HELDERSCHE EN NIEIIWEDIEPER COURANT. Nieuws- ei AdverteutieMad Toer Hollands Noorderkwartier. 1885. N°. 47. Zondag 19 April. Jaargang 43 Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. Blnn enlancl. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advcrtentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De VOORZITTER van den RAAD der gemeente Helder maakt bij dezen bekend, dat de LIJSTEN DER KIEZERS voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Provinciale Staten en den Gemeenteraad, door hem op heden gesloten, opnieuw aangeplakt, en op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd. Helder, den 16 April 1885. De Voorzitter voornoemd, STAKMAN BOSSE. Het anti-revolutionair blad bet Noorden schrijft over den politieker toestand van het oogenblik het volgende: „De Haagsche verkiezing is een streep door onze reke ning. Als pit atsvervanger voor Wintgens is nu Sluyter, een liberaal, gekozen. Deze verkiezing heeft weer 'het bewijs geleverd, dat de conservatieven en liberalen twee ling-loten zijn op één stam, zooals wijlen Groen van Prin- sterer altoos heeft beweerd. Nu heeft onze minister alles naar wensch. De liberalen kunnen niet regeeren, want zij hebben nu pas 43 leden; de helft der Kamer; de anti revolutionairen en catholieken met de 2 conservatieven, te zamen 43 leden, kunnen niet regeeren. Maar Heemskerk is Heemskerk en de partijen zijn zijne dienstmaagden. De toestand is meer dan ongezond. Noch de linker- noch de rechterzijde der Kamer mag langer genoegen nemen om te blijven zitten onder de pantoffel van Heemskerk. De grondwetsherziening door Heemskerk, wij zijn dat met den heer Van Houten volkomen eens, is van dien aard, dat „onbevredigender voorstellen wel niet kunnen ontworpen worden.' „Wij hopen en twijfelen er trouwens ook niet aan, of de onzen en de roomschen zullen niet meedoen Ook de districten-verknipping van Heemskerk mag niet worden aangenomen. Heemskerk moet vervangen worden door een ander ministerie, dat bepaaldelijk in last heeft, om een reformbill in te dienen, of wij moeten voortsukkelen totdat wij rijp zijn, om doortastende hervormings-voorstellen te 12> EEN NOORSCHE GESCHIEDENIS, door JONAS LIE. Te elf uur zaten zy eindelijk in het rijtuig, nadat de fogd op de stoep nogmaals zijn oud privilegie ten opzichte der jonge dames had doen gelden. Hij wist meesterlijk de uitvluchten te overwinnen, die zij bezigden om zich aan het smakkende afscheid te onttrekken. De gevolmachtigde en candidaat Horn volgpen het rijtuig tot aan het hek. „Het was noch om uwent- noch om mijnentwil ma!" mompelde de kapitein. Hij vatte de leidsels, maar keerde zich voortdurend om, ten einde het vroolyke gesprek in het rijtuig te volgen en er nu en dan een woord in te mengen. Jurgen en Thea, die zich den geheelen dag bescheiden passief gehouden, maar des te meer opgemerkt haddeD, waren nu op hun praatstoel; vooral liet Thea er zich niet weinig op voorstaan, dat zij de eenige was, die aan den tol van den fogd had weten te ontsnappen. En zoo reed men in den helderen, stillen Julinacht huiswaarts, heuvel op en heuvel af, voet voor voet, stap voor stap; alleen op de minder steile plaatsen van den weg durfde men de teugels een weinig vieren. Een halve mijl hadden zij langs een tamelijk effen weg allen in het rijtuig kunnen zitten, dat in een zachten draf voortging. Het was zwoel, en een aangename geur steeg uit het half vochtige hooi op, eene lichte schemering lag over de landstreek... Ola geeuwde, de kapitein geeuwde, de paarden geeuwden, Jurgen knikkebolde, The sliep onder ma's shawl. Nu en dan schrikten zij op door het geraas van een fjeldbeek, die schuimend onder eene brug doorschoot. Inger-Johanna zat halt te droomen en zag eene pad voor zich met kleine, nieuwsgierige oogen en groote mondhoeken... het plompe dier rees met zijn dikken buik overeind... en sprong op haar toe. De paarden stonden stil. „Oef! ik geloof, dat ik van den fogd droomde," sprak Inger- Jolianna, met eene huivéring ontwakende. „Wy moeten er hier uit!" klonk het druilerig uit den mond van den kapitein... „wij zijn aan de heuvels van Rógnerud. Ma kan met Thea blijven zitten." De dag brak aan. Zy zagen het gouden schynsel der zon over de fjeldtoppen trekken. Het was net, of de zon hen eerst lag aan te kijken en toen in eens als een gouden kogel rechts over de bergkam in het oosten schoot, om de hellingen der bosschen en heuvels in het oosten tot op den grasrand, glinsterende in den dauw, met een rooden gloed te kleuren. Nog gingen zij voet voor voet langs den heuvelachtigen weg... De arbeiders van den kapitein waren reeds lang aan het hooien, toen zy het rytuig zagen aankomen. „Ik ben bly, dat ik weêr t'huis ben," sprak ma. „Ik ben benieuwd te hooren, of Marit de zalmforellen in den rook gehangen heeft." Daar kwam Marit reeds aanloopen en riep de familie toe: „We hebben gisteren avond een reiziger uit de stad gekregen... dezelfde, die voor twee jaren hier was en voor wien de schoenen moesten verzoold worden... Ik wist niet beter, dan hem maar Op de blauwe kamer te leggen." „O student Grip... hy doet zeker weêr eene voetreis." Ma keek eensklaps naar Inger-Johanna; haar gelaat kreeg eene peinzende uitdrukking. Zy stapte haastig uit het rytuig. «Jaeger moet morgen het Fjeldmark in, om een gedeelte in krijgen door een gequalificeerde partij uit de Kamer zelve. „Onwaardig voor alle partijen is bet spel, dat thans de heer Heemskerk speelt. Het is letterlijk comediespel. De patres conscripti moeten hieraan, hoe eer hoe beter, een einde maken, opdat de Staat geen schade lijde." Aan het verslag over het jaar 1884 van Bethanië, herstellingsoord voor verzwakte kinderen te Zeist, ont- leenen wij de volgende regelen: Gelijk te verwachten was, steeg het aantal aanvragen tot plaatsing van kinderen naarmate Bethanië meer bekend werd in den lande; in het vorig jaar werd voor 137 plaatsing gezocht, waarvan er 103 konden worden opge nomen; het cijfer der verpleegden was dus het grootste sedert de opening en bedroeg in 1883 88. De meeste der patiëntjes leden aan klierziekte. „Onverstandige opvoeding," zoo wordt in het verslag gezegd, „zonden der ouders, niet zelden dronkenschap bij den vader, blijken ons voortdurend de oorzaken te zijn van velerlei ellende der onschuldige kleinen, over wie zich God ontferme, en die, wanneer zij lichamelijk worden ge sterkt, althans vaak beter geschikt zijn om de stormen en onweders van hun jeugdig leven te trotseeren. Wij mogen echter niet verzwijgen, dat vaak de toestand der huisgezinnen van dien aard is, dat het gebleken is, boe een verpleging van weinige weken niet baten kan, zoodat weldra alle goede gevolgen daarvan zijn uitgewischt. Voor dezulken is opname in een gesticht, waar zij geheel en voor goed worden aangenomen, het eenige red middel. Wij vestigen daarop dan ook de aandacht van allen, die zich het lot van deze ongelukkigen aantrekken." Een nieuw gebouw is gesticht ter opname der kleine patiënten en in den aanvang der maand Mei hoopt men weder kinderen in het vriendelijk herstellingsoord te kun nen ontvangen. De rekening over 1884 sluit met een voordeelig saldo van f 2364.08^. Door den heer K. Tensen Pz., te Schellinkhout, zijn aan Amerikaansche veehandelaren 6 hokkelingen verkocht voor f 1300. Voor zijn stier, „de Holland," boden zij f 1000. kaart te brengen," sprak ma, om Grip op de hoogte te brengen, „gij begrijpt dus, dat wij het druk hebben, om hem behoorlijk uit te rusten." „Zoo-oo... En morgen vroeg al?" De student rekte zijne woorden. Mijn plan is om, even als laatst, over het fjeld naar Chris- tianin terug te keerenik heb zooveel stadswulm geslikt, dat ik naar frissche lucht snak." „Wel, dan zoudt gij met Jaeger kunnen méégaan; hy moet zeker vijf, zes mijlen ver het fjeld in en het zou hem onge twijfeld een groot genoegen zijn, gezelschap te hebben. Gij hebt er zeker niets tegen, dat ik wat mondvoorraad voor u gereed maak „U is wel zeer vriendelijk, mevrouw!" „Zij wil mij weg hebben, dat is duidelijk," mompelde hij, terwijl hij des voormiddags op de plaats rondslenterde. Allen sliepen, behalve mevrouw. Maar hij was niet hier gekomen, om den kapitein te ver gezellen. In den namiddag, toen het een weinig koeler begon te worden, waren de kapitein, Inger-Johanna, Jurgen en de student Grip langs het fraaie pad naar den watermolen gegaan. Ola en Aslak, de daglooner, gingen mede, want er moest iets aan het rad gedaan worden; de molenbeek was bijna droog. Zij stonden druk te redeneeren over de wijze, waarop het rad het gemakkelijkst uit de as zou zijn te lichten. „Die Jurgen.... die Jurgen! hij heeft wel gezien, wat er aan het rad haperde!" sprak de kapitein. „Je moet er Tore, den timmerman, maar eens bij halen, Ola, zoodra je met de paarden van het fjeld terugkomt.... En laat Jurgen jelui maar zeggen, hoe hij er over denkt. Hij is schrander genoeg, maar lessen leeren, dat wil maar niet." „Je moet je bij het haar trekken en slikken.... het gaat precies als met de roggemeelsbrijhoe eer zij gegeten is, hoe eer zij weg ïs," sprak Grip, vertroostend. „Daar zou ik haast het vischsnoer voor morgen vergeten hebben! Jc moet van avond naar den winkelier gaan, Jurgen. Wij zullen morgen zalmforellen vangen, gij zult eens ziensprak de kapitein, zich tot Grip wendende. „Hè ja," vervolgde hij blazende, terwijl zij naar huis terug keerden. „Ik heb behoefte, om eens in het ijeld te komen; ik keer altijd drie, vier pond lichter terug." Van den tijd af dat ik nog op de schoolbank zat, ben ik altijd nieuwsgierig geweest naar dit gedeelte van het land," sprak Grip, „wij moesten onze aardrijkskunde aanvullen met het binnenmeer, dat nog maar weinige jaren geleden in een uitgestrekt fjeld- plateau ontdekt was en waarvan slechts deze of gene rendierjager iets wist." „Nog op geen kaart afgezet zoo blank als in het binnenste van Afrika.... alleen gestippeld!" vulde de kapitein aan. „Maar er is toch communicatie tusschen de bewoonde streken, al ware het alleen door de veedrijvers.... en de fjelds hebben van ouds her hunne namen in den mond van het volk." „Ongetwijfeld de inboorlingen kennen ook het binnenste van Alrika, maar het heet toch onontdekt door de beschaafde wereld," zeide Grip lachende. „Ik wilde altijd weten, wat er in zulk eene geheimzinnige streek midden in het land kon ge vonden worden. Ik zag in mijne gedachte verlaten dalen, die in de oudheid bewoond waren... bouwvallen van houten ridder kasteelen... En dan de wilde rendieren, vliegende over de woeste gronden!" Ja," sprak de kapitein toestemmende, „uit de liooge fjelds krijgen wij menig lekker stuk rendiergebraad.7 „Dit trok my aan, toen ik twee jaar geleden den rendierjager Uit Maastricht schrijft men aan het U. D. del. 12 dezer: „We spraken heden morgen den geneesheer, in wiens woning de jonge Van Oppen wordt verpleegd, en vroegen hem naar den toestand van zijn patiënt. „Slecht," was het antwoord; „hij heeft een zeer on- rustigen nacht doorgebracht en zal waarschijnlijk geen 24 uren meer leven." „En zijne moeder?" „Och, mijnheer, als ge dat kondt bijwonen, dan zou uw hart breken. Gisteren is ze tweemaal aan het bed van haar zoon geweest. Telkens vroeg hij naar zijn vader, en dan was de arme vrouw verplicht, teneinde hem van diens dood onkundig te laten, allerlei verhalen te verzinnen. Als zij hem dan een weinig had gerustgesteld, vroeg hij om zijné zuster, waarop ze dan weder in de treurige nood zakelijkheid was, om over haar als nog levend te spreken, want ook met haar overlijden heeft men hem onbekend gelaten. „En als de ongelukkige vrouw dan van hem was weg gegaan en buiten de kamer was gekomen, moest ik haar in mijne armen opvangen, want dan zonken haar de knieën letterlijk onder het lichaam weg van smart en overspanning." Arme moeder! Te Maastricht werd jl. Donderdag het derde slacht offer van den moord, rar. Van Oppen Jr., grafwaarts gedragen. Onder den talrijken stoet, die de lijkbaar volgde, markte men o. a. ook op eene deputatie van de studenten uti Utrecht, die met de jongen advocaten uit Maastricht de slippen van het lijkkleed droegen. De uitvaart werd gevierd in de St.-Servatiuskerk, terwijl de ter-aarde-bp-stel- ling plaats vond te Amby. Aan de geopende groeve werden toespraken gehouden door mr. Egbert Sassen, den student Haanebrink, mr. Lemmens, en kapelaan Wouters, terwijl door den heer Brouwers Nyhoff, namens de Ver- eeniging H. V., een krans op het graf van den ontslapene werd neêrgelegd. Men schrijft uit de IJselstreek: „De 2de helft van Maart en de 1ste helft van April zijn voor deze aanzienlijke veestreek van groote beteekenis aantrof. Ik wilde op ontdekking uitgaan ik wilde zien, hoe het daar gesteld was." „Juist wat wij van de stad wilden wetenviel Inger-Johanna in. „Gij moest met uw vader meê het fjeld ingaan, mejuffrouw, om te zien, of zich niet hier of daar een kasteel bevindt, waarin eene koninklijke jonkvrouw haar zetel kan opslaan." „Dat is een idee, en niet dom ook!" sprak de kapitein. „Niet onmogelijk, volstrekt niet. Gij zoudt kunnen rijden tot aan de Gronnelidsater." „Ja, vader, doe een goed woord voor mij bij ma," viel zij volijverig in. „Ik ben ook nieuwsgierig te zien, wat daar is. Wij dachten altijd, dat de aarde bij ons eigen satcrvcld eindigde." „Ja, ik heb dek genoeg op den pakzadel en waar ik onder dak kan komen, zal ook wel een plaatsje voor jou zijn." „Nu, nu, Morten, wil je iemand eens met vreê laten?" De kapitein haalde een rol tabak te voorschijn en hield den bok, die op hen toereed, een stuk voor. Zoo'n sikkebaard, hij wil zijn rantsoen hebben „Ma!" riep hij, toen hij haar uit het provisie-huis zag komen. „Wat zoudt gij er van zeggen, als ik Inger-Johanna morgen eens meênam? Zij en Jurgen kunnen Vrijdag met Ola en de paarden terugkeeren „Maar lieve Jaeger! wat moet zij daarboven doen?" „Zij kan in de Gronnelidsater overnachten." „Zulk een vermoeiende tocht! Het is overal ongebaand en woest, waar gij heen komt!" „Zij kan tot ver boven de sater op het paard zitten. De zwarte met haar op den zadel stapt op het fjeld en in het moeras zoo deftig als een predikant. Ik zelf neem den rossige." De vader was vol vuur geworden bij het vooruitzicht, dat zijne dochter meê zon gaan. „Ja, zeker gaat gij meê. „Ma, gij moet onzen knapzak goed voorzien. Morgen ochtend om vijf uur moeten wij weg. „Tronberg gaat te paard vooruit, zoodat gij ook gelegenheid krijgt, op te zitten, Grip Grip zette Jurgen achterna, die van dartelheid de plaats opvloog, vatte hem eindelijk, nam hem op den rug en zette hem door het open raam in de keuken af. De kapitein met door de zon verbranden nek, vuurrood aan gezicht en nat van het zweet, liep in zijne hemdsmouwen. Voor hem uit gingen de paarden met de pakzadels, op een van welke Inger-Johanna gezeten was, en naast hem liepen eenige boeren, die wegens de hitte hunne wambuizen op stokken over den schouder droegen en met niet weinig woordenrijkheid ophel dering gaven omtrent de grensscheidingen, telkens als de kapitein stil hield, om deze of gene lijn op te nemen. Zij hadden den nacht in de Gronnelidsater doorgebracht en waren 's morgens te vijf uur al weêr op de been; zij hadden over vlakke fjeldgronden tusschen kreupelwilgen door gereden, terwijl de paarden herhaaldelijk de bochten van eene en dezelfde rivier moesten doorwaden. Nu hielden zij, na eene steile helling opgereden te zijn, stil, om weer op Tronberg te wachten, dien zij onder aan de heuvels gezien hadden. De kapitein haalde zijn kijker voor den dag en na even de glinsterende snecuwgletschers opgenomen te hebben, die als eene verwilderde melkzee voor hem lagen, richtte hy dien meer en meer naar beneden. Het zweet trilde in groote droppels van het voorhoofd en de oogleden, zoodat het glas er van besloeg en hy het met zij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1