De officier van justitie te Alkmaar zoekt den persoon, vermoedelijk genaamd W. P., omstreeks 52 jaren, koopman, reizende met fleschjes, waarin, volgens zijne opgave medi cijnen, hem door de Vereeniging „Het Roode Kruis" verstrekt, aanwezig zouden zijn. Het reist in gezelschap van eene koopvrouw, zich noe mende A. D. L., te Amsterdam wonende. Bedoelde persoon wordt verdacht van diefstal van een juweelen slot en bedriegelijke oplichting, te Oude-Niedorp op 15 en 16 Maart jl. gepleegd. Het detachement soldaten, bestemd om dienst te doen op de Internationale Tentoonstelling te Antwerpen, zal morgen derwaarts vertrekken. Het zal vrije huisvesting, voeding en zakgeld genieten, terwijl de tot het detachement behoorende militairen ge durende hunne detacheering aldaar zullen worden beschouwd als te zijn met verlof met behoud van soldij. In 1882 werd door de Belgische Regeering eene commissie benoemd tot het doen van proeven met de ent stof van Pasteur tegen het miltvuur. De commissie koos Héroe in de provincie Luik tot haar station en hield zich omstreeks 2 jaar met hare proeven bezig. Naar aanleiding der verkregen uitkomsten heeft de commissie thans aan de Regeering gerapporteerd 1. De entstof van Pasteur behoedt runderen en schapen tegen het miltvuur. Van den aanvang van 1883 af zijn omstreeks lOüO stuks vee ingeënt op de hoeven, waar jaarlijks het miltvuur heerschte. Van de ingeënte dieren is er niet één gestorven, terwijl de sterfte onder de niet ingeënte als gewoonlijk voorkwam. 2. De jonge dieren blijven na de inenting een jaar lang tegen de smetstof van het miltvuur beschut, de andere twee jaren. Van de jongere zijn 90 pCt. na de enting onvatbaar, van de oudere 100 pCt. 3. De plaatsen, waar'de aan miltvuur gestorven runderen begraven liggen, zijn gevaarlijk voor het vee dat later daarop graast. Aangezien de bodem langen tijd de bacte riën bewaart, en deze hunne werkzaamheid behouden, moeten de lijken van aan miltvuur gestorven dieren ver nietigd worden. 4. Uit de microscopische onderzoekingen is zonder twijfel gebleken, dat het miltvuur eene besmettelijke ziekte van parasitairen aard is. Door de directiën van tien Brandwaarborg-Maat schappijen is aan verscheidene gemeentebesturen eene circulaire gericht, waarin gewezen wordt op de menig vuldige branden, die, vooral in Friesland en Holland, plaats hebben door hooibroei. Dat er in die provinciën meer brand door hooibroei plaats heeft dan in Gelderland, wordt toegeschreven aan de wijze van bewerking. In Gelderland wordt het hooigras goed bewerkt en eerst als het droog is opgeborgen; in Friesland en Holland daarentegen laat de bewerking veel te wenschen over: het wordt er bijna groen opgetast. Als voorbehoedmiddel wordt aangegeven: 1. het gras tot goed hooi te laten worden; 2. zout in 't hooi te strooien en lagen oud hooi en stroo tusschen het op te stapelen hooi te leggen; 3. minstens elke tas of berg van een luchtkanaal te voorzien. Tevens wordt aan de besturen een hooiboor aanbevolen, waardoor op een gemakkelijke wijze het opge taste hooi kan onderzocht worden. Deze boor is te ver krijgen bij Minkema te Oosterlittens. Men schrijft uit het Westland aan het Dbl. v. Z.-H. „Er bestaat uitzicht, dat de asperges dit jaar zeer goedkoop zullen zijn. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan den grooten voorraad, in de verschillende fabrieken van gecon serveerde levensmiddelen nog aanwezig. Geen der fabri kanten heeft dan ook nog orders gegeven, zoodat er van prijsmaken geen sprake is. De tuinders zien zich daardoor genoodzaakt, een afwachtende houding aan te nemen, natuurlijk zeer tot hun schade, want de bodem der geldkas is of wordt bij de meesten zichtbaar, 't Spijt ons dat we weer een jeremiade moeten aanheffen, maar de waarheid is nu eenmaal zoo. Als de knoppen der vruchtboomen nog maar een tijd zich binnen de grenzen houden en zich niet laten verlokken door de reeds krachtige stralen der middagzon, om een kijkje naar buiten te nemen, dan is er echter kans op een goeden fruitoogst. Wee echter als zulks niet het geval is en de wind in den kouden hoek blijft, waardoor nachtvorsten niet zullen uitblijvenDe teelders zien dan ook verlangend naar regen uit en verwachten eerst daarna zachtere weers- gelegenheid heeft, dit kleine gebrek in zijne opvoeding te her stellen." Gij hadt hem eens moeten zien! De handen vlogen uit den zak en op eens zat hij recht als een kaars voor haar. „Waren allen als u, dan zou ik een ieder aanbevelen bezoeken af te leggen, want u is eene eerlyke vrouw." „Vrouw? Men zegt: dame!" Ik bedoel eene eerlijke stiftsamtmansvrouw, goedhartig zeg ik niet." En hij streek het zware, bruine haar van het voor hoofd op. Een portret behoef ik niet van u te hebben, want 's avonds lig ik altijd te denken, dat ik t'huis ben. Ik zie precies, hoe vader fluitende de kamer op en neer gaat en dan weer de kan- toortrap opvliegt en ik trek je bij het haar, Jurgenen duw je met het hoofd op je aardrijkskunde, tot je mij achterna zit en wij deur in deur uit, trap op trap af vliegen. Ja, ik kan u niet zeggen, hoe ik somwijlen naar u verlang. Maar daar mag ik tante niets van laten merkendat zou ondankbaar zijn. Zij kan niet begrijpen, dat de menschen ergens anders willen zijn dan in de stad. De grootste moeite heb ik met te bedenken, wat men zeggen mag en wat niet. Verbeeld u, moeder, tante zegt, dat het des noods geoorloofd is, te zeggen, dat wij t'huis koeien hebben, maar ik moet het niet wagen te zeggen, dat er onder zyn, die gekalfd hebben. Ik zou wel eens willen weten, hoe zij denken, dat wij nieuwe koeien krygen, wanneer wij de oude tegen kerstmis slachten." De kapitein liet een zacht gebrom hooren. Maar het gelaat van ma drukte eenige bezorgdheid uit en zij sprak op bedrukten toon: „Dat komt, omdat wij de kinderen, helaas! niet genoeg van de dienstboden kunnen afhouden, van wien zij meer hooren, dan nuttig i3." „Wil ik eens wat zeggen, mevrouw?" sprak de dokter, „in de hoofdstad is alles zoo fatsoenlijk, dat een kip op zijn best eieren mag leggen... Men wil er alleen weten van het product, dat het platte land oplevert." „Ja," voegde de kapitein er bij, „het is niet raadzaam voor eene arme merrie, zoo onbescheiden te zijn, daar een veulen te krijgen..." Mevrouw lachte even en ging iets in haar werktafeltje zoeken. (Wordt vervolgd.) gesteldheid. De onverschillige kruisbessenboompjes storen zich intusschen niet aan de vlagen uit Noord en Oost en hebben hun groen kleed reeds aangetrokken. Worden de musschen wel eens de straatjongens onder de vogels genoemd, men zou met eenig recht die benaming voor de bedoelde boompjes in het plantenrijk kunnen overnemen." Een inzender schrijft aan de Prov. Gron. Crt.: „Dat „getrokken" paarden niet op 3jarigen leeftijd voor den ploeg kunnen worden gebruikt of beter: ongeschikt zijn om op 3jarigen leeftijd voor den ploeg te worden gespannen, zal wel door geen enkelen fokker van getrokken paarden worden geschreven. Ik meen dat het bovenlandsch paard zelfs eerder dan ons inlandsch ras geschikt was ook voor het akkerwerk en dat deze eigenschap, hoewel in mindere mate, gevonden werd bij het gekruiste exemplaar. Ik zou iemand kunnen noemen, die jaarlijks des voorjaars 3jarige bovenlandsche paarden koopt en deze den geheelen zomer onder toediening van een stuk brood echter ferm laat arbeiden, zoodat ze mager op stal komen, waarop ze dan in korten tijd vet worden gemaakt en voor beste prijzen in den handel gaan. Onze groote slanke merriën deugen niet voor de artillerie. Onze „dichte," „vaste," „gestopte" paarden zouden het, geloof ik, heel goed voor de kanonnen kunnen doen." Volgens de Pharmaceutische Ztg. is een kleine hoeveelheid (2 drachmen) peterselieolie op een doek onder den neus van een koppig paard gehouden, b. v. dat zich niet wil laten beslaan, voldoende om dit volkomen tot rust te brengen en gedwee te maken, 't Is te probeeren Een oude Europeesche weduwe, die niet in goeden doen verkeert, ontving dezer dagen van een onbekende de som van f 380.47^ met een ongeteekend briefje van den volgenden inhoud: „Geachte Mevrouw! „Toen ik uw achtbaren, alom beminden echtgenoot voor zes jaren te Klatten ontmoette, leende hij mij twintig gulden, daar ik zoo'n verschrikkelijke armoede leed. Een jaar daarna ontving ik een erfenis, en besteedde die aan de oprichting van een tokozaak te Soerabaya en stak ik ook die f 20 in den handel; deze som is nu na een tijds verloop van 5 jaren tot f 380.47 aangegroeid. Ofschoon uw echtgenoot niet meer in leven is, acht ik mij verplicht die schuld, inclusief de renten, aan u af te dragen." „Een onbekend vriend." Wat de President der Vereenigde Staten kost. Men meent gewoonlijk dat het bij een tractement van 50.000 dollars blijft; dit is zoo niet. Al de beambten en bedienden van het Witte Huts en de geheele huishouding worden uit de staatskas betaald en dit brengt de jaarlijk- sche kosten van het Presidentschap op 125 k 150 duizend dollars. Alleen aan salarissen van secretarissen, stenograaf, boden, telegrafist en klerken, wordt 36.000 dollars besteed, terwijl 8000 dollars voor bureaubehoeften, voor de stallen en dergelijke uitgaven noodig is. Voor reparatiën wordt 12.500, voor verwarming 2500, voor de serres 4000, voor verlichting enz. 15.000 uitgegeven, En dan komen er nog eenige extra-kosten voor vernieuwing van meubilair en dergelijke bij. Ingezson den- in do vergadering der Kiesvereeniging „Helder," gehouden den 28 Januari 1885, werd aan de orde gesteld de bespreking van het onderwerp: „Waterverversching in het Heldersch Kanaal." Door den heer von Brucken-Fock werd, op verzoek van 't Bestuur der Kiesvereeniging, eene voordracht gehouden, wier inhoud in de vergadering zelve reeds stof gaf tot levendige bespreking. Door bijzondere omstandigheden moest deze zaak gedurende eenige weken buiten behandeling blijven, doch 't belang van 't onderwerp dringt er toe, om het niet bij voordracht en voor- loopige bespreking te laten blijven. Naar 't oordeel van 't Bestuur der Vereeniging zou het wenschelijk zijn als de beschouwingen, opmerkingen, wenken en voorstellen 't onderwerp van ernstige overweging werden bij allen, die over den tegenwoordigen toestand en over de middelen tot wegneming der bestaande bezwaren kunnen oordeelen. 't Bestuur hoopt dat, als door plaatsing in deze courant meer algemeene bekendheid is ontstaan met den inhoud der belangrijke voordracht, dit stof zal opleveren voor nadere behandeling, en zoo mogelijk tot het ontwerpen en indienen van degelijke plannen bij den Raad dezer gemeente, 't Geldt de bevordering der gezondheid in de plaats onzer inwoning, en daarom vleit zich het Bestuur, dat deze zaak al die belangstelling zal opwekken, noodig voor eene nauwgezette overweging, noodig ter voorbereiding van krachtig handelen. Het Bestuur der Kiesvereeniging, Helder, T. MOOT, Voorzitter. 25 Maart 1885. F. L. W. BEIJERINCK, Secretaris. INLEIDING ter bespreking in de Kiesvereeniging HELDER" van het onderwerp Waterverversching in het Heldersche kanaal. (Voordracht, op verzoek van het Bestuur der Kiesvereeniging gehouden in haar vergadering van 28 Januari 1885.) Hygiënisch belang. Het is bekend dat een groot gedeelte van ons plaatselijk riolen- stelsel op het Heldersche kanaal loostdie riolen voeron nu wel geen faecaliën af deze worden opgevangen in de beerputten, welke periodiek van wege den desbe treffen den pachter worden 1 geledigd doch wel het wasch- en keukenwater onzer woon huizen, allerlei afval enz., misschien ook, hoewel strijdig met de bestaande verordeningen, vloeibare faecaliën, welke gemakshalve in de riolen, in plaats van in de beerputten, worden gestort. Op die wijze, indirect en ook direct, wordt het Heldersche kanaal voortdurend gevoed met allerlei organische producten die in het water tot rotting overgaan en dampen of gassen ontwikkelen, welke in de atmospheer opgenomen, aan de omwoners ter inademing wor den gegeven. Ten einde de bezwaren tegen die bezwangering van den damp kring te ontzenuwen, beroept men zich vaak op de hier gewoonlijk heerschende krachtige winden, die inderdaad een uitstekend middel tot luchtverversching vormen; intusschen zijn die winden niet altijd aanwezig; men raadplege slechts den laatsten zomer, waarin gedurende verscheiden weken door 't Heldersche kanaal de om ringende lucht als 't ware verpest werd, om tot het besluit te geraken, dat de reinigende invloed van den wind gedurende langen tijd falen kan. Bovendien wordt 't grondwater dat zich alhier zoo nabij de oppervlakte van den bodem bevindt, evenzeer geïnfecteerd en oefent in onze woningen ook door zijn invloed op het water in de regenbakken en welputten een werking uit, die door geen winden kan worden te keer gegaan. Nu leert de hygiëne dat elke dampkring, die een anderen indruk op ons maakt dan zuivere atmospherische lucht, op den duur voor de gezondheid nadeelig is; hoe nadeelig moet men, op die stelling voortbouwende, dan niet de atmospheer achten, welke het Heldersche kanaal ons dikwijls ter inademing schenkt. En mocht die uitspraak der gezondheidkundigen reeds voor gewone omstandigheden gelden, men huivert bij de gedachte aan de eene of andere gevreesde epidemie, als waardoor verscheiden gedeelten van ons werelddeel gedurende 1884 bezocht werden.Is ook al voorloopig de vrees voor een dergelijke bezoeking ten onzent geweken, deze omstandigheid mag den ijver niet doen verslappen, doch moet integendeel te meer aansporen om bij eventuëelen terugkeer van den gevaarlijken vyand, geheel toegerust, hem te kunnen afwachten, bekampen en overwinnen. Aldus de hygiëne. Wij vermeenen, geen medicus of hygië nist zijnde, ons te kunnen onthouden van het aantoonen of toelichten, door bewijsgronden of voorbeelden, van de zooeven vermelde, trouwens algemeen bekende en gewoonlijk gehuldigde stelling der gezondheidsleer. Deskundigen zouden moeten uit maken in hoever die stelling ook uitzonderingen toelaat en, met name, in hoever eventuëel de nadeelige invloed van het Heldersche kanaal zich door statistieke opgaven of cyfers laat constateeren. Wijzelf meenen ons verder uitsluitend tot de technische zijde van het vraagstuk te moeten bepalen. Trouwens de technische quaestie is hier overwegend. Immers, hoe hartgrondig de wensch van velen naar de bedoelde water verversching ook moge zijn, indien de middelen, waardoor aan dien wensch kan worden tegemoet gekomen en wel voornamelyk de daaraan verbonden kosten te bezwarend mochten wezen ware dus in dit opzicht de remedie erger dan de kwaal men zou den thans bestaanden toestand bestendigd moeten laten. Men diene als 't ware te weten hoeveel de zaak der waterverversching waard is, m. a. w. of zij al dan niet is een hygiënisch belang van zóóveel gewicht, dat voor hooge geldelijke en andere offers niet mag worden teruggedeinsd. Thans toegepaste toijze van spuien. Wordt dan echter reeds thans niets in 't belang der water verversching verricht? Zeer zeker iets, doch niet veel. Immers zoo dikwijls 's zomers zoowel als 's winters de waterstand het normale peil overtreft, wordt, wanneer de stand van het buiten water dit mogelijk maakt, het overtollige water daarop afgetapt inlating van buitenwater heeft niet plaats, wijl de belangen van den achtergelegen polder „het Koegras" zich daartegen verzettenuit baggering hoogst zelden. Hieruit blijkt dat van waterverversching niet veel sprake isin de eerste plaats heeft die zoogenaamde spuiing, vooral 's zomers wanneer zij het meest noodig zou zijn, te zelden plaats dan dat zij van belangryk nut kan wezen; ook wordt het vuile water van het Heldersche kanaal niet met kracht afgevoerd, wijl men met te weinig verval kan werken de bezonken stoffen zullen in 't geheel niet worden verwijderd maar bovendien wordt het afgetapte water niet onmiddellijk door een versche quantiteit vervangen, wijl men geen water inlaat, en is er dus geen waterverversching doch slechts «en zeer onvolledige aftapping van het vuile water. Wat de hygiëne wenscht is een, zoo niet dagelijks, dan toch dikwijls herhaalde, periodieke, krachtige verwijdering van het bezwangerde water en vervanging door een versche hoeveelheid, alzoo uitlating gepaard met inlating en wèl in zulke intensieve stroomingen, dat de neergeslagen stoffen tevens kannen worden afgevoerd. Bezwaren tegen het inlaten van buitenwater. Vooraf een opmerking. Het is duidelijk dat, waar van periodiek, stelselmatig inlaten van water sprake is, hier alleen aan reewater kan worden gedacht. Immers men zou somtyds wel by eb door 't sluiten der Zijperschutsluie het 3de pand van't Noordhollandsch kanaal met 't Heldersche kanaal op 't Nieuwediep kunnen aftappen en uit 't 2de pand, derhalve met zoet water, weder aanvullen (dit middel is werkelijk wel eens toegepast), maar die spuiing blijft, 's zomers vooral, door het geringe verval onvoldoende en bij groote droogte is zelfs op die bron van aanvulling niet te rekenen. Nu brengt echter inderdaad het inlaten van zeewater voor den achtergelegen polder bezwaren met zich mede, bezwaren die thans z. a. we boven opmerkten er toe leiden het inlaten van buitenwater geheel achterwege te laten. Wat toch is het geval? De polder „het Koegras" loost vrij, d. w. z. zonder bemalings werktuigen, op het 3de pand van het Noordhollandsch kanaal (tusschen de schutsluis in den Zyperzeedijk en het Nieuwediep), waarmede het Heldersche kanaal in open gemeenschap staat; door het inlaten in laatstgenoemd kanaal van buitenwater door éón of meer der sluizen aan 't Nieuwediep wordt dus ook het 3de pand van het Noordhollandsch kanaal met zout water gevuld, dat, zich door de verschillende sluisjes en duikers in den polder verspreidende, voor het land en de dieren zeker een zeer onge- wenschte gast zou wezen. Die polderbezwaren zouden derhalve dienen onderzocht te worden en vergeleken met de hygiënische eischen onzer gemeente men moet zich afvragen: welke belangen wegen zwaarder? en, is eenmaal het ernstig gemotiveerde antwoord op die vraag ge geven, de minder zware aan de andere belangen opofferen. Bovendien is het inlaten van zeewater een zaak, die in vroeger jaren herhaaldelijk voorkwam, zonder dat die werkelijk bestaande of overdreven poldergrieven daartegen iets vermochten. Toen toch 't Noordhollandsch kanaal nog door tal van groote schepen bevaren werd, moest het te allen tijde op een voldoend peil worden gehouden, hetgeen veelal (vooral 's zomers, als wanneer het 3de pand slechts een diepte van 4.49 M. heeft) alleen door 't inlaten van zeewater was te verkrijgen; ja zelfs werd bij den aanleg van het Noordhollandsch kanaal de Zijperschutsluis juist vooral daarom gebouwd, opdat men, haar sluitende, het 3de kanaalpand tot de hoogte van volzee zou kunnen opzetten, wan neer de diepgang der schepen dit vereischte. Neemt men in aanmerking, dat de hoogte van V.Z. aan 't Nieuwediep gemid deld 0.21 M. -j- A. P. en 't zomerpeil van 't kanaalpand (in gewone omstandigheden, dus wanneer de Zijperschutsluis geopend is, hetzelfde zijnde als dat van 't 2de pand, hetwelk deel uitmaakt van Schertnerboezem) als thans 0.58 M. A. P. bedroeg, dan werd dus vroeger de waterspiegel in 't 3de kanaalpand des zomers herhaaldelijk over een hoogte van 0.79 M. opgezet door 't inlaten van .vewater, waarby dan, behalve de Zijperschutsluis, ook de uitwateringssluizen en duikers van „het Koegras" werden gesloten om 't zeewater uit den polder te houden. Handelde men in vroeger jaren aldus, waarom zou 't dan onmogelyk zyn thans te doen zooals toen hoewel om een andere reden, nu de scheepvaart dit niet meer noodzakelijk maakt en door inlating van buitenwater rijzing van den waterspiegel in 't kanaal teweeg te brengen. Trouwens het inlaten van buitenwater in 't Noordhollandsch kanaal kan nog altijd ook voor andere doeleinden noodig wezen. In de eerste plaats kan het wenschelijk zyn, bij buitengewoon hooge waterstanden in 't Nieuwediep, de Zijperschutsluis te sluiten en 't 3de kanaalpand op te zetten, ten einde de sluizen aan 't Nieuwediep en den zeedijk van „het Koegras" minder verschil van water te doen keeren. Maar ook in zeer droge zomers, wanneer de droogmakerijen, loozende op Schermerboezem, behoefte aan water krygen, moeten zij dit aan den boezem ontleenen en deze zelf aangevuld worden, vooreerst eventuëel met 't onver mijdelijke scbutwater te Nieuwediep en ten andere door 't inlaten van buitenwater, waartoe men voornamelijk van de uitwatering sluizen aan 't Noordzeekanaal en aan de Zuiderzee gebruik maakt, Meenen we op deze wijze aangetoond te hebben, dat het inlaten van buitenwater in 't Noordhollandsch kanaal voorheen in 't belang der scheepvaart vaak geschiedde en thans nog altijd voor andere doeleinden eveneens zal kunnen noodig zijn, dan behoeven we zeker niet stil te staan bij de mogelijkheid om, ten gerieve van den polder „het Koegras," den boezem van dien polder, m. a. w. het 3de pand van het Noordhollandsch kanaal, van het Heldersche kanaal en de inlatingspunten aan 't Nieuwediep te scheidenvooral ook daarom niet, omdat het middel daartoe dat, wilde het alles zins doeltreffend zyn, uit een schutsluis in den mond van het Noordhollandsch kanaal met de noodige afdammingen, enz., zou dienen te bestaan al ware het alleen wegens zijn enorme kosten wel buiten beschouwing kan blijven. Slot volgt.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 2