden
tijd der aanneming van nieuwe leerlingen. Op eene vraag
van den heer H. Janzen wordt nog door den Voorzitter herinnerd,
dat opzegging van bet subsidie door 't Hoofd der gesubsidieerde
bijzondere school, drie maanden vooruit moet geschieden. De
voorgestelde bepalingen worden unaniem goedgekeurd.
ging ik naar de brievenbus aan het stationik scheurde de
enveloppe er af, betastte de beide brieven, om mij te vergewissen
dat zij verzegeld waren, en na de hand snel uitgestrekt te hebben,
wierp ik ze in de bus. Ja, stellig meende ik te kunnen zweren,
dat het geheim mijner vriendin, al had ik bet in de hand, geen
gevaar zou gcloopen hebbenmaar al is dat zoo, toch scheen
het mij veiliger toe daar in de bus, en de zucht van zelfvol
doening, dien ik slaakte, bewees duidelijk dat ik mij van een
zwaren last bevrijd had. Toen ik dit gedaan had, verliet ik
het station en nam plaats in een hótelrijtnig. Toevallig trof ik
dat van het beste hotel in Bologna, waar mij eene groote kamer
aangewezen werd met houten zoldering in vergulde lysten, en
door een groot scharlaken gordijn in tweeën verdeeld. Het
ledikant, waarin ik mij ter ruste zou leggen, had tot voorstuk een
schilderij in olieverf, dat een gepoederd man in galagewaad
voorstelde, met een gevilden kikvorsch, tot welken hij de uit
einden van een metalen boog deed naderen. Ik herkende Gal-
vani en dacht aan de electriciteit. Ik had zooveel electriciteit
in mijne zenuwen, dat ik gedurende een geruimen tijd geen oog
kon sluiten. Eindelijk sliep ik inmijn slaap duurde niet lang,
want om zes uur 's morgens was ik weder op de been, gereed
om uit te gaan.
Ha! ha! eindelijk zal ik heden dan toch naar Grottnmare
terugkeeren! riep ik nit, terwijl ik vrijer ademde. Dat was
de groet, dien ik tot Bologna richtte. De goede cn geleerde stad
worde er niet boos om. Zy, die verliefd zijn, hebben eene zekere
wijze van zien en redeneeren, die nadeelig voor hen zou uitkomen,
als verstandige menschen hen voor alwat zij zeggen of doen aan
sprakelijk stelden.
Ik ging uit, om den tijd van mijn ongeduld te verdrijven.
Het logement, dat ik 's avonds maar half gezien had, was mooi
en goed ingericht. Vooral beviel mij het binnenplein. Zijne
gaanderij, die door fraai gebeeldhouwde marmeren zuilen onder
steund werd, was, naar ik oppervlakkig kon oordeelen, een werk
van de 14de eeuw of nog ouder. In de vestibule zag ik een
opschrift, hetwelk zeide, dat het huis op de grondslagen van een
tempel van Jupiter Stator tot woning van een beroemd rechts
geleerde gebouwd was. Discordia, cieiumconnordia lapidum,
zooals een ander stout en tevens geestig opschrift zegt, dat een
hedendaagsch, spotziek advocaat boven den ingang zijner woning
had laten plaatsen. Laat ons tot den Bologneeschen rechtsge
leerde terugkeeren, wiens naam volgens het opschrift luidde:
Rolandino de' Romanzi. Beste volgeling van Irnerio en Bartolo
gij hadt de romans zeker slechts in den naam; ik had daarentegen
een roman in de hand, den schoonste van alle, zooals het
doorgaans het geval is met dien, waarvan wij zeiven de helden
zijn.
Irnerio en Bartolo waren twee beroemde rechtsgeleerden.
Irnerio was in de 12de eeuw hoogleeraar in dc rechten te Bologna
Bartolo in de 14de eeuw te Pisa en Pcrugia.
Ik ging nu de ronde maken om de stad te zien, en ofschoon
ik te dikwijls aan Grottaraare dacht, schonk ik toch aandacht
genoeg aan hetgeen ik van mijn zetel in een huurrijtuig zag.
Bologna beviel mij uitstekendzelfs die lange gaanderijen, welke
de voornaamste straten omzoomen en de stad voor vreemdelingen
zoo somber maken, stonden mij aan. Zij kunnen denken wat zij
willen, ik volg hen niet. Ik heb het immers reeds gezegd,
dat ik voor de middeleeuwen geboren was, en als ik mij soms
in mijne eeuw zoo misplaatst zie, dan verbeeld ik mij vijf
honderd jaren te lang in de antichambre van het leven vergeten
te zijn.
Hier zal ik den gidsen het brood niet uit den mond stelen,
door over al het merkwaardige van de stad te spreken. Ik zal
kortelijk zeggen, dat ik na een wanhopige rit van vier uren
alles gezien had: de San Pe.troniohet archi-gymnasium, den
toren van Asinelliden dichtbijstaanden toren Garisenda, onder
welken ik door de helderheid van den hemel niet dien beklem-
menden angst gevoelde als waarop Dante zinspeelt, de bronzen
wilde zwijnen, die aan Cellini toegeschreven worden, en die thans
tot kloppers aan de poort van een zeker hötel dienen, waarvan
mij de naam niet wil invallen. Om die Fransche haast wat
beter te verklaren, zal ik zeggen, dat ik in iedere stad, die ik
voor de eerste maal zag, op dezelfde wijze handelde. Zelfs Rome,
het eeuwige Rome, de stad der honderd wonderen, heeft deze
nieuwe beschouwingsmethode van mij niet kunnen ontgaan. Het
was zes uren op een herfstmorgen toen ik die stad binnentrad.
In het hötel aangekomen, deed ik als een goed Muzelman mijne
wasschingen, trok als een goed Christen het witte kleed aan,
dat wil zeggen: ik veranderde van onderkleeding, en aldus ge
wapend, begaf ik mij, op een der triomfwagens, die tegenwoordig
te Rome den bescheiden naam van botte (kuip) dragen, op weg.
Mijn triomftocht duurde vijf of zes uren, terwijl ik het oogen-
blik afwachtte, waarop ik mij op eene geschikte manier aan eene
beschaafde en edele dame kon voorstellen, die ik als jongeling,
vele jaren geleden, had leeren kennen en als eene moeder ver
eerde. Tegen den middag was ik bij haar. Zij ontving mij
met vele betuigingen van beleefdheid, vroeg mij hoe het mij te
Rome beviel, en welke merkwaardigheden ik wel het eerst dacht
te gaan zien. Ik heb reeds veel gezien, antwoordde ik. Laat
eens hooren, voegde zij er bij. Hebt gij St. Pieter gezien?
Ja. St. Paul? Gezien. Het Colosseura, het Forum,
het Kapitool? Gezien en ook de Tarpejische rots en de
Tulliaansche gevangenis. Den Mozes? Ja, enookdeVenus
van het Kapitool met al haar gevolg van goden en helden.
Werkelijk? riep zij verbaasd uit. En de Piazza Navona,
denk ik...Zeker cn de fontein van Trevi, de bladen van
Caracolla, het graf der Scipio's, den tempel van Vesta, hetGesü,
den blonden Tiber, Ripetta, het Forum Trajanum, Montccitorio,
Pasquino en de lanen van den Pincio.
Wordt vervolgd.)