Binnenland.
Ten einde de ingelijfden bij de militie te land aan
te moedigen, zich tijdens hun verblijf onder de wapenen
op het verkrijgen van een graad toe te leggen, heeft de
minister van Oorlog het volgende bepaald: De ingelijfden
bij de militie te land, die in aanmerking komen om voor
een graad te worden opgeleid, worden, zooveel mogelijk,
bij elkander gehuisvest in de kazerne en kunnen, desver-
kiezende, zoo daartoe maar eenigszins gelegenheid is, met
elkander, met de adspiranten-onderoflicieren of met de
adspiranten-korporaals menage houden, mits zij, althans
wanneer zij niet reeds vóór hunne inlijving aan een examen
tot het verkrijgen der bedoelde voorrechten hebben vol
daan, binnen eene maand na hunne aankomst bij het corps
met goed gevolg een examen afleggen, volgens onderstaand
programma
1. het schrijven van eene goede leesbare hand; 2. de
kennis van de gronden der spelling van de Nederlandsche
taal, welke blijken moet uit een te vervaardigen opstel;
3. de vier hoofdbewerkingen der rekenkunde, met geheele
getallen; 4. de kennis van het Nederlandsche stelsel van
maten en gewichten; 5. eenige bekendheid met de vader-
landsche geschiedenis; 6. voldoende kennis der aardrijks
kunde van Nederland.
De bepaling van de wijze, waarop het examen zal wor
den gehouden, wordt aan den commandeerenden officier
van het corps overgelaten.
Men schrijft uit Buenos-Ayres, dd. 16 Dec. 1884,
aan de Amsterd. Crt., dat de Gebrs. Tobias, die vluchtten,
na niet alleen hun ouden vader maar ook andere personen
in het ongeluk te hebben gestort, te Montevideo, dank zij
de bemiddeling van den Hollandschen consul aldaar, zijn
aangehouden. Met Zuid-Amerika hebben wij wel geen
uitleveringstractaat, doch men ziet er daar geen zwarig
heid in met sujetten als de Gebrs. Tobias korte wetten te
maken en hen over de grenzen te zetten. Ook de in
Amsterdam welbekende, gefailleerde graanhandelaar Engels,
die te Buenos-Ayres werkzaam was, had kennisgeving
ontvangen binnen 24 uren de Republiek te verlaten, bijal
dien zijne vrijheid hem nog lief was.
Men zegt, dat de verdwenen ingenieur Stork zich
te New-York bevindt.
Gedurende de eerste tien dagen dezer maand werd
aan de verschillende voor den dienst der Rijkspostspaarbank
opengestelde kantoren der posterijen in Nederland ingelegd
f 147,220 en terugbetaald f 83,040; batig saldo f 64,180.
Gedurende datzelfde tijdvak werden in 't geheele Rijk 1330
stuks nieuwe spaarbankboekjes uitgereikt.
Pernis is weder door een ernstige ramp getroffen.
De vischsloep Lichtstraal, stuurman Joh. van der Steen,
is bij Vlieland gestrand en de geheele bemanning is daarbij
verdronken.
Van Vlieland wordt gemeld:
„Een treurig drama moet eergisteren nacht nabij onze
kust zijn afgespeeld. Des avonds omstreeks 11 uur zag de
lichtwachter J. Schlachter, in de richting beoosten de
strandkaap tot driemaal toe seinen met fakkels. Hij begaf
zich terstond naar het dorp om verslag te geven van
hetgeen hij had gezien. De strandwacht trok uit en een
aantal andere personen begaven zich naar het duin; doch
men bespeurde niets meer van een in nood verkeerend
vaartuig. Sommigen meenden, dat de lichtwachter zich
vergist had, maar in den morgen van Donderdag dreef er een
naambord naar het strand met de letters P. S. (Pernis) 1,
later zag men wrakhout drijven, waarschijnlijk van een
vischsloep afkomstig, en eindelijk vond men een kerkboek
met den naam v. d. Veen. Het visschersvaartuig moet
in den tijd, die er verliep tusschen de ontdekking der
lichtseinen en de komst van de strandwacht, stukgeslagen
zijn in de buitengronden.
Een bedelaar te Haarlem ontving dezer dagen eene
aalmoes van eene Duitscne dienstbode. Men begrijpt hare
ontsteltenis, toen zij iets later bespeurde, in plaats van een
cent, een goud tientje aan den man gegeven te hebben.
Doch eer de aangesprokene nog kon antwoorden, had de schaduw,
die eene ontmoeting scheen te vermijden, den weg al verlaten
en met de snelheid van eenen wezenlijken marter was zij schuins
weggeloopen door het veld.
„Ik zie niemand," antwoordde Tanuelo zoo natuurlijk mogelijk.
„Ik ook niet," hernam Tio Lucas, zijnen wrevel inslikkend.
„En de argwaan, die al in den molenaar was opgekomen,
begon in den ijverzuchtigen geest van den gebochelde, hoe langer
hoe meer eenen concreeten vorm aan te nemen.
„Deze tocht," sprak hij tot zichzelven, „is een krijgslist van
den corregidor. De liefdesverklaring, die ik vandaag van boven
het priëel heb gehoord, is een bewijs, dat de erbarmelijke oude
Madnlener niet langer meer wachten kan. Zonder twijfel wil
hij van avond zijn bezoek in den molen herhalen, en daarom
heeft hij mij eerst uit den molen doen verwijderen. Maar, wat
doet het er toe! Frasquita is Frasquita... zij zal de deur niet
opendoen, al steken zij het huis in brand. Ik ga nog verder.
Zelfs al deed zij open, al gelukte het den corregidor, door de
eene of andere list mijne Navarreesche te verschalken, de arme
kerel zou er niet heelhuids afkomendat's zoo zeker als wat.
Frasquita is Frasquita. En toch," voegde hij er na een poosje
bij, „toch zou het beter zijn, van avond zoo gauw mogelijk naar
huis terug te keeren."
Middelerwijl waren Tio Lucas en de alguacil in het dorp aan
gekomen en zij richtten hunne schreden naar het huis van den
alcade.
Een dorpschout.
Mijnheer Juan Lopez, die èn als privaat man, èn als schout
de persoonlijk te hardvochtigheid en ijdele hooghartigheid was,
namelijk tegenover zijne ondergeschikten, verwaardigde zich
evenwel op dit uur, na de openbare en zijne particuliere zaken
te hebben afgedaan, en zijne vrouw de gewone dagelijksche dracht
slagen te hebben toegediend, in gezelschap van den secretaris en
den koster eene kan wijn te drinken: met deze bezigheid had
hij al de grootste helft van den avond doorgebracht, toen de
molenaar voor hem verscheen.
„Holla, Tio Lucas," sprak hij tot hem, zich het hoofd krabbe
lend en zich schrap zettend, om den molenaar eens goed te
bedotten. „Hoe gaat het met uwe gezondheid? Secretaris,
schenk Tio Lucas eens dadelijk een glas wijn in. En Sena
Frasquita Blijft zij altijd nog zoo bekoorlijk Ik heb haar al
in zoo'n langen tijd niet gezien. Maar, vriend, wat hebt gij
tegenwoordig goed meelHet roggebrood ziet er uit, of het
van de fijnste tarwe was gemaakt. Kom aan... Ga zitten en
rust wat uit; want wij hebben, Goddank, geen haast."
„Wat mij betreft, 't is verdijd als ik haast heb," antwoordde
Tio Lucas, die nog geen mond had opengedaan, maar die hoe
langer hoe meer wantrouwen kreeg, nu hij zag hoe vriendelijk
hy ontvangen werd na een zoo dreigend en dringend bevelschrift.
„Wel zoo, Tio Lucas," ging de alcade voort, „als gij ook geen
groote haast hebt, dan kunt gij van nacht hier wel blijven slapen,
De Regeering gaat, zegt men, van het plan zwanger,
de sterkte van de dienstdoende schutterij meer in over
eenstemming te brengen met de bevolking van ons land.
De heer Dirks, lid der Tweede Kamer, is uit Egypte,
waar hij zich van een technische opdracht heeft gekweten,
in het vaderland teruggekeerd.
Naar de N. Rott. Crt. vermeld, is jl. Donderdag
avond in de Molensteeg te Rotterdam door een kleêrmaker,
Duitscher van geboorte, in tegenwoordigheid zijner zes
kinderen, waarvan het oudste 10 jaar telt, moord gepleegd
op zijne vrouw. Deze echtgenooten leefden voortdurend
in onmin. Ook Donderdag avond ontstond tusschen hen
weder twist, en de man, in drift ontstoken, nam toen een
broodmes van de tafel en bracht daarmede zijne vrouw
diepe verwondingen in den hals toe. De vrouw had nog
de kracht, de trap af te gaan en zich op straat te begeven.
Zij werd in eene tapperij gebracht en overleed kort nadat
een geneeskundige was verschenen. De man heeft zich
daarop, vermoedelijk met hetzelfde mes, eene diepe wonde
in de borst toegebracht. Hij werd gearresteerd en naar
het Ziekenhuis aan den Coolsingel overgebracht.
De heer E. J. J. Homan, candidaat tot den H. dienst,
werd jl. Zondag tot predikant te Eenigenburg bevestigd
door zijn zwager, den heer W. Van der Leij, predikant te
Scherpenzeel (prov. Friesland), met een toespraak naar
aanleiding van Mare. IV26, 27. Des namiddags aanvaardde
de nieuwe leeraar zijn dienstwerk met eene rede, die zich
aanknoopte aan 1 Joh. II 27.
Het gerucht, gisteren te Amsterdam in omloop, dat
het lijk van den heer Dijckmeester uit het water zou zijn
opgehaald is onjuist.
Te Kolhorn is opnieuw eene Zangvereeniging opge
richt, onder denzelfden naam, als de ontbondene Amicitia.
Het getal leden is veel kleiner, maar de bekwaamste zangers
en zangeressen zijn echter toegetreden. President is de
heer T A. Kaan.
De bevolking der gemeente Broek op Langedijk
bedroeg op 1 Januari 1884: 612 mannen en 627 vrouwen,
totaal 1239 personen. In 1884 zijn geboren: 25 m. en
24 v., totaal 49; ingekomen van elders 24 m. en 32 v.,
totaal 56. Overleden zijn: 11 m. en 5 v., totaal 16; ver
trokken naar elders43 m. en 45 v., totaal 88. De bevol
king bestond dus op 1 Januari 1885 uit: 607 m. en 633
v., totaal 1240 personen. Er werden 12 huwelijken ge
sloten tusschen jonkmans en jongedochters en 3 tusschen
weduwnaars en jongedochters, totaal 15. Het getal leven-
looze geboorten bedroeg 3.
Gedurende 1884 zijn voor het Nederl.-Indische leger
aangenomen 1012 Nederlanders en 536 vreemdelingen, en
overgenomen van de korpsen van het leger 459.
Tot de aangeworven vreemdelingen behoorden 414 Duit-
schers, terwijl de overigen van verschillenden landaard zijn.
Van het contingent, groot 2000 man, zijn in 1884 naar
Oost-Indië uitgezonden 1631 man.
In dat tijdvak keerden uit Oost-Indië terug 867 onder
officieren en minderen en uit West-Indië 9 onderofficieren
en minderen. Het toegelegd pensioen aan de in 1884
gerepatriëerden bedraagt f 80,665.
De in pacht gegeven boerenplaatsen in den omtrek van
Idaarderadeel, waarvan de huurjaren met het aanstaande
voorjaar verstreken waren, zijn thans over het algemeen
opnieuw voor den gewonen tijd (5 jaren) verhuurd. De
nu bedongen huurprijzen zijn doorgaans iets hooger dan
men in den laatsten tijd gewoon was, waarbij in het oog
dient gehouden te worden, dat in die streek uitsluitend
wei- en hooiland ligt. Sedert eenige weken zijn de boter-
prijzen echter belangrijk lager dan verleden jaar in den
zelfden tijd, zoodat het de vraag is, of de huurders, indien
ze nog moesten inhuren in plaats van dit reeds gedaan te
hebben, nog dezelfde sommen als voor 2 k 3 maanden
zouden uitloven.
Toen jl. Woensdag nacht de korporaal S., van het
7de regiment infanterie te Amsterdam, de posten aan het
Rijks-entrepótdok aldaar afloste, bemerkte hij op eenigen
en morgen ochtend doen wij dan onze zaken af."
„Dat vind ik heel goed," antwoordde Tio Lucas met eene
leukheid en geveinsdheid, die geen zier achterstonden bij de
diplomatie van mijnheer Juan Lopez. „Als de zaak geen spoed
vereischt, zal ik van nacht maar niet meer naar huis gaan."
„Zie zoo... en geef mij nu nog een slok," riep de molenaar,
terwijl hy zich nederzette.
„Hier!" antwoordde de alcade, hem het volle glas aanreikend.
„'t Is in goede handen. Drink maar eerst."
„Welnu, op uwe gezondheid," zeide mijnheer Juan Lopez, die
de helft van het glas uitdronk.
„Op de uwe, Senor alcade!" hernam Tio Lucas, en hij dronk
de andere helft op.
„Manuela!" riep vervolgens de dorpschout, „ga aan mevrouw
zeggen, dat Tio Lucas hier blijft slapen, en dat zij een hoofdkussen
op den korenzolder voor hem neerlegt."
„Kom, kom!.... Maak zooveel omslag maar niet! Ik slaap in
den stroostal als een koning."
„Wat geeft dat? wij hebben kussens genoeg."
„Dat geloof ik wel. Maar waartoe uwe familie lastig gevallen
Ik heb myn mantel."
„Nu, zooals gij verkiest. Manuela, zeg aan mevrouw dat het
niet hoeft."
„Maar nu moet gij mij veroorloven," vervolgde Tio Luca3, op
ontzettende wijze geeuwend, „dat ik onmiddellijk ga slapen. Gis
teren avond heb ik het erg druk gehad, en sedert heb ik nog
geen oog toegedaan."
„Toegestaan!" antwoordde de alcade op majestueusen toon.
„Gij kunt gaan slapen zoodra gij maar wilt."
„Ik geloof, dat het ook onze tijd wordt om te gaan slapen,"
zeide de koster, en hij haalde de wijnkan naar zich toe, om de
rest van den wijn op te drinken. „Het zal wel al tien uur
zijn, of het zal niet veel schelen."
„Kwart voor tienen," merkte de secretaris aan, na de rest van
den wijn in de glazen verdeeld te hebben.
„En nu naar bed, mijne heeren!" riep de gastheer uit, zijn
glas leegdrinkend.
„Tot morgen, mijne heeren," voegde de molenaar er bij, het
zijne ledigend.
„Wacht toch even, dat men u bijlicht; Tanuelo, breng Tio
Lucas naar den stroostal."
„Hierheen, Tio Lucas," zeide Tanuelo, die de wijnkan mêenam,
in de hoop dat er nog eenige druppels in waren gebleven.
„Tot morgen, als God blieft," voegde de koster er bij, na al
de glazen onderzocht te hebben.
En zwaaiend verwijderde hij zich, terwijl hij Be profuudis
galmde, vroolijk en wel....
„Zoo, zoo," zeide de alcade tot den secretaris, toen zij alleen
gebleven waren. „Tio Lucas heeft niets gemerkt. Wij kunnen
dus gerust gaan slapen, en wel bekome het mijnheer den corre
gidor!"
(iWordt vervolgd.)
afstand, dat een politie-agent door eenige burgers deerlijk
mishandeld en tegen den grond geworpen werd. Onmiddellijk
snelde hij te hulp, en door zijn krachtig optreden mocht
het hem niet alleen gelukken den mishandelden agent te
ontzetten, maar ook zijn aanranders in hechtenis te nemen.
Yoor dit flinke optreden van dien korporaal, heeft de
kolonel hem als belooning onmiddellijk tot sergeant be
vorderd.
Saksische paardenkoopers reizen de dorpen in de
Tieler- en Bommelerwaard rond. Vele paarden worden
door hen tegen goede prijzen gekocht.
De N. Rott. Crt. vestigt de aandacht op de uiterst lage
prijzen, tegen welke het vleesch o. a. verstrekt wordt voor
de menage der soldaten, en welke in geen verhouding
staan tot hetgeen de burgerij moet betalen, terwijl de
prijzen van het slachtvee tevens buiten evenredigheid zijn
van die welke de slagers vorderen. De burgerij heeft bijna
geen voordeel van de uiterst lage prijzen der eerste
voedingsmiddelen, en onze volstrekte afhankelijkheid van
bakkers en slagers voegt het blad hieraan toe is
voor zeer vele gezinnen, die met beperkte middelen moeten
rondkomen, een ware ramp.
Door de Scheveningsche visschersvloot zijn in het
afgeloopen jaar in de Noordzee gevangen 134,235,916
stuks haring, waarvan ruim 53 milliocn werden gesteurd
en de overige als pekelharing bereid. In 1883 werden
door de Scheveningsche visschers buitgemaakt 109 millioen
haring; in 1882 100 millioen en in 1881 96 millioen. De
besomming der haring in 1884 was f 1,328,334.
Mijne zuster was eene zeer zindelijke huishoudster, maar
verstond de kunst om hare zindelijkheid lastiger en onaan
genamer te maken dan de morsigheid zelve. Sommige
lieden maken het eveneens met hun godsdienst.
Groote verwachtingen.
De Moed is het schouderkussen van den lastdrager,
waarop de zware last van zorgen en ongelukken rust.
Wanneer die moed ons begeeft, wordt de last te zwaar om
te dragen. Samuel Pickwick.
Als men sommige menschen zoo smakelijk hoort lachen
en op hun vroolijk gelaat de goedhartigheid leest, zou
men denken, dat zij nooit zorgen, geschillen of onaange
naamheden gekend hebben en geheel hun leven een zomer
tochtje is! Het verlaten huis.
Dat fijne gezichtje, waarop peinzende zorg zich reeds
met te innemende bekoorlijkheid der jeugd vereenigde, die
al te heldere oogen, dat edele voorhoofd, die lippen met
zooveel vastheid gesloten, die tengere gestalte, moedig
opgericht en toch zoo broos, verhaalden stilzwijgend hunne
geschiedenismaar zij verhaalden die slechts aan den wind
die voorbij suisde, en misschien daarmee beladen naar de
peluw eener moeder zwevende, haar deed droomen van
eene kindsheid, die in haar bloei verwelkte en zich te rust
legde in dien slaap, die geen ontwaken kent. Nelly.
Rust eens uit onder de boomen, als gij moê geworden
zijt tusschen de menschen.
Omtrent den moord van den commissaris van politie
Rumpff te Frankfort wordt uit die stad het volgende
gemeld:
„Het lijdt geen twijfel, of de moord is uit wraak door
anarchisten gepleegd. De commissaris Rumpff" had geene
vijanden behalve die personen, voor wie zijne ambtelijke
werkzaamheden lastig waren. Hij was een uiterst aange
naam mensch, die alleen voor zijn gezin en zijn ambt
leefde. In zijn ambt was hij zeer streng en legde den
onder hem staanden ambtenaren denzelfden maatstaf van
plicht op, die hij voor zichzelf liet gelden. Toen de
socialistenwet een zestal jaren geleden in werking was
getreden, richtte hij zijne volle aandacht op de socialistische
woelingen, en daar hij meer dan 20 jaren ervaring in zijn
ambt bezat, zag hij goede uitkomsten van zijne werkzaam
heid op het gebied der staatkundige politie. Met het
eerste hoogverraadsproces voor het Hooggerechtshof te
Leipzig in 1881 werd de commissaris Rumpff ook in
ruimeren kring bekend. Vóór dien tijd hadden de poli
tieke partijen, die hij bestreed, hem te laag geschat; nu
zagen zij in hem hun gevaarlijksten vijanden stelden tegenover
zijne slimheid hun list, die zijne taak zeer bemoeielijkte.
Hij wist zeer goed, hoe fel hij gehaat werd, en zag wel
in, dat de dynamietaanslag van October 1883 niet het
gebouw van het bureau van politie te Frankfort, maar zijn
persoon gegolden had. Op de vermaningen om voorzichtig
te zijn en niet des avonds alleen naar zijne eenigszins
afgelegen woning te gaan, placht hij te antwoorden. „Ik
heb geene vrees; zij zijn te lafhartig om mij iets te doen
en per slot van rekening kunnen mijne agenten mij toch
niet overal beschermen." Reeds bij het Leipziger proces
van 1881 was spraak van bedreigingen tegen den commis
saris Rumpff; in het arrest van het Hof las men: „Het
Hof acht niet bewezen, dat een aanslag tegen dr. Rumpff
reeds besloten was, maar wel dat de chemicaliën moesten
dienen om dr. Rumpff en andere politie-beambten in de
oogen gestrooid te worden." De tuchthuisstraf, waartoe
de beschuldigden van 1881 veroordeeld werden, was thans
afgeloopen."
Dezer dagen werd gemeld, dat Eugcnie 't Kint, de
ex-kassier van de Belgische bank, uit de cellulaire
gevangenis te Leuven, waar hij zijn ontrouw boet, ont
slagen zou zijn. De Indép. spreekt dit tegen: 't Kint zal
niet vóór 26 Juni 1886, als zijn straftijd om is, weder op
vrije voeten worden gesteld. Hij heeft trouwens nooit
gratie gevraagd; alleen verzocht hij eenige maanden geleden
dat de tijd, dien hij in preventieve hechtenis doorbracht
in de Petits Carmes te Brussel, bij zijn straftijd zou worden
medegeteld, doch dat verzoek werd afgewezen.
Genoemd blad voegt er bij, dat 't Kint een model-ge
vangene is, al was hij dan geen model-kassier. Hij heeft
nog geen enkele straf beloopen en schikte zich terstond
zoo bereidwillig mogelijk in zijn nieuwen toestand; nooit
klaagde hij over den gevangeniskost, die natuurlijk veel
verschilt van de diners, waarop hij zijn vrienden en vrien
dinnen onthaalde toen hij de millioenen (van anderen) verteerde.
Zelfs geen boter uit de cantine laat hij halen; alleen be
steedt hij, van het geld dat hij verdient met copiëerwerk,
nu en dan een kleinigheid aan tabak. Zijn uiterlijk is
ongeveer hetzelfde gebleven en hij verheugt zich altijd nog