HELHERSCHE EN NIEIIWËDIËPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1885. N°. 54. Jaargang 43. Woensdag 6 Mei. Uitgever A. A. BAKKER Cz. NATIONALE MILITIE. ,,Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Znterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. lranco perpost 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertenticn: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente llelder brengen, tengevolge eener ontvangen aanschrijving van den Heer Commissaris des Konings in deze provincie, ter algemeene kennis, dat de bekendmaking van de tijdvakken, waarop de verlofgangers der Militie te land, behoorende tot de lichtingen 1882 en 1883, tot de werkelijke dienst zullen worden opgeroepen, heden op de gebruikelijke wijze is afgekondigd en aangeplakt. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. 29 April 1885. C. BOON, Secretaris. Binnenland. Z. M. de Koning heeft den heer W. J. L. Grobbée, minister van Financiën, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend, onder dankbetuiging voor de door hem bewezen diensten en benoemd tot minister van Financiën den beer J. C. Bloem, oud-hoofdinspecteur der belastingen, lid van den Gemeenteraad van 's Gravenhage. „Wij hopen/ zegt bet Vaderland, ;/dat deze benoeming een gelukkige zal blijken te zijn. Er behoort zeker moed toe om bij den tegenwoordigen stand der politieke partijen, bij den ontredderden staat onzer financiën deze portefeuille te aanvaarden in een Kabinet, dat het in mislukte proef nemingen op dit gebied tot een zeldzame virtuositeit heeft gebracht. Die moed is te waardeeren. Het is voorts zeker, dat het den beer Bloem aan kunde en ervaring niet ontbreekt, dat hij een nauwgezet cijferaar en een voor zichtig financier is: in onzen Gemeenteraad, waarin hij een werkzaam en scherpzinnig lid was, beeft hij daarvan menig blijk gegeven. Ook hopen wij van hem een krachtiger en een energieker optreden te mogen verwachten dan van den heer Grobbee. Wat echter zijn financiëele beginselen be treft, wij kunnen niet ontveinzen, dat de richting, die hij blijkens een voor twee jaar verschenen brochure bij de hervorming onzer belastingen wenscht in te slaan, ons voorkomt niet de meest gelukkige te wezen. Maar schorten wij zegt genoemd blad ons oordeel daarover opna al 't gesukkel der laatste jaren willen wij volgaarne de daden van den nieuwen minister afwachten, zoo al niet met hooggespannen ver wachtingen, dan toch met sympathieke belangstelling." 19> EEN N00RSCHE GESCHIEDENIS, door JONAS LIE. Tante Aletta, de goede tante Aletta was gelukkig genoeg, te kunnen denken, dat alles in de wereld zoo moest gaan, als het behoorde! Zy kon van hare kleine erfenis leven en hing van niemand af. Maar ma's gelaat kreeg eene ontevreden, af keurende uitdrukking zonder de vier duizend... oud en ge dwongen de plaats van juffrouw Jurgensen bij hare schoonzuster in te nemen, zou zy zulke engelachtige brieven niet geschreven hebben. Ma las verder: „Ik heb nog eene andere zwarigheid, waarmee ik u moet lastig vallen, zoodat gy wel zult zeggentante Aletta heeft niets dan narigheden, en dat nog wel in den vroolijken Kersttijd. Ik acht mij verplicht, u over den goeden Jurgen te schrijven, die het zoo moeielyk op school heeft. Dat hij de lessen in zijne klasse tot nog toe heeft kunnen volgen, hebben wij aan den student Grip te danken, die, onvermoeid en zonder dat hij van eenige vergoeding heeft willen hooren, zijne moeielijkste vakken, de Duitsche en Latijnsche spraakkunst, duidelyk voor hem gemaakt en met hem doorloopen heeft. En wanneer ik u nu zijne meening over Jurgen mededeel, geschiedt het in de tamelyk zekere overtuiging, dat deze gegrond is. Hy zegt dat Jurgen volstrekt niet dom, eer het tegendeel is. Maar hij heeft geen aanleg voor afgetrokken wetenschap, hetgeen de voorwaarde is, om in de boekenstudie vooruit te komen maar des te meer voor practische kundigheden. Hij heeft een gezond, helder oordeel, en dit gaat gepaard met handigheid en vindingrijkheid. Jurgen zou een uitmuntend handwerksman, zelfs werktuigkundige kunnen worden. Even zeker als hy zich als zoodanig zou onderscheiden, zal hij slechts verdriet, moeite en hoogst middelmatige resultaten oogsten, door van examen tot examen gesleept te worden. Grip zou hem, om een handwerk te leeren, naar Engeland of zelfs naar Amerika willen zenden, waar de ambachtsstand veel hooger staat dan by ons. En al moge er nu iets overdrevens zyn in Grips jeugdige voorstellingen, ze zijn, dunkt mij, wel waard in overweging genomen te worden. Tusschenbeide vraag ik my af, of ik, zoo oud als ik ben, misschien nog te jong ben. Of het de vrucht van inwendige ontwikkeling is, weet ik niet, maar zeker is het, dat ik mij steeds door de jeugd voel aangetrokken, wier denkbeelden een verfris- schenden en versterkenden invloed op mijn leven oefenen. Nooit zal ik het eens worden met degenen, die het er voor houden dat de idealen volgens eene natuurwet met den ouderdom verzwakken en evenals breekbare waar bouwvallig worden. En wanneer ik een jougmensch als Grip door zoogenaamde practische menschen zoo streng beoordeeld zie niet, als ik het goed begryp, om zijne denkbeelden over de opvoeding, maar omdat hy die wil verwezenlijken dan kan ik niet nalaten, hem myn volle sympathie en achting te schenken. Hij heeft nu de studie der rechtsgeleerdheid laten varen en zich aan de philologie gewydwant, zegt hy, hier te lande geeft het werken niets zonder een uithangbord, en dit, prachtig ver guld, wil hy zich zien te verschaffen door een uitstekend examen hij wil zich vasthechten in den onbearbeiden bodem, evenals de dwergberk in het fjeld en niet loslaten, al kwam er eene geheele aardverschuiving over hem, zooals hij zich uitdrukt. Wanneer men bedenkt, dat hy hard moet werken en vele uren daags les geven, om te kunnen bestaan, kan ik niet anders De MicLielb. Crt. hoopt, dat het bericht, «lat de 1ste luitenant der infanterie J. D. A. Rahder te Haarlem, die dezer dagen is voorbijgegaan voor den kapiteinsrang, wegens zijne advertentie op last van den minister van Oorlog met 14 dagen streng arrest gestraft is, onwaar is. De hand having der militaire tucht heeft vaak veel van tyranny: daardoor wordt menigeen afkeerig van den militairen stand en wordt het prestige tegenover het publiek niet verhoogd. Het blad kan niet beoordeelen, of hetgeen luitenant Rahder deed noodig was tegenover het publiek, maar waar hij meende zich over de door hem ondervonden achteruitzetting te moeten rechtvaardigen tegenover personen, die hem kennen, is straf alleen gewettigd, wanneer hij onwaarheid heeft gesproken; wat de Middelb. Crt. in zulke teere zaken niet kan verwachten van iemand, die zoo kalm en bezadigd schreef als hij, en die zelf genoeg begrijpen kon, dat hij uiterst voorzichtig moest wezen. Heeft hij de waai'heid medegedeeld, dan zou men uit een burgerlijk, gewoonlijk meer logisch oogpunt beweren mag een minister van Oorlog hem daarvoor geene straf opleggen. Eenige ophel dering in dezen acht het blad gewenscht. In ieder geval heeft de handeling van den minister medegewerkt om meer ruchtbaarheid aan de zaak te geven en de aandacht daarop meer te vestigen; en daar dit zeker niet de bedoeling van den minister is, beging hij op dit punt tevens eene onhan digheid. Maar ernstiger dan deze zou eene onrechtvaar digheid wezen. De Haagsche correspondent van de Zutph. Crt. schrijft naar aanleiding van de zaak van vrouw Van der Linden o. a. het volgende: „Het verderfelijke van de zoogenaamde ongecontroleerde begrafenisfondsen is ook thans weder aan het licht gekomen. Men neemt maar leden aan zonder te vragen naar de betrekking tusschen voorstellers en verzekerden, en werkt door niet de noodige controle uit te oefenen misbruiken in de hand. De noodzakelijkheid van wettelijke regeling voor dergelijke fondsen is reeds meermalen betoogd, maar treedt door feiten als thans publiek zijn geworden, nog weêr meer op den voorgrond. Zoo moest het b. v. niet geoorloofd zijn, op iemands leven eene verzekering te dan zijn moed bewonderen en weinigen gevoelen als ik hem van harte geluk wenschen." Ma zat in gepeins verzonken. Daarop knipte zij het blaadje af, dat over Jurgen handelde. Het was toch de moeite waard, dit Jaeger bij gelegenheid te laten zien. Zij wist in de eenvoudigheid van beur hart nog niet, wat zij denken zou. Het was in het hartje van den winter. Alles was witwit van de ruiten in de kamer tot den tuin en de akkers en berg hellingen; wit waar het oog reikte, tot aan de fleldkammen, waarboven de hemels zich als eene doffe, bevrozen ruit uitstrekte en het geheel insloot. Het was koud, beweerde de warmbloedige kapitein. Hij begon zich eenige afleiding te bezorgen, door te onderzoeken, waar het tochtte, en dan lange repen papier met laken en werk er onder op de naden te plakken. En dan liep hij zoo van zijn werk af, zonder pet, alleen met de pruik op het hoofd, naar buiten en praatte met het volk in den stal of op den deel, waar men bezig was met doracheu. Het huisgezin was nu tot ma, Thea en hem ingekrompen.|Hoe miste hij Thea! Wat was zij niet voor hem geweest! Eindelijk kwam hy op de gedachte, knippen en vallen voor vossen en wolven en losschun op de woeste gronden uit te zetten. Ma moest hem honderdmaal op een dag te woord staan. Zy moest haar oordeel zeggen, al begreep zy van de geheele zaak niets. „Ja, dat kunt pij doen, Jaeger." „Maar denkt gij, dat het de moeite zal loonen, om vossenvallen te koopen dat wou ik maar weten." „Als gij er vangt, dan „Ja, als „Een vossenhuid heeft immers waarde..." „Zou ik ook liever aas voor losschen of wolven uitleggen?" „Is dat duurder?" „Ja, maar de huid als ik er ving zie, daar komt het maar op aan." En zoo ging hij nadenkend de eene deur uit, om een oogen- blik later de andere binnen te komen en hare ooren opnieuw te kwellen. Ma gevoelde bij instinct, dat zij eigenlijk het eerste voorwerp van zijne vangst was; was zij onvoorzichtig genoeg, hem een bepaalden raad te geven, dan zou hij niet nalaten, haar de ver antwoordelijkheid voor den uitslag te doen gevoelen indien deze ongunstig was. Gelukkig kwam er redding door een onverwacht bezoek: de groote slede van den fogd hield voor de stoep stil. De huisdeur, schoon vastgevroren, vloog krakend onder de driftige hand van den kapitein open. „Maak maar gauw, dat ge binnen komt, Gülcke!" Achter zijn wolvenpels kwam Thinka voor den dag, deftig in een pelsmantel gewikkeld. „Onderdanige dienaar... schoonvader en vriend!" De fogd was wegens ambtsbezigheden op reis en verzocht voor Thinka logies gedurende twee, drie dagen, als wanneer hij terug kwam hij zou niet nalaten, haar behoorlijk op te eischen. Verder moest hij zijne schoonvader voor de verdere reis eene kleine slede verzoeken, hij moest heel in Nordals Anex zijn. I Torbjórg en Thea waren reeds om stryd bezig, Thinka de grove overkousen uit te trekken, en Marit kon niet nalaten, door eene kier van de deur te gluren. 1 „Gy moet in elk geval wat eten en een kop thee drinken sluiten zonder dat bij, van wiens dood de uitkeerinp afhan kelijk is, er mede bekend gemaakt wordt en zijne goed keuring er aan hecht. „Maar er is nog een ander verschijnsel, waarop ik de aandacht wensch te vestigen. Indien niet door eene toevallige omstandigheid de giftmengerij aan het licht was gekomen, zou vrouw Van der Linden naar alle waarschijn lijkheid op dit oogenblik nog met haar afschuwelijk hand werk voortgaan en nieuwe slachtoffers maken. De onder stelling is niet te gewaagd, dat ten gevolge van hare poeders veertig personen in betrekkelijk korten tijd onder dezelfde verschijnselen gestorven zijn. Velen van die ongetukkigen hebben een doctor gehad, maar geen enkelen keer werd de ware oorzaak van het overlijden geconstateerd. Nu eens werd kramp, dan weder koorts, dan weder iets anders als oorzaak van den dood opgegeven. Aan vergiftiging werd, naar het schijnt, nooit gedacht. „M. i. geeft ook dat verschijnsel wel iets te denken. De medische wetenschap is ongetwijfeld in de laatste 25 jaren zeer vooruitgegaan. Niet ten onrechte kan men er zich np beroemen, dat bij nauwkeurig onderzoek in de meeste gevallen de diagnose met groote zekerheid kan worden opgemaakt. Maar des te treuriger indruk maakt het, als men ziet wat er desniettemin in eene academiestad als Leiden gebeuren kan zonder dat de argwaan van doctoren wordt opgewekt. Zou het ook daaraan liggen, dat in de armenwijken nauwkeurig onderzoek der patiënten niet altijd mogelijk is? Zou de zoogenaamde buspraktijk misse uien ook zijne schaduwzijde hebben? Zou verpleging in gast hui/en niet nog meer moeten worden aangemoedigd? Ik stel de vragen slechts, zonder terstond een conclusie te trekken, maar meen, dat de vraag: wat in het belang eener goede ziekenverpleging kan worden gedaan, ook in den tegenwoordigen tijd nog niets van haar gewigt heeft verloren." Jl. Zaturdag morgen te 8 u. 8 min. kwam de extra- trein met Koningin Victoria, Prinses Beatrix en de Prinses van Battenberg met haar kindje te Vlissingen aan. Te 8 u. 55 m. vertrok het koninklijk stoomjacht Victoria en Albert met de hooge reizigers, begeleid door de stoom- terwijl het paard uitblaast en men van slede verwisselt." De fogd had niet veel tijd, maar de zon van het huiselijk leven scheen hier te liefelijk, dan dat hij er niet een half uur precies naar de klok aan zou wijden. Hij deed een paar pogingen, om zich van zijn kleeren te ontdoen, maar trad toen op Thinka toe. „Gij hebt mij zoo goed ingepakt, dat ik mijn das niet los kan krijgen, gij zult mij moeten helpen." „Dankje, Thinka-lief. Zij verwend my heel end' al. Gij kent haar, kapitein!" „Gij ziet, wat zij al voor mij geworden is!" sprak hij later met een tevreden glimlachje tot zijne schoonouders bij het in de haast aangericht onthaal; Thinka moest hem zijn kopje thee inschenken. Toen den fogd, zorgvuldig door zijne jonge vrouw ingepakt, tot aan de slede uitgeleide was gedaan, stond Thinka's thee nog bijna onaangeroerd en koud. Ma haastte zich, het kopje met warme thee aan te vullen en nu kon men rustig het gezellig samenzijn genieten. Hij is toch lief, dacht ma, hij heeft begrepen, dat Thinka naar het ouderlijk huis verlangde. En zij liet niet na, haar gedachte in woorden te uiten. „Een flinke vent! Zijnsgelijke zou ver te zoeken zijn!" sprak de kapitein met zijn volle basstem. „Hij behandelt je als een popje, Thinka!" „Hij is zoo lief, als hij kan.... De volgende week komt juffrouw Brun, om eene satijnen japon voor mij te vermaken, die maar één keer gedragen is. Gülcke wil mij zoo deftig gekleed zien," sprak Thinka. Zij zeide het op zoo'n kalmen toon, ma had moeite te begrijpen, wat zij eigenlijk bedoelde. „De man draagt je op zijne handen; hij weet niet, wat hy voor je zal uitdenken." Daar gelaten den wensch om aan het verlangen van zijne vrouw tegemoet te komen, had de fogd wellicht, een bij-oogmerk. Zijne jongere kennissen, Buchholtz en Hom, maakten, naar zijne meening, wat te gretig van zijne gastvrijheid gebruik, sedert er eene jonge vrouw in zijn huis gekomen was. Des avonds had de kapitein gelegenheid, een partijtje piquet te spelen. Het was, of met Thinka de gezelligheid weer in huis gekomen was. Waar de vrede dreigde verstoord te worden, trad zij, zonder dat men het merkte, als middellaarster op. Vader kwam, terwijl er gezouten vleesch met erwten in de keuken gekookt werd, weer om eene kleine portie gebrokkeld fladbrood met vet overgoten en met kaas er op, en ma vond nu het een, dan het ander voor haar gedaan of ontving eene hand reiking bij hare bezigheden, niettegenstaande Thinka een paar pantoffels voor Gülcke onder handen had. O, zij zou wel zorgen, dat zij dit bijtijds gereed had. Zij kon er heel wat aan doen, wanneer zy boven bij vader zat en hem voorlas, tot hij zyn middagslaapje vatte. De kapitein vond het zoo prettig, de naald en het sajet te hooren in Thinka's hand; het was zoo vredig, zoo stil hij moest insluimeren, of hy wilde of niet. En hij wilde zoo lang mogelijk haar gezelschap genieten zij bleef slechts drie dagen. Terwijl de vingers over het stramien gleden, gaf Kathinka zich aan hare gedachten over. Aas had haar geschreven, toen hij vernam, dat zij zou gaan trouwen... Hij had met zijn leven voor hare trouw willen instaan... Al waren er jaren mee heen gegaan, hij had willen arbeiden en zwoegen en slaven, om haar de zyne te noemen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1