IIEUERSCIIE li V IV'iElIWEIHEPER co u ra kt: Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier, 1885. N°. 11. Zondag 25 Januari. Jaargang 43. „Wij huldigen het goede." Vtrschiiüi Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. ^Abonuciiicntsprijs per kwartaal 0.90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKEE Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Adrertentiën: Vnn 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 eert-. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Brieven uit de hoofdstad. 22 Januari. De tijdsomstandigheden, die een ontzettend breeden rug schijnen te bezitten, hebben in den laatsten tijd heel wat groote en kleine huishoudingen in de war gestuurd; maar in de huishouding van moeder natuur is tegenwoordig blijkbaar alles op orde cn regel. Na den echten, ouderwetschen zomer van verleden jaar volgde een even echt en ouderwetsch najaar, met een behoorlijke bezen ding regen- cn windvlagen, en thans hebben we na dit alles een winter, die in echtheid en ouderwetschheid weinig of niets te wenschen overlaat. Wat voor onze straatreiniging altijd een onmogelijk werk blijkt, heeft de wintervorst in een paar dagen en nachten gedaan. Amsterdam is schoon en drooggevroren, en de met schaatsen en stokken gewapende hoeren en dames, die zich in vreugde naar het Vondelspark spoeden, om er van het mooie ijs te profiteeren, kunnen overal flink doorstappen en behoeven niet angstvallig rond te zien naar de plekjes, waar zij den voet zullen neerzetten. En dan die prachtige winterzon, met haar zacht, getemperd, doezelig licht, het is of zij de schilder achtige stadsgezichten, waaraan het oude Amsterdam zoo rijk is, nieuwe bekoorlijkheden bijzet. Het is een genot, bij zulk winter weer de stralen der ochtendzon te zien spelen op de kroondiamanten der hoofdstad, het paleis op den Dam en de daarbij gelegen Nieuwe kerk, |of het onbeschrijflijk schoone lichtwaas tc bewon deren, dat bij zulk een zonnetje over het IJ en zijne omgeving gespreid ligt. Op straten en grachten is het verbazend drukde schoone sekse vertoont zich in een keur van wintertoiletten, soms smaakvol en met deftigen kostbaren eenvoud bewerkt, soms grillig cn excentriek tot in het bespottelijke toe. De equipages der aristocratie bewegen zich met statigen zwier tusschen de haastig voorstroomende menigte en de nette, gemakkelijke equipage van het groote publiek, de in sporen glijdende omnibus, die wel zijn naam verloor en in tram herdoopt werd, maar hier gelukkig nog niet zijn omnibus-karakter prijsgaf, heeft ter nauwernood ruimte en tijd genoeg om op zulke dagen aan de eischen van een geregeld verkeer te beantwoorden. Wie toch maar even gelegenheid beeft, rept zich naar de besneeuwde lanen en bevroren vijvers van ons fraaie Vondelspark, om actief of passief de genoegens van het schaatsenrijden te maken. En in de stad zelf is het, voor zoover de grachten niet voor de scheepvaart opengehouden moeten worden, niet minder woelig op het ys. Gisteren avond te elf uur, was men in de Heerengracht, waar prachtig ijs zit, nog druk aan het rijden bij het schijnsel der fakkels. Bnaivangers en brekebeenen, die zich bij hunne waagstukken liefst met de nachtelijke duisternis omhullen, zien DE SCHOONE MOLENAARSVROÜW. Spaansche Volksvertelling van PEDRO DE ALARCON. Een koninkje uit den ouden tijd. Reeds lag mijnheer de alcade in diepen slaap, met zijne rug naar zyne bedgenoote gekeerd en, gelijk onze onsterfelijke Que- vedo zou opmerken, op die wijze de figuur voorstellend van den Oostenrijkschen tweehoofdigen adelaar, toen Tanuelo aan dc deur van de echtelyke slaapkamer aanklopte en den heer Juan Lopcz boodschapte, dat Sena Frasquita, de vrouw van den molenaar, hem verlangde te spreken. Wij zullen ons wel wachten al de vloeken en verwenschingen, waarmede het opstaan en aankleeden van den dorpschout ver gezeld gingen, weer te geven en verplaatsen ons liever op het oogenblik, dat de molenaarsvrouw hem zag aankomen, de slaperig heid van zich trachtende af te schudden, als een gymnasticus, die zijne spierkracht monstert. Onder onophoudelijk geeuwen riep hij uit: „Goeden avond, Sena Frasquita! Wat voert u hier? Heeft Tanuelo u niet gezegd, dat gij in den molen moet blijven? Is dat de manier waarop gy gehoorzaamt aan de overheid?" „Ik moet mijnen Lucas spreken," antwoordde de Navarrecsche. „Ik moet hem op staanden voet zien. Wees zoo goed hem te zeggen, dat zijne vrouw hier is." „Ik moet! Ik moet! Vrouwtje, gij vergeet, dat gij tot den koning spreekt." „Ach kom, koning hier en koning daar; Senor Juan, ik heb volstrekt geen lust om gekheid te maken! Gij weet er alles van, gy weet hetgeen mij overkomt. En ik weet precies waarom met mijnen man heeft gearresteerd." „Ik weet niemendal, Sena Frasquita... En uw man is niet gearresteerd, maar slaapt even rustig in dit huis als in het zijne, en hij is behandeld geworden zooals ik fatsoenlijke lui altijd behandel. Tanuelo! Tanuelo! ga jij eens gauw naar den stroostal en zeg aan Tio Lucas dat hij moet opstaan en hier komen... En nu, vertel my eens wat u wedervaren is. Zijt gy bang geweest om alleen te slapen?" „Schaam u toch, Senor Juan! Gij weet wel dat noch uw ernsi, noch uw gekscheren mij aantast. Hetgeen met my gebeurd is, is zeer eenvoudig: gij en de Senor corregidor hebben mij in het verderf willen storten, en gij zijt beiden in den kuil gevallen, dien gij voor mij gegraven hebtHier sta ik, zonder dat ik hoef te blozen, en mijnheer de corregidor ligt in den molen te sterven." „Te sterven? mijnheer de corregidor riep zijn ondergeschikte uit. „Vrouw, weet ge wel wat ge daar zegt?" „Ik zeg wat gij daar zelf hebt herhaald. Hij is in bet molen water gevallen en is bijna verdronken, en hij heeft zich eene longontsteking op den hals gehaald, of iets van dien aard. Dat weet ik zoo precies niet. Dat is de zaak van de corregidora. Ik wil mijnen man hebben en zal waarschijnlijk morgen terstond naar Madrid gaan, om alles aan den Koning te vertellen...." „Duivelsch, duivelsch!" mompelde Senor Juan Lopez. „Manuela, meid, ga jij eens gauw mijn muilezel zadelen. Sena Frasquita, ik ga naar den molen. Wee u, als gy mijnheer den corregidor leed hebt gedaan." Senor alcade! Senor alcade! riep Tanuelo op dat oogenblik uit, meer dood dan levend de kamer binnenstuivend. „Tio Lucas is niet in den stroostal. Zijn ezel staat ook niet meer aan de krib, en de buitendeur is open.... De vogel is gevlogen." echter die verradelijke fakkels met leede oogen aan en trekken zich met hun stoelen en ijssleedjes mismoedig naar een donker hoekje terug, al is het ijs daar dan ook wat minder mooi. Behalve 't fantastische fakkellicht, dat op de huizen cn boomen in den omtrek zulk een tooverachtigen en beweegelijken gloed werpt, hebben we in de Keizersgracht ook vlaggen en muziek op het ijs, op de gereserveerde baan namelijk van de Amstcrdamsche Skatingclub, die dan op grond van een ongeschreven wet niet voor het groote publiek toegankelijk is. De jeunesse dorde der hoofdstad verlustigt zich er in het ijsvermaak. Men ziet ook tal van jongedames uit de aanzienlijkste familiën er zich vrijelijk op schaatsen bewegen. Vroeger zouden deze jongedames zich voor alles ter wereld zoo iets niet veroorloofd hebben. Als ze schaatsen wilden rijden, deden ze het op de vijvers van papa's buitenplaats, en dan ging het nog maar ter sluiks. Maar zich op schaatsen vertoonen in Amsterdam, in de stadsgrachten.... fi donc, dat was goed voorde Friesche of Zeeuwsche werkmeid of voor de vrouwen of dochters van turfschippers en melkboeren. Als een vrouw, die niet de boerinnenkleeding droeg, zich de schaatsen onderbond en lustig mee rondzwierde, trok men hier den neus voor haar op. Maar in dat opzicht zijn we in den laatsten tijd heel wat vooruitgegaan. Het is nu vrijheid blyheid. Waarom zouden ook onze Hol- land8che vrouwen en meisjes zich de deelneming aan een echt Hollandsch vermaak moeten ontzeggen, dat op zich zelf niets onwelvoegelijks of berispelyks heeft? Men begint er dan ook blijkbaar meer en meer anders over te denken, en gisteren middag bij voorbeeld, toen 't Vondelspark buitengewoon druk en gezellig was, gleden tal van fijne en keurig geschaatste damesvoetjes met lossen zwier cn bevallige zekerheid over de heerlijk gladde ijsbaan, die in het zonlicht fonkelde als een reusachtigen zilveren spiegel. Nu de vorst het water met zulk een dikken ijsvloer bedekt, is de kans op eenige onthulling omtrent het raadselachtig lot van den Commandant onzer brandweer alwéér minder geworden. Ware hij op een of andere wijze te water geraakt en verdronken, dan zou zijn lijk toch vermoedelijk na eenige dagen komen bovendrijven, wat nu door het ijs onmogelijk is gemaakt. De onzekerheid omtrent hetgeen den heer Dijckmee3ter kan over komen zijn, is dan ook nog even groot als voor acht dagen ge leden. De belangstelling van het publiek ten opzichte dezer onverklaarbare zaak vermindert echter reeds aanmerkelijk. Zelfs de uitgeloofde premie van vijfhonderd gulden is niet in staat geweest, die belangstelling langer dan een paar dagen op het oorspronkelijke peil te houden. Men hoort over de verdwijning van den heer Dijckmeester bijna niet meer spreken. Misschien worden er door justitie en politie nog aanhoudend nasporingen "Wat zeg je daar?" schreeuwde Senor Juan Lopez. „Groote gerechtigheid! Wat gaat er nu in mijn huis gebeuren?" riep Sena Frasquita. "Laat ons dadelijk heengaan, Senor alcade, laat ons geen tijd verliezen! Als mijn man den corregidor op dit uur in zijn huis vindt, dan slaat hij hem dood." „Denkt gij dan dat Tio Lucas naar den molen is?" „Zeker denk ik dat! Ik zal nog meer zeggen.... Toen ik hier heen kwam, hebben wij, zonder elkander te kennen, elkander gekruist. Zonder twijfel was hij het, die midden in het bouw land vuur sloeg. Mijn hemel, als men toch bedenkt, dat de dieren meer verstand hebben dan de raenschen! Want gy moet weten, Senor Juan, dat onze beide ezelinnen elkaar hebben erkend en gegroet, 'terwyl mijn Lucas en ik elkander niet hebben ge groet en herkend." n't Is me een mooie Lucas, uw Lucas," hernam de alcade. „Kom aan, wij zullen dadelijk gaan en spoedig te beslissen hebben, wat met u allen moet gedaan worden. Met mij kunt gij geen loopje nemen! Ik ben de koning! En geen koning zooals wy er een te Madrid hebben of in het Padra, maar zooals er vroeger een was in Sevilla, dien zij Pedro den Wreedaard noemden. Manuela! geef mij mijn stok en zeg aan mevrouw dat ik uitga." De meid, die eigenlijk vóór de rust van de vrouw des huizes wel wat tc mooi was, gehoorzaamde, cn daar de muilezel van mijnheer Juan Lopez gezadeld en gereed stond, sloeg deze met Sena Frasquita onverwijld den weg naar den molen in, gevolgd door den onvermijdelijken Tanuelo. Garduna's ster. Wij zullen hen vooruitsnellen, krachtens het voorrecht dat wij hebben, om sneller dan iemand anders te gaan. Garduna, die Sena Frasquita in al de straten der stad had gezocht, bevond zich reeds op den terugweg naar den molen. De sluwe alguacil was op zijnen weg in het huis van den corregidor geweest, waar hij alles zeer rustig gevonden had. De deuren waren gesloten, zooals het ook op het midden van den dag het gebruik pleegt te zijn, wanneer de overheid buitenaf hare heilige plichten vervult. Op de trap en in de voorzaal lagen andere alguacilen en beambten te slapen, die kalm op hunner, meesier wachten; toen zij evenwel Garduna hoorden, werden er eenige wakker en vroegen zij aan hunnen superieur: „Komt mijnheer al?" „Nog in lang niet! Blijft maar heel bedaard. Ik wou maar weten, of er soms iets byzonders in huis voorgevallen is." „Niets." „En de senora?" „Die slaapt in hare appartementen." „Is er kort geleden geene vrouw door deze deuren gekomen?" „Den ganschen nacht is er niemand geweest." „Goed. Laat ook niemand binnen, wie het zij en wat hij zeggen moge. Integendeel! Legt zelfs de hand op de morgenster, als die soms komen mocht om naar mijnheer of mevrouw te informeeren, en brengt ze naar de gevangenis." „Het lijkt wel, dat gij heden op bijzondere vogels jacht maakt," merkte een van de beambten aan. „Op fijn wild!" voegde een ander er bij. „Op het allerfijnste," verzekerde Garduna op plechtigen toon. „Bedenkt toch eens, dat mijnheer de corregidor en ik zelf de jagers zijn. Dus, tot wederziens, en goed opgepast!" „Ga in vrede, mynhcer Bastiaan," antwoordden zij in koor, Garduna groetend. naar den vermiste in het werk gesteld; doch het is mij nog op geenerlei wijze gebleken, dat die pogingen het minste of geringste resultaat hebben opgeleverd. De lieer Dijckmeester is weg, en niemand weet waar hij schuilt of wat er van hem geworden is, ziedaar alles. De geheimzinnige diefstal van f 160 met brandkast cn al, heeft zich gelukkig spoediger en gemakkelijker opgelost. Nie mand begreep hoe het mogelijk was, dat een zware brandkast van om en bij de 5 centenaars door inbrekers opgelicht en als onder de oogen der politie naar een veel verder gelegen plaats vervoerd en daar geledigd kon worden. Maar thans begrijpt ieder het zonneklaar. Herinnerde ik in mijn vorigen brief niet aan het citaat, dat „een diender ook een mensch" is? Het geval met de politiemannen, die aan de koesterende verleiding van een warmen bakkersoven geen weerstand konden bieden, bewijst zelfs, dat een diender wel eens wat al te veel mensch en te weinig diender kan wezen. O, politie, hoe daalt ge van trap tot trap al dieper en dieper in de schatting der publieke opinie Is het niet genoeg, dat de penkrassen van den hoofdredacteur der Amsitrdamsche Courant uwen reeds vrij benevelden aureool op bedenkelijke wijze deden tanen, dat ge nu als met eigen hand het treurig overschot van uw prestige door het slijk sleurt en, neergehurkt bij het hoekje van den haard in een lekker warme bakkerij uw martiale figuur bespottelijk maakt in de oogen van alle Amsterdamsche straatjongens? Helaas, de oude en als verouderd afgedankte nachtwachts, zij worden schitterend gerehabiliteerd! Schoon Van Alphen hen in een zijner, ook al als verouderd afgedankte kinderliedjes verheerlijkt heeft en hun den lof toezwaaide, dat ze „wind cn regen" trotseerden, om te waken dat de burgerij „veilig slapen" kon, stelde men zich den nachtwachts altijd voor als een oude suffende stumpert die bij het minste regenbuitje dadelijk in zijn huisje kroop, om bij een potje met vuur in zalige vergetenheid te zitten droomen en slapen onder dat vooroordeel zijn de ratelwachts bezweken en werden de agenten aangewezen, om des nachts voor de veiligheid der burgerij te waken. Doch kan men zich grooter carricatuur voorstellen dan die twee politiemannen, wier dienst plicht hen in het nachtelyk uur op straat roept, maar die bij preferentie hun diensttijd passeeren in een warme bakkerij, mis schien wel onder het genot van een eindje pijp of een paar melkversche cadetjes Helaas, een diender is ook een mensch en het was buiten ook zoo donker en koud Ondanks de winterkoude en de vorst, die andere werkzaam heden zoozeer bemoeilijken, blijven op de terreinen der werkverschaf fing de rappe handen zich geducht weren. Vooral in deze strenge winterdagen, waarop gewoonlijk menig ambachtsman tevergeefs „Mijne ster gaat onder," mompelde deze toen hij wegging. „Zelfs de vrouwen bedotten mij. De vrouw van den molenaar gaat naar het dorp tot haren man, in plaats van naar de stad... Arme Garduna, wat is er van je hondeneus geworden?" En zoo sprekend sloeg hij weer den terugweg naar den molen in. De alguacil had zeer zeker gelijk; hij was de vroegere speur hond niet meer, want ook eenen man zag hij over het hoofd, die zich op dat oogenblik achter eenige wilgen in de nabijheid der stad verborg en in zijnen baard of liever in zijnen rooden mantel prevelde: „Opgepast, Pablo! Daar komt Garduna aan! Hij mag mij niet zien." Het was niemand anders dan Tio Lucas, als corregidor gekleed, die naar de stad wandelde cn van tijd tot tijd zijnen diabolischen volzin herhaalde Ook de corregidora ziet er goed uit!" Zonder hem te zien, ging Garduna voorbij, en de valsche corregidor verliet zijne schuilplaats en toog de stad in. Kort daarop kwam de alguacil in den molen terug. Reactie. Juist zooals Tio Lucas hem door het sleutelgat had zien liggen, bevond de corregidor zich nog altijd warmpjes in bed. „Wat zweet ik lekker, Garduna! Dat zal mij een ziekte uit winnen!" riep hij, toen hij den alguacil de kamer zag binnen komen. „En Sena Frasquita? Heb je haar gevonden! Is zij bij je? Heb je mevrouw gesproken?" „De vrouw van den molenaar, mijnheer," antwoordde Garduna met matte stem, „heeft mij, armen stumper, gefopt en is niet naar de stad gegaan, maar naar het dorp om haren man op te zoeken. Uwe Excellentie vergeve mij de domheid...." „Des te beter, des te beter!" zeide de corregidor met oogen, fonkelend van kwaadaardigheid. Dan zijn wij gered. Nog vóór de dag aanbreekt, zullen Tio Lucas en Sena Frasquita, aan elkander geboeid, naar den kerker der Inquisitie kuieren, om daar te verrotten, zonder aan iemand het avontuur van dezen nacht te vertellen. Breng mij mijne kleederen, Garduna, ze zullen nu wel droog zijn. Ga ze gauw halen en help mij aan kleeden. De minnaar zal thans veranderen in den corregidor." Garduna ging naar beneden in de keuken, om de kleederen te halen. In naam des Koning s. Middelerwijl waren Sena Frasquita, Senor Juan Lopez en Tanuelo den molen genaderd, en eenige minuten daarna traden zij er binnen. „Ik zal voorgaan," riep de dorpsschout uit. „Daarvoor ben ik de overheid! Volg mij, Tanuelo, en gij, Sena Frasquita, wacht gij aan de deur totdat ik u roep." Senor Juan Lopez ging onder het prieel, waar hij bij het maanlicht eenen bultenaar ontdekte, gekleed net als de molenaar, met buis en broek van bruin laken, zwarten das, blauwe kousen, de Murciaansche fulpen muts op en den mantel om den schouder. „Daar is hij!" schreeuwde de alcade. „Ia naam des Konings Geef u over, Tio Lucas!" De man met de jachtmuts wilde in den molen de wijk nemen. „Halt!" riep nu Tanuelo, terwijl hij zich op hem wierp, bij zijn kraag pakte, hem met zijne knie eenen stomp in den rug gaf en hem zoo op den grond smeet. Op hetzelfde oogenblik viel een soort van wild dier Tanuolo

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1