Iiheldersche® =-
ex nieuwed1eper (01 ra\t.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands noorderkwartier.
1885. N°. 2. Zondag 4 Januari. v Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BlmnenlancL
20) ALS EEN DROOM.
BUREAU: MOLENPLEIN.
In vroegere eeuwen kon men op schier elk kantoor
lezen: Borgen geeft zorgen.
En thans?
Voor zijn grootsten schuldeischer is men genoodzaakt
de diepste buiging te maken.
Moge Jan Contant bij den aanvang van 1885' weer
nieuwe levenskracht verkrijgen! (Rott. N.blad.)
Een adres, voor al onze visschersdorpen van belang,
is door een aantal ingezetenen van Pernis aan den minister
van justitie gezonden.
Zij wenschen in het belang van vele vrouwen wier
mannen op zee zijn omgekomen, wijziging van art. 1 der
wet van 9 Juli 1845 (Staatsblad No. 67). Bovengenoemde
wet maakt geen onderscheid tusschen de bemanning van
koopvaardijschepen en die van visscherssloepen, terwijl de
eerste reizen doen van eenige maanden en de laatsten
's zomers hoogstens zes, 's winters drie weken uitblijven.
Nu zijn er in de visschersplaatsen tal van vrouwen, wier
mannen ongetwijfeld zijn omgekomen op zee 't welk
verscheiden ooggetuigen onder eede zouden willen bevestigen
en die toch niet weder kunnen huwen, omdat art. 1
dier wet een termijn van drie jaren stelt, alvorens de eerste
oproeping kan plaats hebben. Nemen we voor de drie
oproepingen nog een jaar, dan moeten er vier jaar ver-
loopen eer bedoelde vrouwen weer kunnen huwen.
't Gevolg van dezen staat van zaken is licht te doorzien.
Bovendien belet de wet de benoeming van voogden en de
regeling van de nalatenschap van meer dan één, van wien
met zekerheid bekend is, dat hij zijn dood in de golven
vond. Daarbij komt nog, dat kinderen niet kunnen huwen,
omdat de vader, die ontwijfelbaar op zee is omgekomen,
zijn toestemming niet kan geven en geen voogd zijn plaats
kan vervullen, wijl de verklaring van vermoedelijk overlijden
volgens dat artikel nog niet kan geschieden.
De adressanten wenschen nu wijziging der genoemde wet
voor de visschers op de Noordzee. Zij willen bepaald zien,
dat bij de wet als overleden zal worden ingeschreven ieder
zeevarende, van wien zijn mede-opvarenden onder eede
verklaren, dat hij op zee omgekomen is.
Dezer dagen vermeldden de Engelsche bladen, dat
de visschers van dat Rijk, wegens geweld en diefstal in de
Noordzee op Duitsche visschers gepleegd, in eene Engelsche
havenplaats waren terechtgesteld. Over dergelijke hande
lingen, door Engelsche op Nederlandsche visschers ge
pleegd, wordt jaar op jaar hier te lande geklaagd, maar
Prijs der Adrertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
bij het klagen blijft het. Vermoedelijk zendt de commis
saris van politie, die de klacht ontvangt, haar op naar den
officier van justitie, deze aan den procureur-generaal, deze
aan den minister van Justitie, die dan verder haar aan
zijn ambtgenoot voor Buitenl. Zaken mededeelt, met de
opmerking, dat het hem wenschelijk voorkomt, dat te
eeniger tijde, of bij voorkomende gelegenheid, of te be
kwamer tijde, de aandacht van de Regeering van Hare
Britsche Majesteit gevestigd worde op handelingen als de
,/even vermelde," welke herhaling niet geacht kan worden
dienstig te zijn tot instandhouding van de vriendschappe
lijke gezindheid en goede betrekkingen, enz, enz. enz. De
minister van Buitenl. Zaken schrijft, natuurlijk in het
Fransch, aan den Monsieur le Comte of Monsieur le Baron,
die op het oogenblik als „gezant van Z. M. den Koning
der Nederlanden bij het Hof van St. James" fungeert, en
geeft een behoorlijk in diplomatieken vorm gegoten dat
wil zeggen sterk verdund overzicht van het gebeurde,
met het verzoek om bij voorkomende gelegenheid de aan
dacht van Zijne Genade of van den Edelen Lord, die aan
het hoofd staat van de buitenlandsche betrekkingen des
Britschen Rijks, te vestigen op enz. enz. enz.
Vervolgens gaat de klacht, die niet zonder moeite, tijd
en krachtverlies aan deze zijde van het Kanaal den admi
nistratieven ladder is opgeklommen, onder dezelfde omstan
digheden aan de overzijde denzelfden weg terug. Belandt
ze dan eindelijk ter plaatse waar een onderzoek kan wor
den ingesteld, dan is er zooveel tijds verloopen, zijn de
omstandigheden zooveel veranderd en de klacht zelve zoo
verwaterd en misvormd, dat het eenig resultaat van het
onderzoek een misverstand is, dat, wanneer het, na opnieuw
den administratieven weg ditmaal in Engeland naar boven
en in Nederland naar beneden te hebben afgelegd, op de
plaats van uitgang terugkomt, dezelfde verrassende uitkomst
geeft als de rondgefluisterde vraag in het bekende kinderspel.
Hoe komt het, dat in het geval der Duitsche visschers
in Engeland zooveel flinker en doelmatiger gehandeld
wordt, dan in dat van onze landgenooten? Omdat Duitsch-
land een groot land is, waarvoor Engeland égards meent
te moeten hebben, terwijl het kleine Nederland in de
Nisero-kwestie getoond heeft geen égards te verdienen?
Volstrekt niet. De reden, dat de zeeroovers der Duit
sche visschers worden terechtgesteld, ligt eenvoudig daarin,
dat het Duitsche Gouvernement deze doelmatige en af
doende wijze om voor de rechten zijner onderdanen op te
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
31 December 1884 was de toestand van den lijder
hoogst bedenkelijk. Zijn verscheiden zou ons leed doen,
en toch... het levensgevaar, waarih hij verkeert, is groot.
Sedert jaren drukte zijn kloeke borst het stempel van
soliditeit op Neêrlands handelsmannen, groote en kleine.
Helaas, die kloeke geest dreigt ons te ontvallen.
Zal 1885 hem weder opwekken ten krachtvolle leven,
zijn levensmoedheid veerkracht schenken, het verloren
terrein, doen herwinnen? De levensgeesten zijn schier
uitgeput.
De geneesheeren geven bijna allen den moed op.
Wie de lijder is, dien wij bedoelen? Minstens bij name
is hij elk onzer lezers bekend:
Jan Contant is ziek, heel ziek.
De eerste dag van het nieuwe jaar is de tijd van goede
voornemens bij uitnemendheid. Goede voornemens in een
slechten tijd! Juist dan zijn zij het meest noodig te nemen.
De gedrukte toestand in den handel heeft voor een
groot deel zijn grond in het niet op tijd betalen. Let op
den kleinen handelsstand, den hartader van het verkeer,
die rijke bron van welvaart voor zoo onnoemelijk velen.
Wat geschiedt daar. De betalingen in den groothandel
geschieden zeer traag: van een gepast en onvermijdelijk
crediet wordt vaak misbruik gemaakt, velen onzer lezers
doen die treurige ervaring op. Het gevolg daarvan is,
dat de middelstand evenzeer lang moet wachten alvorens
zijn waar met geld wordt vergoed. Dat wachten doemt
ontegenzeggelijk tot stilstand in den handel. Immers
wanneer A. zijn cliënt B. drie maanden op betaling wachten
laat, verkeert de laatste in de volstrekte onmogelijkheid
de hem toekomende gelden weder in den handel te steken.
Op die wijze wordt ieder als genoodzaakt zich van het
verkeer te onttrekken, zeer ten nadecle van zichzelven,
maar evenzeer ten nadeele van 't algemeen belang.
Er komt meer bij.
De kleine burgerman hij vindt het zoo gemakkelijk
van crediet gebruik te maken. „Opschrijven," laat hij
tot zelfs zijn kleinste inkoopen. Daarom beloopt hij telkens
nieuwe schulden, die hem ten slotte wel moeten terneer
drukken.
Op crediet koopen is dubbel duur. De winkelier rekent
er op dat er „opgeschreven* wordt en moet daardoor den
prijs wel hooger stellen.
Uit het Italiaansch door ANTONIO GIULIO BARRILI.
(Slot.)
Het vertrek was vastgesteld op vyf uren van den volgenden
morgen. Tegen den avond zonden wij onze valiezen en koffers
ter bewaring naar het station. Om geen drukten te hebben,
zeiden wij; maar werkelijk om onze ziel op den grooten stap
voor te bereiden. Inderdaad, ik meende een veroordeelde te zijn
op den vooravond der voltrekking van het doodvonnis. Nog
óónen nacht, dien nacht nog, en ik zou afscheid moeten nemen
van hetgeen mij het dierbaarst in de wereld was; het eerste
krieken van den dag, dat werkzaamheid in den geest en vroolijk-
heid in het hart terugvoert, zou mij, mij alleen den dood brengen.
Of was misschien het vertrek van daar de dood niet? van daar,
waar ik in hare liefde de ware bewustheid van het leven ver
kregen had? Mijne ziel kwam in opstand tegen die gedachte,
en zonder te spreken, leed ik vreeselijke kwellingen. Zy hield
hare groote uitdrukkingsvolle oogen op mij gevestigd en be
schouwde mij zwijgend. Droefheid en diep medelijden tegelijk
was in die blikken te lezen. Want de bewegingen mijner ziel
ontgingen haar niet, en de smart, die mij verteerde, was haar
wel bekend. Ik zou die wonderschoone oogen niet meer aan
schouwen; mijne blikken zouden zich niet meer vestigen in de
hare, om daarin mijn beeld te zien en eene genegenheid te lezen,
gelijk aan die, welke in mijn hart voor haar brandde. Troos
teloos sloot ik mijne oogen; alles scheen voor mij geëindigd te
zijn; het was als ware zij niet meer aan mijne zijde. Helaas!
die smart ging mijne krachten te boven.
Blyf, riep ik haar toe, en laat ons de wereld ver
geten!
By die woorden schitterden hare oogen met een zonderling
licht, dat mij bewees hoe diep zij haar getroffen hadden.
Zij stond een oogenblik radeloos; vervolgens, als door een
onweerstaanbare kracht medegesleept, vroeg zij mij
Verlangt gij dat?
Dat waren drie woorden, slechts drie, en zij lieten mij een
afgrond zien. Vreugde en angst tegelijk voelde ik, en op mijne
beurt bleef ik haar zwijgend aanstaren. Gelijk de zwaardvechter,
die, in het strijdperk gevallen, zijn hals den laatsten slag zijns
overwinnaars aanbiedt, zoo wachtte myne arme lieve schoone,
terwyl hare lippen een glimlach veinsden. Ik werd echter niet
in dwaling gebracht; ik zag wat haar die glimlach kostte; ik
zag verwijderde herinneringen, heilige genegenheden misschien,
en ik bedacht, dat ik, indien ik gewild had, haar had kunnen
weerhouden, maar haar ook tevens zou vermoord hebben, hetgeen
my een eeuwige wroeging zou geweest zijn.
Het hart scheurde my in den boezem, toen ik haar offer moest
weigeren, ik wilde echter niet minder dan zij zijn.
Neen; antwoordde ik haar, de stem uit de keel wrin
gende; ik ben een dwaas, vergeef mij! Zij boog haar
gelaat over mijn voorhoofd, en drnkte er een kus op. Die daad
kwam haar echter onvoldoende voor; zy nam mijne hand en
bracht die met innigheid aan hare lippen.
Lieve vriend, zeide zy tot mij na eene korte wijle,
waarin zij als het ware al hare krachten verzameld had, om
aan hare gedachten een plechtiger vorm te geven, uw hart
is goed; geene vrouw heeft het nog bedorven. Ik weet wat ik
zeg; voegde zij er bij, toen zij de verbazing bespeurde, die
op mijn gelaat uitgedrukt lag; wij vrouwen zijn arme wezens,
die lijden en doen lijden. Sterk in het brengen van groote
offers, weten wij ons vervolgens meestal niet te beschermen
tegen de inblazingen der ijdelheid die ons door een oppervlak
kige opvoeding wordt aangebracht, en die aanhoudend gevleid
wordt door den zelfzuchtïgen of spotachtigen eeredienst der man
nen. Daarom veranderderde wij dikwijls als vertroetelde kin
deren, zonder redenen, van gedachten en wil. Wij vragen
eeuwige trouw, en in ruil geven wij duizend grillen, duizend
eischen en duizend beuzelachtigheden. Wij begrijpen geene ge
lijkheid van rechten en plichten; of wij worden gekweld, of wij
kwellen. En de mannen, die om onzentwil zooveel geleden
hebben, worden slecht, slechter dan zij zouden worden, als zij
om andere mannen geleden hadden.
Voor het kwaad, dat een man u doet, kunt gij altijd uwe
toevlucht en hoop in het hart eener vrouw zoeken; maar heeft
eene vrouw u dat kwaad berokkend, dan hebt gy geen andere
toevlucht dan in u zeiven, in uw eigen verbitterd hart. En zeg
mij nu eens, lieve vriend, zult gij mij niet van eene dergelijke
schuld betichten?
Lieve engel, zou ik zoo ondankbaar kunnen zijn? riep
ik uit Ik zal lijden, maar lijden terwyl ik u zegen en slechts
het blinde noodlot beschuldig. Dat noodlot... dat alleen is de
vijand
Neen, lieve vriend; schep moed! antwoordde zy be
zorgd. Ook ik gevoel dat ik nooit zooveel geleden heb, en
nimmer zooveel meer lijden zal. Ik weet wat ik verlies, als ik
u verlaat. Gij zoudt de trouwste levensgezel zijn, dien eene
vrouw zich ooit kan wenschen, zooals gij u jegens mij den recht
schapensten ridder getoond hebt. De gelegenheid, die ons samen
gebracht heeft, heeft mij uwe ziel en uw hart tegelijk leeren
kennen. Die ziel is reeds rijp, en dat hart is altijd jong. Hoe
dit zoo is, weet ik niet. Gij zult misschien, evenals uw gelief
koosde dichter, reeds vroeg begonnen zijn, de wereld in de
boeken te onderzoeken, en de onderwijzingen zyn langs een
meer rechtstreekschen weg uw geest komen versterken, zonder
uw hart door de droevige ondervinding te verscheuren. Mis
schien ook heeft u het toeval bewaard, of is uw karakter van
een vasteren stempel. Maar let wel! die deugd zou u ook tot
schade kunnen strekken. Waar de deugd verhevener is, daar
is het gevaar grooter. Neem u in acht in uw volgend leven,
neem u in acht! Als gij bemint, laat het dan eene vrouw zijn,
die de uwe, werkelijk do uwe is, die geene herinneringen, ver
plichtingen, gewoonten heeft, die geen heiligdom van genegen
heden heeft, waarvan gij niet de priester zijt. Gij zoudt haar
alles schenken, en zij zou u slechts een deel van zichzelve geven.
Het beste, ja, de liefde met al hare gedachtelooze geneuchten.
Maar het is het eigenaardige van den man nooit tevreden te
zijn, alles ook zelfs de smart te willen. Is het geen overmachtige
nieuwsgierigheid, die hem tot aan den rand van den afgrond
voortdrijft? Is het geen geheime, onweerstaanbare aandrang die
hem doet gaan, waar hij zeker weet den dood te zullen vinden?
Plaats uwe liefde in een maagdelijk hart; wees heden haar
leven en morgen hare geschiedenis. Ik weet wel dat vele
zeggen: het hart van een meisje is een wit boek! Maar wat
hindert dat? Uwe genegenheid zal de eerste bladzijde van dat
bock beschreven hebben.
Zij was, toen zij aldus sprak, in een staat van koortsachtige
opgewondenheid. Zij scheen niet meer dezelfde te zijn; die
woorden, zoo scherp in hunne uitwerking, die mij bij iedere
andere gelegenheid rechtvaardig zouden toegeschenen zijn, kwamen
mij toen wreed voor, en ik weende in stilte, terwijl ik naar
haar luisterde. Maar zij hadden haar inspanning gekost, een
buitengewone inspanning, en deze kon niet duren.
Neenriep zij eensklaps uit, haar schoon hoofd schuddende,
zoodat heur zijden haartooi losraakte, en hare welriekende lokken
mijn gelaat bedekten, neen; bemin niet meer, sluit, verzegel
uw hart. Zóó is het beter; indien gij mij zoozeer bemint, dat
gij geen troost voor uw leed zoekt; zóó is het beter.
Was het dan geen noodlot? Ben ik niet tot u gekomen zonder
dat ik het zelfs merkte? Ben ik niet door een onzichtbare hand
in uwe armen geworpen En toch, voegde zij er bij, terwijl
zij met beminnelijke fierheid te midden van hare gedachte stil
stond, laat ons liet noodlot niet alle eer geven. Indien wijv
tot onze eei'ste ontmoeting konden terugkeeren, dan zou ik den
zelfden weg nog eens willen maken. Ik moet vertrekken en u
het hart verscheurenvergeef het mijWat er ook moge ge
beuren, wij hebben elkander bemind. En is er niet gezegd...
en staat er niet met eeuwige letters geschrevenwie veel bemind
heeft, dien zal veel vergeven worden?
De dag naderde, en op dien dag zon die lieve vrouw de mijne
niet meer zijn.
Hoe wij die gezegende kluis van Grottamare verlieten, hoe ik
van haar aan het station te Bologna scheiden moest, zal ik u
niet verhalen. Het hart berstte mij, en alleen de herinnering
aan die diepe, vreeselijke gewaarwording vervult mij met aan
doening en schrik. De gedachte aan mijn vader alleen was het,
die mij tot bewustzijn van het leven kon terugroepen; als ik
niet krankzinnig geworden, niet gestorven ben, dan is dit alleen
door- hem. Maar al mijne vreugde, al mijne levensgenot is ver
dwenen, en het baat niet of ik mij haar baeld voor den geest
roep. Drie jaren zijn sedert dien tijd verloopen, en geen nieuws,
geen woord, geen toeken heb ik meer van haar vernomen.
Overigen had zij nooit mijn naam willen weten. Heeft zij be
staan? Is alles misschien geen droom geweest? Het zonderlinge
van het geval doet mij dikwijls zelfs aan mijne herinneringen
twijfelen.
Vriend, voor u, die het gebied der fantasie bewandelt, die
nadenkt om iets te vinden wat geloof bij uwe lezers verdient,
voor u ligt hier eene ware geschiedenis, die velen eene fabol
zal toeschijnen. Ik heb in de waarheid slechts weinig geringe
veranderingen gemaakt, zoovele als voldoende waren, om mij niet
met den naam van een onbescheiden prater te brandmerken.
Wie weet het? Als deze bladzijden, onder uwen naam door de
wereld gaande, haar onder de oogen zullen komen, dan zal zij
medelijden met mij gevoelen, en misschien haren armen vriend
een groet toezenden. Zal dan van zulk een vuur geen enkele
I vonk meer onder de asch blijven smeulen?