HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Wieaws- ei Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 37.
Jaargang 43.
Vrijdag 27 Maart.
BEKENDMAKING.
NATIONALE MILITIE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsrnimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
geven bij deze kennis, dat de MILITIERAAD van het Derde
District in Noordholland de tweede zitting zal houden te Hoorn,
en wel voor zoo verre deze gemeente betreft, op Dinsdag den
veertienden April 1885, des namiddags ten één nre.
Volgens artikel 88, in verband met artikel 92 der Wet. op de
Nationale Militie, moet voor die zitting verschijnen hij, die voor
een loteling als plaatsvervanger of als nummerver wisselaar verlangt
op te treden.
In die zitting wordt tevens uitspraak gedaan omtrent alle in
de eerste zitting niet afgedane zaken.
Helder, den 25 Maart 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
BI nnenlan d..
Omtrent het portret van het Prinsesje door den heer
P. De Josselin de Jong geschilderd, schrijft men aan het
D. v. N. uit 's Hage:
Wie het kolossale doekvan artistiek standpunt beschouwt,
zal beginnen met het schilderij als geheel te waardeeren.
't Prinsesje is ten voeten uit geschilderd de figuur is
een meter lang en staat tegen een kleurig gordijn aan.
Loopend plukt zij een bloem. Het is, als komt zij van
achter de portière en plukt zij in 't voorbijgaan die azalen.
*t Portret is dus werkelijk een compositie, en de oplossing
van het vraagstuk, hoe deze te maken, komt mij zeer
gelukkig voor. Immers, elk denkbeeld van poseeren ver
valt, en toch heeft de figuur iets van het statige, dat een
zoo doorluchtige figuur als Nederlands aanstaande Koningin
hebben moet. Zou speelgoed misstaan hebben de bloemen
geven een poëtische omgeving.
De gelijkenis van het kind zal eiken Hagenaar treffen.
Een echt Oranjesgelaat is het, herinnerend aan de schoone
trekken van wijlen Kroonprins Willem. Het gelaat is
2> EEN N00RSCHE GESCHIEDENIS,
door JONAS LIE.
Op dit oogenblik kwam Jurgen deftig aanstappen en boog zoo
goed hij kon, terwijl hij de hand aan zyn weerbarstigen blonden
haarbos bracht, als wilde hij eene pet afnemen, die hij niet
op had.
„Hoe heet je?"
„Jurgen Winnecken von Zittow Jaeger."
„Dat was een heele les. Je bent zeker een flinke fjeldjongen,
hé? Laat mij eens zien, of ze zoo hoog kunt reiken, als je naam
lang is."
„Neen, maar wel zoo hoog, als mijn pet is," antwoordde de
jongen, trad achteruit en sloeg een rad.
„Een flinke jongen, die Jurgen!" En hiermede had Jurgen
afgedaanhy trad in het niet terug. Maar terwijl de heeren
de punch van de klaptafel gereed maakten, hield de knaap de
oogen onafgewend op den luitenant, of liever op diens recht af-
geknipten knevel gericht, welke hem als een gebit voorkwam,
dat in plaats van in, boven den mond zat.
„Vertel my eens, meisje!" sprak Rónnow, zich tot eene der
dochters wendende, die naast hem stond, terwijl hij de suiker in
het dampende glas omroerde, „hoe je heet."
„Inger-Jobanna!"
„Luister nu eens"... hij sprak zonder op iets anders te zien
dan op den arm, dien hij aanmoedigend aanraakte, „luister,
Inger-Johanna, in den borstzak van myn pels, die in het voorhuis
ligt, heb ik twee citroenen ik dacht, Peter, die vrucht groeit
in het hoogland niet twee citroenen..."
„Neen, neen, als ik u verzoeken mag!" sprak de luitenant,
galant toeschietende.
Kapitein Rónnow keek verwonderd op. Het donkere, magere
meisje in hare jurk, waar ze uitgegroeid was en te kort over de
beenen hing, met hare drie zware, voor deze gelegenheid stevig
gevlochten, zwarte ankertouwen over den rug, stond nu vlak in
het licht voor hem. De hals kwam fijn gevormd en frisch tegen
het een weinig uitgesneden blauwe kleedje uithet trotsche kopje
scheen eene eenigzins zwaanachtige buiging aan te nemen.
De kapitein begreep in eens, waarom de luitenant zoo in de
weer was.
„Bommen en granaten, Peter!" sprak hij.
„Heb je 't gehoord, ma!" grinnikte de kapitein.
„Hier onder de boeren groeien de kinderen, helaas! zonder
andere manieren op dan die, welke zy van de dienstboden leeren
sprak mevrouw met een zucht... „Sta niet zoo met een krommen
rug, Thinka."
Thinka richtte hare lange, opgeschoten gestalte op en beproefde
te glimlachen. Zy had de moeiclyke taak, aan den eenen kant
van hare kin een pleister verborgen te houden zij was gisteren
in de keuken door hot kelderluik gevallen.
Weldra zaten de drie heeren gezellig te spelen en te rooken,
elk met een glas warme punch naast zich. Twee gegoten kaarsen
in de hooge koperen kandelaars stonden op de speeltafel en twee
dito op de klaptafel; zij gaven precies zooveel licht, dat men
den almanak kon zien, die met een koordje aan een spijker
onder den spiegel, en een gedeelte van de hooge gestalte en het
aangezicht van dc vrouw des huizes, zooals ze daar zat te breien.
Het overige gedeelte van het vertrek was zoo donker, dat men
de verst verwyderde stoelen by de kachel en de keukendeur, van
waar men nu en dan het sissen van het gebraad hoorde, ter
nauwernood kon onderscheiden.
ovaal, doch iets langer dan op de bekende bustephotographie
van Hamaker; ook het halsje is langer. Het lange, goudgele
haar is naar achteren gekamd. Op het gelaat ligt een
gezonde blos; scherp schitteren de blauwe oogen.
't Kind draagt een laag uitgesneden, met kant omzoomd
jurkje, roode strikjes aan de schouders en een breede roode
ceintuur. De beentjes zijn bloot tot onder de knieën; door
de korte witte kousjes ziet men het vleesch; van de lage,
zwarte schoentjes staat er een geheel, dat van het rechter-
voetje half op den lichtkleurigen bodem."
Het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap zal dit
jaar zijne algemeene vergadering houden te Arnhem, op
2fl, 30 en 31 Juli a. s. Onder de voorstellen, welke in
die vergedering aan de orde komen, behoort dat tot toe
lating als leden, onder voorwaarden, van bewaarschool-
houderessen. Tot de punten van behandeling behooren:
a. Al de ijver, die besteed wordt aan het opmaken van
statistieken van het schoolverzuim, strekt ten nadeele van
het onderwijs, b De toelating van leerlingen op de school.
c. In welke opzichten kan ons Lager Onderwijs tot een
vroegeren toestand teruggaan, zonder achteruit te gaan?
d. Welken invloed heeft het Middelbaar Onderwijs sedert
zijne wettelijke regeling op het Lager Onderwijs uitgeoe
fend? e. Wat moeten wij voor onze volksschool vau de
naaste toekomst wenschen? Schooltucht buiten de school.
g. Het is wenschelijk, dat de „theorie van Onderwijs en
Opvoeding" niet langer tot de hoofdvakken gerekend worde.
Het Hof te Amsterdam deed jl. Dinsdag uitspraak
in de zaak, die de vorige week werd behandeld, en ver
oordeelde W., den trouweloozen bediende, die zijn meester,
den heer S., ontvanger te Heiloo bestal, tot twee jaar
cellulaire gevangenisstraf.
In het Dagblad komt een open brief voor van den
vice-admiraal F. L. Geerling, oud-minister van Marine,
aan het Tweede-Kamerlid Keuchenius, waarvan het slot
luidt
„En nu is ten slotte mijne hoop, dat gij, na al de bitter
heden, die gij zoo dikwijls aan de vaderlandslievende
mannen, die zich aan de moeielijke regeeringstaak willen
„Drie trekken, zoo waar ik leef, drie trekken en dat met deze
kaarten!" sprak kapitein Rónnow.
„Dank je... d-an-k!" sprak hij, zich naar Inger-Jolianna wen
dende, die met een brandende fldibus voor zijne uitgegane pijp
aankwam. „D-an-k!" herhaalde hij, aan zijne pijp trekkende,
terwijl zijn onderzoekend oog op haar gevestigd bleef. Er was
leven in hare gelaatsuitdrukking gekomen, de groote, donkere
oogen bewogen zich als groote droppels tusscben de wimpers,
zooals zij daar stond en de kaarten volgde.
„Hoe heet je ook weer, mijn kind?" vroeg hij verstrooid.
„Inger-Johanna!" antwoordde zij eenigszins schalkszy vermeed
hem aan te zien.
„Ja, o ja."
„Nu moet ik geven.... Uwe dochter brengt mij het hoofd in
de war, mevrouw! Ik zou haar wel mee naar Christiania willen
nemen en haar bij uwe zuster, de vrouw van den stiftsamtman
te brengen. Wij zouden furore met haar maken, daar ben ik
zeker van.
„Maar laat ik voortgaan met geven. Speel op!"
Met de hand op de rugleuning van haar vaders stoel, staarde
Inger-Johanna onafgewend op do kaartenmaar haar aangezicht
had een verhoogden glans.
Rennow wierp een zijdelingschen blik op haar.
„Een gezicht voor de goden... een gezicht voor de goden
sprak hij en sloeg de kaarten, die hij juist geschikt had, met de
rechterhand samen en legde ze op de tafel neder.
„Ik bedoel natuurlijk, hoe de luitenant voor den blinde speelt...
U begrijpt me, mevrouw!" vervolgde hij met een veelbeteekcnend
knikje. „Drommels, Peter, dat is eerst een kaart, die je uit
speelt
„Nu zal je zien, wat ik bedoel," vervolgde hij.
„Troef, troef, troef, troef."
Hij speelde achter elkander vier hooge klaveren, zonder af te
wachten, wat werd bijgespeeld.
Het gelaat van mevrouw, die zoo onverbloemd hare eigene
geheimste gedachte hoorde uiton, verried niets van hetgeen er in
haar omging. Zy zeide losweg:
„Het is tijd, kinderen, dat gij te bed gaat; het is al lang
tijd. Zegt de heeren vriendelijk goeden nacht." Het bevel bracht
teleurstelling op de aangezichten, maar er bleef niets anders over
dan te gehoorzamen; zij gingen om de tafel heen en bogen en
gaven den kapitein en den luitenant de hand.
Het laatste, wat Jurgens aandacht trok, was, dat de luitenant,
toen zij de kamer uitgingen, het hoofd omdraaide, den hals uit
strekte en gaapte evenals „de zwarte."
„U placht nog al by myn broeder, den stiftsamtman te
komen, kapitein Rónnow," begon zij. „Ze hebben geen kinderen
en zien zeer veel menschen. U zal hun zeker nu ook wel een
bezoek brengen?"
„Zeker zal ik dat. Het zou eene misdaad zijn, als ik het
naliet. U is zeker van plan, er eene van uwe dochters heen
te zenden? Het is uwe zuster uitstekend toevertrouwd, eene
jonge dame in de wereld te brengen, en uwe Inger-Johanna
Een gevoel van bitterheid kwam in het gemoed van de kapi
teinsvrouw op: zij antwoordde langzaam en met nadruk:
„Het zou een al te onverwacht geluk zijn meer dan wij,
vergeten landbewoners, van onze voorname schoonzuster kunnen
verwachten. Geringe middelen maken, helaas! geringe menschen,
Hoofd der kerkelijke administratie, gemeenschappelijk met
den bisschop, en tevens van het burgerlijk bestuur en de rechts
pleging in het stift. Vert.
wijden, toevoegt, ook eindelijk eens zelf aan de minister
tafel zult plaats nemen, om te gevoelen hoe menigmaal gij
als Christen te kort zijt geschoten in de beoordeeling van
regeeringsdaden. Dat zou uw verdiende loon zijn
De nieuwe muntbiljetten zullen f 50 en f 10 groot
zijn, maar, naar 't Vaderland meldt, van kleiner formaat
dan tegenwoordig. Ze zijn op wit papier gedrukt, met
keurig gegraveerde zwarte randen. Aan de bovenzijde
leest men in den rand: Koningrijk der Nederlanden;
in de hoeken staat het bedrag gedrukt. Aan de linker
zijde is het beeld van de Nederl. maagd met den leeuw
aan haar voeten. In den rechterrand prijkt een keurig
borstbeeld des Konings, ter grootte van onze postzegels. De
watermerken zullen in de witte hoeken, binnen den ge-
drukten rand duidelijk zichtbaar worden aangebracht en
bestaan in een paar letters, die de serie der biljetten aan
duiden. De nieuwe biljetten zijn op zeer artistieke wijze
uitgevoerd door den hoogleeraar in de graveerkunst aan
's Rijks Academie van Beeldende Kunsten, prof. Stang.
tiet Brederoo-gedenkfeest zal Maandag en Dinsdag a. s.
te Amsterdam worden gevierd.
Maandag voormiddag komt de commissie samen, waarna
in den namiddag een bijeenkomst plaats heeft, welke door
den voorzitter, dr. Jan Ten Bink, wordt geopend met een
toespraak. Muzikale, lyrische en dramatische voordrachten
zullen daarop volgen, waarna te zes uur de feestmaaltijd
plaats heeft.
Dinsdag voormiddag wordt de tentoonstelling geopend
in de universiteits-bibliotheek door prof. J. A. Alberdingk
Thijm, terwijl des avonds in den stadsschouwburg „het
Moortje" ten tooneele zal worden gebracht.
Jl. Maandag voormiddag heeft een „heer" de Keizerin
van Oostenrijk, die een wandeling door Amsterdam maakte,
op het Rembrandtsplein met een parapluie op den gelen
waaier geslagen, dien zij in de hand droeg. De man werd
in hechtenis genomen en antwoordde op de eerste vraag
die hem werd gedaan dat hij de dame niet kende. Nadat
proces-verbaal was opgemaakt, werd de vlegel weder op
vrije voeten
groote zouden hen anders maken.... Mijn broeder heeft haar tot
eene gelukkige vrouw gemaakt."
„Top! wilt gy een oud vriend toestaan, een weinig in het
belang van uwe innemende Inger werkzaam te zijn?" vroeg
kapitein Rónnow levendig.
„Ik geloof, dat ma u dankbaar zal zijn; is 't niet, Gitta? Het
zou al vast een uitweg voor één zijn.... Overigens moet het
gezegd zijn, dat Inger-Johanna de schoonheid van geen van ons
beiden geërfd heeft, ma!" vervolgde de kapitein, en om den
bestraffenden blik van zijne vrouw af te leiden, haastte hij zich
er bij te voegen, „maar er is race in h^ar, zoowel van vaders
als van moeders zijde. Haar overgrootmoeder werd in Noorwegen
door de Deensche koningin uitgehuwd, omdat zij te schoon aan
het hof was.... dat was uwe grootmoeder, ma, freule von...."
„Maar, lieve Jaeger!" sprak mevrouw smeekend.
„Kom, ma, er zijn heel wat jaren over die dingen heengegaan."
Daar het spel weer op gang was gekomen, trad mevrouw met
haar breiwerk op de speeltafel toe, snoot eerst de eene, daarna
de andere kaars, boog zich tot haar man en fluisterde hem iets
in het oor.
De kapitein keek tamelijk verwonderd op.
„Zeker, ma, zeker! Mijn kameel voor je drommedaris, zei
de man, toen hij zijn paard met aderspatten tegen zijn buurmans
volbloed veulen verruilde.... kom jij met je arak van Holland en
Achter-Indië, dan stel ik er mijn rooden wijn, rechtstreeks uit
Frankrijk aangebracht, tegenover echte Bordeaux, van het
okshoofd getapt! Denzelfden herfst dat onze Jurgen gedoopt
werd, heeft de stiftsamtman -ons met den vrachtwagen twee dozyn
flesschen gezonden.... De twee bovenste links, ma! Laat Marit
u lichten.... kunt gij, Rónnow, aan onze schoonzuster vertellen,
dat wij hier tusschen de gletschers hare gezondheid gedronken
hebben."
„Ja, zij is voor zoo iets zeer gevoelig, Peter Jaeger!"
Toen mevrouw weer binnenkwam, droeg zy het stijve damasten
tafelgoed op den arm en werd gevolgd door eene meid, die haar
helpen zou, de klaptafel naar het midden der kamer te verzetten.
Daar zou gedekt en de speeltafel door den gang naar de andere
kamer gebracht worden, waar het nu warm was.
„Kunt gy niet wachten, ma, tot de robber uit is?"
Ma antwoordde niet; maar men gevoelde volkomen den druk
van haar zwijgen; het gold hare eer, het kalfsgebraad.
Met een zekere gejaagdheid speelde men verder.
Eindelijk sprak de kapitein, terwijl ma nog onbewegelijk met
het tafelgoed op den arm stond:
„Kom, Rónnow, wy moeten weg!"
Boven op de slaapkamer klopten en bonsden ongeduldige harten.
Terwijl Jurgen insliep met het beeld van zijn luitenant, die
op „de zwarte" geleek, wanneer hij uit de staldeur kwam, en
nadat Torbjórg het licht had uitgedaan, slopen de zusters de
slaapkamer uit op den grooten kouden donkeren gang. Daar
stonden zij alle drie over de trapleuning gebogen en staarden op
de pelzen en sjerpen, die aan den wand hingen, en op de twee
sabelkoppels en de fleschenmand, welke flauw door de kaars van
de stallantaren op de tafel in het voorhuis verlicht werden. Zij
ademden den geur in van het gebraad, welke warm en eetlust-
verwekkend opsteeg, en zagen, hoe de gasten elk met zijn punch-
glas in de hand en met flikkerende kaarsen naar de andere kamer
gingen. Zij hoorden de klaptafel openslaan en vingen daarna het
geluid op van het klinken met de glazen, van het vroolijk gelach
en de luidruchtige stemmen.
Elk geluid kreeg eene vertolking, elk opgevangen woord werd