bevelhebber der zee- co landmacht voor de eerste expeditie tegen Atjeh. Met zeldzame toewijding, vuur en vastberadenheid ver- Vulde Marinkelle deze taak, zoowel tijdens de eerste als later bij de tweede expeditie onder den luitenant-generaal Yan Swieten. Niet alleen het ridderkruis vierde klasse van de Militaire Willemsorde, maar ook de eeresabel waren zijn ver diende belooning. Als bijzonderheid zij nog aangeteekend dat toen generaal Kohier den 14 April 1873 in de missigit eene doodelyke wond bekwam, hij door zijn trouwen adjudant Marin kelle als het ware werd opgevangen, en hij in diens armen eenige oogenblikkon later den laatsten adem uitblies. Tussehen de eerste en tweede Atjehsche expeditie nam Marin kelle de betrekking waar van equipagemeester aan het maritieme- etablissement te Onrust, en medio 1874 keerde hij naar het vaderland terug. In 1876 commandeerde hij Zr. Ms. rammonitor Adder, om vervolgens opnieuw naar Oost-Indië te gaan en daar gedurende drie jaar als bevelhebber bij het Indische eskader werkzaam te zijn. Onder meer andere commandeerde hij toen Zr. Ms. schroef- stoomschip 2de klasse Watergeus en vervulde hij daarmede eene gewichtige opdracht. Na intusschen 1 Juni 1880 benoemd te zijn tot kapitein-luitenant ter zee, repatriëerde Marinkelle weder voor korten tijd om daarna, rusteloos als hij was, ten vijfden male naar de koloniën terug te keeren. Sedert 1883 vervulde hij daar de betrekking van directeur van het Marine-etablisement te Onrust. Behalve met de reeds genoemde eereteekenen zijn de verdiensten van Marinkelle nog in 1878 erkend geworden door de toekenning van het ridderkruis der Luxemburgsche orde van de Eikenkroon. W. Steffens trad 1 October 1849 in dienst op het Koninklijk Instituut voor de Marine te Medemblik. Een jaar later ging hij over naar Breda, en 1 September 1853 verliet hij de Aca demie aldaar als adelborst 1ste klasse. In dezen rang deed hij eenen kruistocht naar de Middelland- sche zee aan boord van Zr. Ms. fregat Doggersbank, onder bevel van den kapitein ter zee A. J. De Smit van den Broecke, en diende hij verder aan boord van Zr. Ms. korvet met stoomver- mogcn Medusa, onder de kapitein-luitenants ter zee H. Camp, H. J. Yan Maldeghem en C. J. Berghuis. Met laatstgenoemden aanvaardde hij einde 1855 zijne eerste reis naar Oost-Indië en werd aldaar, na 1 Januari 1856 benoemd te zijn tot luitenant ter zee 2de klasse, overgeplaatst aan boord van Zr. Ms. stoom schip Celebes. Met dien bodem woonde Steffens tal van belang rijke krijgsbedrijven bij, waaronder die tegen Djambi in 1858, tegen Boni in 1859 en in de Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo in 1859 en 1860, o. a. onder de bevelen van de luits. ter zee 1ste kl. E. M. C. Baak en I. A. Van de Velde. Hij verwierf zich als jong officier bij die gelegenheid een buitengewonen naam en ontving, behalve het eereteeken voor buitengewone krijgsver richtingen met twee gespen, het ridderkruis 4de klasse der Militaire Willemsorde en de eeresabel. Na een kort verblijf in Nederland bracht Steffens een tweeden langdurigen diensttijd in Oost-Indië door als late officier, voor het grootst gedeelte aan boord van Zr. Ms. stoomschip Onrust II. Andermaal in Nederland teruggekeerd, was Steffens van 1867 tot 1872 de betrekking toevertrouwd van officier-instructeur in de manoeuvres, scheepsbouw en het tuig bij het Koninklijk Instituut voor de Marine. In 1873 volgde zijne benoeming tot commandant van Zr. Ms. stoomschip Riouw en nam hij met dien bodem een werkzaam deel aan de 2de expeditie tegen Atjeh. Hij oogstte hiervoor als belooning de zeldzame onderscheiding van het ridderkruis der derde klasse van de Militaire Willemsorde. Wegens treurige familie-omstandigheden moest Steffens nog vóór het einde van 1874 naar het moederland terugkeeren, maar dit belette hem niet nog vele nuttige diensten aan den lande te bewijzen. 1 October 1875 benoemd tot kapitein-luitenant ter zee, com mandeerde hij in dien rang Zr. Ms. ramschip Schorpioen en Zr. Ms. opleidingschip Admiraal van Wassenaer. Tijdens het laatste bevel werd hij ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. 1 Februari volgde zijne bevordering tot kapitein ter zee, en 1 Mei d. a. v. de benoeming tot onder-directeur van 's Rijks Marinewerf te Amsterdam. Twee jaar later werd hij non-actief. Maar slechts voor kort. Reeds een paar maanden later vertrok hij, ten vierden male, naar Oost-Indië. Helaas echter om niet weder terug te keeren; evenals voor Marinkelle moest ook voor hem plotseling nabij Batavia het werkzame leven een einde nemen, innig betreurd door de naaste bloedverwanten en zeer zeker met aanspraak op eene dankbare nagedachtenis van Koning en Vaderland. (N. Rott. Crt.) De toestand van Zr. Ms. ramtorenschip Koning der Nederlanden hetwelk onlangs op een rit liep en toen met veel schade weder werd vlot gebracht moet van dien aard zijn, dat het buiten dienst gesteld zal moeten worden, omdat de ketels niet betrouwbaar zijn. Hoewel Aletta, dien de post hem met andere stukken gebracht had, aan ma toe. Stond er iets in, dan kon zij het hem later mededeelen, riep hij haar toe, terwijl hij de trap naar het kantoor opging. Hij was in den laatsten tijd dikker en kortademiger geworden en moest zich meer dan vroeger aan de leuning vasthouden. Christiania, 1 Mei 1844. Hartelijk geliefde Gitta! Het is met een zeker weemoedig gevoel, dat ik u ditmaal schrijf, ja, ik zou zelfs eene sterkere uitdrukking willen bezigen. Het is of' mijne oude ooren een jammerklacht vernemen over het geweld, dat zooveel blijde verwachtingen het hoofd ter aarde doet buigen, en ik kan alleen troost vinden in het door een lang leven verworven, vaste geloof, dat niets geschiedt zonder eene hoogere wijsheid. Evenals ik tot heden beproefd heb, u alles, wat Inger-Johanna aangaat, zoo duidelijk voor oogen te stellen, als ik het zelf gezien heb, vind ik het noodig, u den strijd niet te verhelen, welken zij blijkbaar voert tegen een gevoel, hetwelk gelukkig nog niet tot volle ontwikkeling in haar gekomen is. Maar nooit heeft schrandere berekening een slechter triumf gevierd, dan toen uwe schoonzuster het geneesmiddel daarin meende te vinden, dat zij den persoon, dien ik niet behoef te noemen, uit hare woning hield en hem zelfs vervolgde ten einde het hem onmogelijk te maken, zijn invloed op het meisje te doen gelden, wanneer men bedenkt, dat Inger-Johanna bij de onheusche bejegeningen, die Grip wegens zijne meeningen heeft moeten ondervinden, blijkbaar daarmeê gesympathiseerd, ja, er bijna voor geijverd heeft, dan was het niet moeilijk te voorzien, welke uit werking het gedrag harer tante op haar moest hebben. Op zekeren dag, bij vriezend weder in het begin van den winter, kwam Inger-Johanna in hevige gemoedsbeweging tot mij om door Jurgen te vernemen, hoe het met de omstandigheden van Grip gesteld was. Op haar aandringen was het, dat Jurgen Grip verzocht, hem vier uren per week les te geven. Het werd mij bij deze gelegenheid duidelijk, wat ik vroeger slechts vermoed had, maar wat het scherpe oog uwer schoonzuster niet ontgaan was, dat de student Grip, zonder dat Inger-Johanna het zelve bevroedde, haar onweerstaanbaar aantrok. Het baat niet, of wij het ons willen verhelenhet is een crisis, die doorworteld moet zijn, vóór zij de vrouw van een ander kan worden. Zonder volkomen genezing zou zij in een valsche ver houding tot haar echtgenoot komen, die haar het leven ondragelijk maakte. Dat het bericht van hare verloving als eene verpletterende teleurstelling eener, zij het verwijderde hoop den jongen man getroffen heeft, beschouw ik als alles behalve onwaarschijnlijk. Nooit zal ik de twee jonge, ernstige aangezichten vergeten, die een oogenblik elkander met strakke oogen aanzagen, toen zij op zekeren namiddag elkander in mijne kamer aantroffen. Veel het niet in de bevoegdheid dor Indische Regeering ligt, om gemeld oorlogsschip buiten dienst te stellen, zal het, in afwachting eener dispositie van den minister van Marine, naar het Marine-etablissement te Soerabaija worden gedi rigeerd. Gedurende de reparatie zal het état-major en verdere equipage niet naar Nederland worden teruggezon den, doch gebezigd worden tot aanvulling van het incom pleet op de andere schepen. De Vereeniging Nederlandsch Rundvee-Stamboek zal eene algemeene vergadering houden op den 20 dezer, des voormiddags 10 uren, in het Iiötel Krasnapolsky te Amsterdam. Het herstellings- en vacantieoord voor Israëlitische kinderen te Wijk aan Zee, zal reeds den 16 Juni a. s. volkomen in orde zijn. Men heeft een belangrijke ontdekking gedaan, namelijk dat hout geconserveerd kan worden door het te drenken met een oplossing van chloornatrium. Deze ontdekking is te meer waard, omdat dit chemisch preparaat op zijn Hollandsch keukenzout heet. Een meestekgrap. Jongens!" zei eens een oude meester meesmuilend tot zijne leerlingen, «ik heb je wat te vertellen. Als gij de geheele week goed oppast, beloof ik u Zaterdag iets te laten zien, een ding, dat nog nooit iemand gezien heeft en dat, als ik het u vertoond heb, ook niemand ooit weder zien zal.4 Dat was niet zonder uitwerking op de jongens. Een week brachten zij nieuwsgierig, hopend, verlangend en radend door. Wat zou dat wel zijn, dachten ze. Eindelijk kwam de Zaterdag, waarop de meester het wonder aan hen zou laten zien. Om 9 uur zat elke jongen op zijn plaats recht als een kaars, de boeken en leien waren opgeborgen en elke les goed geleerd, want het kwam er op aan. Daar kwam hij binnen, ging naar den lessenaar en baalde het wonder er uit. Wat het was, konden zij niet zien. Vervolgens veegde hij op veelzeggende wijze zijn bril af, zette hem op en sprak de volgende woorden: «Het langverbeide uur is thans aangebroken. Ik zal dus aan uwe loffelijke nieuwsgierigheid voldoen en mijne beloften vervullen. Zie hier, een gewone hazelnoot. Daarin is een pit De verbazing der jongens nam toe. Plechtig werd de dop gebroken en de kleine kern aan de jongens toonende, vervolgde de meester: „Dit zag tot nog toe niemand." Nu verdween de noot in meesters mond en na hem goed gekauwd te hebben met zijne sterke tanden, slikte hij haar door. „Jongens!" riep hij nu met de noodige klem uit. „Jon gens! gij zult nooit ik zal nooit wij zullen nooit deze noot terugzien." Brieven uit liet Noorden. ii. Krantengeschrijf, niets dan krantengeschrijf, mijnheer aldus sprak, in den spoortrein, tot mij iemand, die zich had laten ver luiden een „Schager" te zijn. „Wat Hollands Noorderkwartier ook moge beproeven, en ondanks de hoop, uitgesproken door den schrijver in de Ileldersche en Nieuwcdieper courant, der „Brieven uit het Noorden," zal de kaasboer, op de Alkmaarsche markt het hooge „victorierecht," ook na 1886 moeten betalen, men is in Alkmaar te veel bij de hand, om zich niet in tijds tegen de op touw gezette beweging de noodige „bescherming" te verzekeren." Het compliment aan Alkmaars „bij de hand zijn" was het eenige argument, dat door den spreker, met wien ik, natuurlijk onbekend, over den inhoud van mijn vorigen had geredekaveld, voor zijn bewezen werd aangevoerd, misschien had hy daarbij het oog op het. feit, dat Alkmaars Burgervader, op de laatstelijk door Z. M. te Amsterdam verleende audiëntie, zijne gemeente in hoogstdeszelfs doorluchtige bescherming heeft aanbevolen. „Maar vroeg ik hem „zouden dan de kaasmakers ten noorden van Alkmaar, zich niet aan die buitengewone heffing kunnen onttrekken door het zoeken van eene andere marktplaats zou b. v. de plaats uwer inwoning niet een uiterst geschikt centrum zijn voor een nieuwe kaasmarkt?" „Voorzeker" antwoordde mijn reisgenoot, terwijl hij mees muilend de asch van zijne sigaar klopte „voorzeker, doch in zulk een centra moeten dan ook ondernemende lieden wonen, die hun geld in den handel willen steken, om op die wijze eene markt te stichten. werd er niet gesproken. Hij wist, dat hem onrecht geschied was, mompelde hij. En terwijl hy de hand aan de deurkruk legde, sprak hij op schamperen toon: „Er barst zoo menige zeepbel!" Inger-Johanna bleef staan met de oogen op den grond gericht. Het was, of eene geheele verandering met haar plaats greep. Ongetwijfeld werd het haar op eens duidelijk, wat hij gevoelde. Het ontslag uit zijne betrekking op het kantoor was voor velen eene welkome aanleiding, om hem zijne lessen op te zeggen. Iemand, wiens denkbeelden zoo geheel afweken van de algemeen heerschende, moest wel dalen in de schatting zijner begunstigers. En nu was het voorbeeld gegeven Ik bood hem met een oprecht hart eene som gelds ter leen, waarvan hij een paar maanden rnstig kon leven en studeeren, tot hij weêr op gang was met zijne lessen; maar hij was te trotsch, om mijn aanbod aan te nemen; misschien ook wel dacht hij, dat Inger-Johanna er de hand in had. Dat hij wegens vol komen gemis van onderstening gedwongen werd, zijne school zijn trots en zijn lust te sluiten, zoodat hij nu in zekeren zin het voorwerp van bespotting geworden is, heeft hem gewis sterk aangegrepen en den doorslag gegeven aan zyne verbittering. Hij loopt nu rond, zonder iets te doen, zegt Jurgen, en teert op crediet in herbergen restauraties, waar hij heele avonden en nachten doorbrengt. Inger-Johanna kwam dikwijls bij mij om het borduren met parels en gouddraad te leeren, ik begreep echter heel goed, dat haar bezoek noch hare oude tante noch het oudcrwetsche hand werk gold, maar dat zij alleen kwam, om iets aangaande hem te hooren. Zij was zoo gejaagd en verstrooid, dat zij opsprong, wanneer Jurgen 's avonds t'huis kwam, na hem belaas! meesten tijds te vergeefs gezocht te hebben, om les van hem te krijgen. Ik zie nog het bleeke, donkere aangezicht met fonkelenden blik, waarmee zij op een avond voor mij stond en uitbarstte Tante... tante... tante Aletta! Het was als een met moeite in gehouden kreet der wanhoop. Waar hij nu woont, kan Jurgen niet ontdekken; vermoedelijk heeft men hem, omdat hij niet betalen kon, zijne kamer opgezegd. Ik verhaal dit alles zoo uitvoerig, omdat ik hoop dat het ergste der crisis voor haar nu voorbij is. Sedert dien avond, toen zij gevoelde, dat zy zich verraden had, heeft zij ten minste niet meer over hem gesproken, ook niet, wat ik met zekerheid weet, Jurgen naar hem gevraagd. Zy heeft ongetwijfeld een hoogen dunk v5n zijn karakter gehad en is nu jammerlijk door hem teleurgesteld. Het is niet goed jong te zijn en een te gevoelig hart te hebben. Ik zeg u, dat het is als met de tandende pyn houdt niet eer op, voor men ze alle kwijt is." Neen, dat is niets voor vader, dacht ma. (Wordt vervolgd.) En nu heeraebte er by ons tot heden, eene verbazende onder nemingsgeest in het oprichten van koffiehuizen, variëteiten, enz. enz., doch wat betreft zaken van erkend nut en algemeen belang, ik behoef u slechts te wijzen op de ten onzent bestaan hebben de vereeniging tot het houden van uitmuntende stieren, ter ver edeling van den veestapel. Na een driejarig bestaan, en het verkrijgen van werkelijk uitstekende resultaten, deed de armzalige kwestie over het betalen van een gulden meer of minder dekgeld, de vereeniging te niet gaan. De weinige personen van waarlijk goeden wil en helder inzicht, konden de zaak niet redden; de meerderheid bleek, wat betreft welbegrepen eigenbelang, nog in de kinderschoenen te staan." Mijn Schager werd door mij beschouwd, een weinig pessi mistisch te zijn; de goede gedachte die ik mij van Schagen, als handelsplaats had gevormd, werd daarom door hetgeen hij sprak nog niet aan het wankelen gebracht, en ik vroeg hem dus„Maar ge hebt toch immers uwe Korenbeurs, uwe Landbouw-Societeit „Ceres." „Mijnheer!" sprak, bleek van verontwaardiging, mijn reis gezel, „als er eene zaak is waarmede Schagen als handelsplaats belachelijk is gemaakt, dan is het de speculatiebeurs van „Ceres." In het zoogenaamd beurslokaal wordt geen korrel graan verhandeld, maar er wordt gedansten op de plek, waar Mercuur moest troonen, viert Terpsichore hare triumfen! Geeft zulk een feit geen recht om te twijfelen aan eene toekomstige Schager kaasmarkt? De stoomfluit liet zich hoorenNeêrlands hoofdstad was bereikt, en na een handdruk en een vluchtigen groet, had ik mijn reisgenoot spoedig onder de uitstijgende menigte uit het oog verloren. S. Gemeenteraad van Schagen. Zitting van WOENSDAG 6 MEI. In deze zitting werd, na voorlezing en goedkeuring van de notulen der twee laatste vergaderingen, mededeeling gedaan van a.y h. en r. Drie missives van heeren Gedep. Staten dezer provincie, waarbij goedgekeurd werden teruggezonden de in de laatste vergadering genomen besluiten tot onderhandschen ver huur van een der gemeente behoorend huisje en stukje weiland; af- en overschrijving betrekkelijk den dienst 1884, en kwijting uit den post voor onvoorziene uitgaven, betrekkelijk denzelfden dienst. d. Rapport der Schoolcommissie betrekkelijk den toestand van het lager onderwijs in deze gemeente gedurende het jaar 1884. Welke missives en rapport worden aangenomen voor kennisgeving. e. Missive van hetzelfde Collegie, waarbij, naar aanleiding van een door den Raad gedaan verzoek, iemand wordt aanbevolen, ter voorziening in de vacature, in het Collegie ontstaan, door het overlijden van den weleerwaarden heer A. J. Vis Dieprinck. De aanbevolene, de heer C. Asjes, wordt met algemeene stemmen benoemd. Volgde de lezing van een adres van K. Visser en R. G. Van der Wal, beiden alhier, waarbij deze den Raad verzochten „voor de toekomende warmte zoo spoedig mogelijk met strenge maat regelen te willen optreden," en wel door het uitgraven van een in het adres aangegeven sloot achter de Lagezijde, het opruimen van mestvaalten aldaar, enz. Welk adres werd gerenvoyeerd aan het Dagelijksch Bestuur, als bchoorende het toezicht op het daarin genoemde tot diens werkkring. Van twee adressen van bewoners der Lagezijde en de Marktplaats, welke even voor den aanvang der zitting waren ingekomen, werd de behandeling verdaagd tot de volgende vergadering. Daarna kwam in behandeling de aanbesteding van het onder hond, enz. der gemeentewerken en werd omtrent die werken onder meer bepaald, dat: 1. de banken in de openbare school, voor zoover noodig, zullen worden voorzien van breedere dek bladen voor de daaraan verbonden tafels, terwijl de zitplaatsen zullen worden verbeterd; 2. een onderzoek zal worden ingesteld naar den toestand der regenbak bij de school, daar deze lek schijnt te zijn3. het balcon van de woning des plaatselijken gencesheers zal worden vernieuwd, daar dit gebleken is geheel vergaan te zijn4. om de boomen aan den Stationsweg en aan „de Laan," ter beschutting, zoogenaamde kastjes zullen worden gemaakt; 5. de putten, waarop de beide pompen op de markt staan, zullen worden uitgegraven, ter verbetering zoo mogelyk van den wateraanvoer6. de noodpomp, thans by groote droogte op de markt gesteld wordende, door een blyvende zal worden vervangen, welke zal worden geplaatst aan den kerkhofmuur, ter hoogte van het koffiehuis „de Roode Leeuw," zullende dan in den put, waaruit deze pomp water ontvangt, door middel eener leiding, wanneer kerkvoogden dit vergunnen, worden op gevangen het regenwater, dat aan de oostzijde van het kerk gebouw der Hervormde gemeente bij massa's nutteloos wegstroomt. De aanbesteding werd verder bepaald op Donderdag 21 Mei e. k. Hierna ging de Raad eene wijle over in comité. Na hervatting der openbare zitting volgde de eindstemming over het adres, waarbij door W. Kloeke en anderen werd ver zocht, dat de Raad pogingen zal aanwenden tot vestiging van een Rijkstelegraafkantoor alhier, en werd op dat verzoek afwy- zend beschikt met zes stemmen tegen óóne stem, die van den heer Hazeu. Daarna werd de zitting gesloten. Buitenland. Gisteren werd het huwelijk van de voormalige Prinses Hendrik der Nederlanden met Prins Albert van Sachsen- Altenburg, in het Paleis van Prins Friedrich Karl en in tegenwoordigheid des Keizers en van al de leden der Koninklijke Familie derhalve in den nauwsten familie kring te Berlijn voltrokken. Het burgerlijk huwelijk werd reeds des voormiddags te 10 uren door den Alten- burgschen Staatsminister Von Leipziger, in het Paleis aan den Wilhelrasplatz en in het bijzijn van de ouders en de naaste bloedverwanten der bruid, gesloten. De inzegening had plaats des namiddags ten half twee door den dom- prediker dr. Kogel, in de ridderzaal van het Prinselijk Paleis, in tegenwoordigheid van den Keizer en de reeds boven vermelde Vorstelijke personen. De gezangen der liturgie werden door het domkoor uitgevoerd. Na afloop der plechtigheid volgde er een feestmaal, voor hetwelk omstreeks 100 uitnoodigingen waren rondgezonden. De Keizer en de Koninklijke Prinsen en Prinsessen met gevolg, benevens eenige andere hooggeplaatste personen, zaten daarbij aan, terwijl de tafelmuziek werd uitgevoerd door de kapel van Prins Friedrich Karl's huzaren-regiment. Het echtpaar begaf zich vervolgens op eene korte huwe lijksreis. De Vorstelijke bruidegom maakte in Russische cavalerie- uniform met den keten van het grootkruis een voortreffe- lijken indruk. De Prinses zag er allerbeminnelijkst uit en was bij de geheele plechtigheid zoo geroerd, dat zij hare aandoening nauwelijks meester kon worden. Zij droeg een tot aan den hals gesloten kleed van roomkleurigen atlas, versierd met theerozen. Om het hoofd had zij een krans van theerozen met een diadeem van brillanten. Bij de wisseling van den trouwring beefde de Prinses zoozeer, dat er eene kleine pauze moest plaats hebben, die voor het overige door het heerlijke gezang van het dom koor gemaskeerd werd. Van alle kanten deden zich de hartelijkste gelukwen- schen hooren; onder deze vele uit Nederland, waarover de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 2