RELDERSCHE EN NIEUWED1EPER COURANT. Nieuws- en AdTertentieblad wier Hollands Noorderkwartier. 1885. N°. 57. Woensdag 13 Mei. Jaargang 43. „Wij huldigen het goede." Verechijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0-90. lrr.nco perpost 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der AÏvertentiënvan 1i regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De uitgever verzoek+ beleefd annonces, 'bestemd voor het volgende nummer vóór Donderdag morgen 10 ure in te zenden Blrmenlana. Aan eene particuliere correspondentie uit Antwerpen aan de Amsterdammer, dd. 10 dezer, ontleenen wij het volgende Gisteren vierde alhier de „Hollandsche Club" een feest ter eere der officieren van den Castor en den Marnix, welke zich, gelijk men weet, bij gelegenheid der algemeene tentoonstelling, vóór de stad in de Schelde ophouden. Het Clubhuis is op de zoogenaamde „Groenmarkt" (Place Verte) gelegen. Men had voor dezen avond de muziek der artillerie besteld en het Clubhuis schitterend doen verlichten. Te acht uur verzamelde men zich in het vriendelijk en gezellig lokaal, alwaar de gasten door den voorzitter, den heer Reijnders Bisschop en de overige leden van het bestuur werden opgewacht. De voorzitter heette weldra, in eene hartelijke toespraak zijne gasten welkom. Men zag onder de tegen woord igen vooreerst den heer Z. J. Cambier, commandant van den Castor, de heeren J. V. Smits en L. A. Van Asperen van de Velde, luits. ter zee, en den heer dr. A. Jelgersma, arts. benevens ver schillende gasten uit Amsterdam. Eene sierlijke rij van dames was bij het feest aanwezend. De „Hollandsche Club" gaf bij verschillende gelegen heden bewijzen van leven en deelneming in alles wat Nederland betreft. In het jaar 1883 richtte het gezelschap de weldadigheidsconcerten in der grenadiers en jagers, toen de bekende ramp onze koloniën had getroffen. Later weder toonde de club haar genegenheid voor de Transvalere; kortom, bij elke genegenheia gaf zij teekenen van werkzaam bestaan. Op merkwaardige wijze nemen de echtgenooten der leden ijverig deel aan alles wat het gezelschap bewerkt, en hebben deze dames zelfs de sociteitszaal met een sierlijk wandmeubel van Amerikaansch notenhout verrijkt, waarop door het lid den heer M. B. Wezelaar, op kunstige wijze de namen der EEN NOOESCHE GESCHIEDENIS, door JONAS LIE. Het was reeds ver in. het najaar. De sneeuw was een paar malen gekomen en gegaan en nu van de hard bevroren wegen weggevaagd. De berghellingen en de fjelds waren wit, hier en daar afge wisseld door de roode en gele kleur van de bevroren bladeren der loofbosschen en het meer had de blauwe tint aangenomen, welke de aanstaande bevriezing voorspelt. Op den landweg hoorde men het gerammel van een rijtuig op den hard bevroren grondbief en daar vloog by het geluid eene kraai van den post eener omheining op. Het waren de wielen van een kariool en op deze zat met het lange zweepslag in den nek de kapitein, met een mantel om en groote overlaarzen aan. Hy was anderhalve mijl ver geweest om met Bardien Kleven dc jaarrekening te vereffenen. De schout had hem niet willen laten gaan, of hij had zyn brandewyn moeten proeven en een glas bier drinken en met hem mede eten. Maar de kapitein was voorzichtig geweest. Zijn bezoek aan Gülcke niet medegerekend, was dit de eenigo keer, dat hy in langen tijd van huis geweest was. De oude zwarte legde den langen, vlakken weg af in den ffinken draf, dien hy gewoon was; men kon het aan den weg zien, dat hy op scherp was gezet. Het paard wist, dat het niet eer zou stil houden dan wanneer hij eene halve myl verder onder aan de steile helling van de lange Gilje-heuvels gekomen was. Omdat het dier pas beslagen en de kluiten op den weg zoo hoog en zoo stijf bevroren waren, struikelde het. Dit was de eerste maal, dat zoo iets gebeurde. Het paard voelde het misschien zelf ook, want het versnelde zijn draf... maar vertraagde langzamerhand. De bekende teugel hing los en slap en slingerde meer en meer om den buik. De zweepslag hing nog altyd over den rug van den kapitein maar nu nog schuiner. In den beginne waren hem van die rillingen door het lichaam gegaan, welke men gevoelt, wanneer men eensklaps door de kou bevangen wordt. Daarop was hij dommelig geworden en kon slechts met moeite aan de neiging tot slapen weerstand bieden. Hij zag de teugels, de ooren en manen op den nek van den zwarte op en neer gaan en den weg als onder hem weg vliegen. Het was alsof eene kraai hem rakelings voorby het aange zicht vloog, zoodat het hem donker voor de oogen werd; maar hij kon den arm niet opheffen, om den vogel te grypen. En daar stonden de staken, waarop het koren te droogen wordt gehangen, als kromme onde wijven... zy wilden zich wreken... liepen als tooverheksen op hem aan, wierpen de halmen naar hem toe en wilden hem beletten, de armen op te heffen, om de teugels te vatten en naar Gilje te komen... Zij wriemelden dooreen tusschen hemel en aarde, danzend en suizebollend. Het werd hem beurtelings licht en donker voor de oogendaarop was het, alsof hy een geroep of gekraak hoorde. Daar kwam Inger-Joh... De teugels hingen den zwarten hit over de voorpooten; het kon niet lang dnren, of hy moest er op trappen. Van den zachten draf, waarin het op het laatst gekomen was, ging het nu in den stap over. Na eenigen tyd keek het om en bleef midden op den weg leden calligraphisch zijn algeteekend, tusschen de gebeeld houwde wapenen van Nederland en Antwerpen. Een gedeelte van den avond was gewijd aan een wedstrijd op het biljart. Na den afloop daarvan greep de commandant Cambier het woord en bedankte den voorzitter voor zijne hartelijke welkomstgroet. Deze bracht eenen heildronk uit op de Hollandsche Marine in 't algemeen en op de Hollandsche pers en ging toen over tot het uitreiken der prijzen aan de overwinnaars op het biljart. Deze toespraak was gekruid met zinspelingen op het zeewezen en den oorlog en wekte eene algemeene geestdrift. Ook liet de voorzitter nog uitkomen hoe groot de ver dienste van zulke Marine-schepen is (als Castor en Marnix) welke er toe geroepen zijn, jonge zeelieden te vormen, de Ruyters in 't leven te roepen. Deze woorden, die algemeen weerklank vonden, wekten tot menigen anderen feestdronk op. Het bestuur in 't algemeen, de dames, enz. enz. werden herdacht, de geestdriftige wenschen en dronken wilden geen einde nemen. Ten slotte bracht men nog eene hulde aan de firma Wynand Fockink te Amsterdam, die, vernomen hebbende welk huiselijk feest in de Hollandsche Club zou worden gevierd, onmiddellijk per telegraaf orde had gegeven, aan zijnen correspondent te Antwerpen, door eene over vloedige zending van anisette en cura9ao de clubleden en hunne gasten aangenaam te verrassen. De hartelijkste toon heerechte tot laat in den avond. Men scheidde niet zonder algemeene voldoening dat de tentoonstelling aanleiding had gegeven tot zulk een aan genaam samenzijn en hartelijkste verbroedering. Een inzending, zoo meldt met o. a. uit Antwerpen aan het Rott. N. blad, welke ik nog op geen vorige ten toonstelling aantrof, is die van den heer C. Brinkman, firma Grelinger Jansen Co. te Noordscharwoude. Wat deze inzond behoeven wij nauwelijks te zeggen; de firma is beroemd wegens haar zuurkool, die hier keurig^in ton netjes verpakt te vinden is. De zweepslag hing nog altijd over den schouder. De kapitein zat onbewegelijk met het hoofd een weinig achterover. Zij waren nog op het vlakke gedeelte van den weg en de zwarte stond geduldig naar den steilen heuvel te kijken, die op kleinen afstand voor hem lag, tot het wéér de kop een paar malen omkeerde, om op de kariool te zien. Nu begon het met den eenen voorpoot op den hard bevroren grond te schrapen, al sterker en sterker, tot de kluiten opvlogen. Daarop hinnikte het. Een goed uur later in de schemering hoorde men gedempte stemmen op het voorplein en het geluid van kariool-wielen, welke zich langzaam bewogen. Ola was naar het hek geroepen door den man, die de kariool met den kapitein op den weg had aangetroffen. „Wat is er?" klonk de stem van ma door de duisternis uit het provisie-huis. Voor den ingang van het kerkhof stonden acht dagen later de oude en de jonge zwarte voor eene ledige slede. Een salvo vóór, en één na de drie schoppen aarde verkondigde aan het dorp, dat hier kapitein Peter Wennecken Jaeger lag begraven. Een twintigtal jaren was voorbij gegaan, en in den winkel en de herberg was niet weinig verandering gekomen, zoowel wat de inrichting van het huis als wat de verscheidenheid der koop waren aanging. Het was eene pleisterplaats geworden voor toe risten, die des zomers door het dal trokken. Het was Zondag namiddag. De stoep was met eene dikke laag sneeuw bedekt. Maar in het kleine warme vertrek achter den winkel bekom merde men zich niet om de sneeuwvlagen; het ging er vroolijk toe. De grappige Grip was weer eens gekomen, en nu zat hy daar te midden van den winkelknecht, den schoutsknecht en het executie-paard. Als hij maar wat te drinken krygt! „Jc gezondheid, oud executie-paard!" klonk de stem van Grip, „wanneer ik denk aan al degenen, wien je de huid afgestroopt hebt, zonder dat je eenig deel van den bout kreegt, gevoel ik een zekere sympathie voor je... het is ons beiden langs den neus gegaan." „Ik ben wel niet zoo geleerd als gij," begon de oude man eenigszins geraakt, „maar ik ben verstandig genoeg om mij niet uit te laten." „Je hebt gelyk, Rejerstad, ik neem het je niet kwalijk bedenk, dat de kennis de zee der oneindigheid is en eenige droppels meer of minder doen er niets aan toe of af. Zie maar eens even naar buiten in den helderen sterrennacht en gij zult beseffen, dat de geheele planeet, waarop gij in een klein kringetje executie houdt, slechts een erwt in de soep is... in de soep, 'tis zoo niet waar mijnheer... mijnheer Simonsen?" Hy deed altijd een beroep op den winkelknecht, wiens ydel- heid daardoor gestreeld werd, hetgeen duidelijk sprak uit zyn glimlach en zijne kleine glinsterende varkensoogen. „En met het oog op de laatste opmerking zou het niet kwaad zyn, de olie in de lamp een weinig aan te vullen, mijnheer..." Het executie-paard had hét eerst getracteerd een half fleschje brandewyn. Hij had altijd een zekeren eerbied voor Grip gevoeld. Hy wist, dat hy tot een hoogeren kring behoord had, en dat hy nog, als het moest, zich zoowel by Gülcke als Rist kon vertoonen. Ook wist hy, dat Grip het huis dezer beide Naar net Vaderland verneemt, heeft Jeanne Loieite jl. Vrijdag in de gevangenis te Rotterdam weder een poging tot zelfmoord gedaan. Zij wist zich aan de pols een wond toe te brengen, die echter niet gevaarlijk bleek te zijn. Ten gerieve van den Groninger veehandel is eene nieuwe Vereeniging tot stand gekomen, die door de be trekking waarin zij met de Nederlandsc.be Centraal- en Rhijnspoorwegen staat, het vee: koeien, schapen en lam meren, enz. over de kortste route naar Holland kan zenden. De stallen der bedoelde onderneming: „de Maatschappij tot veeverzorging" genaamd, komen op het terrein van den heer Bonnema, houthandelaar aan het Hoornsche diep te Groningen, te staan, terwijl de agent der Maatschappij deze week eenige wagenladingen vee tot groote tevredenheid van de betrokkene veehandelaren verzonden heeft. De Staatscourant van 9 dezer geeft „Opmerkingen, gemaakt door de commissie uit het college voor de zee- visscherijen, belast geweest met het houden van proefvis- scherijen in de Zuiderzee, naar aanleiding van een adres van H. Tuijp te Volendam, tot tegenwerping van het verslag dezer c «mmissie, opgenomen in de Staatscourant van 20 Maart 1885." Daarin wordt de juistheid van haar verslag tegenover de daartegen ingebrachte bedenkingen in bijzonderheden en met een aantal cijiers en berekeningen door de commissie gestaafd. Het 12de Zuider-Zendingfeest zal gehouden worden op 23 Juli, in de boschrijke VVouwsche plantage, ongeveer twee uur zuidwestwaarts van Bergen-op-Zoom. De landbouw in vele streken van ons land ondergaat dit jaar groote veranderingen. Een tienduizendtal bunders grond in de Veenkoloniën wordt aan den aardappelbouw onttrokken, evenals veel land in de Betuwe aan den bieten- bouw, welke gedeeltelijk voor tabaksaanplant moet wijken, terwijl in de Veenkoloniën koren verbouw, maar vooral weiderij meer plaats vraagt, en den aardappel verdringt. In het algemeen schijnt onze veestapel gaandeweg zoowel in kwantiteit als in' kwaliteit vooruit te gaan. Als er nu maar niet weêr binnen kort eene algemeene jeremiade over te goedkoope (sic) boter gehoord wordt. heeren nooit verliet, zonder op nieuw in de plunje gestoken te zyn. „Ik zal je een geheim toevertrouwen, Rejerstad! Als het hoofd er niet naar staat om te werken, dan moet men drinken; zoo was het tenminste in mijn tijd. Er werd op die wijze heel wat verwoest, zie je, wegens luchtledige ruimte... Heb je daar ook iets van gemerkt?" „Hi, hi, hi," grinnikte Simensen. „Ja, je begrijpt, wat ik bedoel, Simensen? Een goed glas punch, zooals je in den winkel hebt, zou bij deze kou goed doen, geloof je ook niet? Ik ben op het oogenblik niet bij kas, maar als je zoo goed wilt zijn, mij te creditoeren Simensen begreep den wenk. „Kom aan dan maar." "O, dat is niet moeilijk te begrijpen." „Neen, o neenmaar men kan het toch uit een hooger gezichtspunt beschouwen, hetgeen een man als gij niet kunt nalaten te begrijpen. Gij weet, dat men andere niet veel met nieuwe lichtstoffen opheeft... hm!" Hij richtte zich op. Men loopt met eene dunne jas aan in de koude, men leeft sober... men schaamt zich de oogen uit... men gevoelt, dat men van dag tot dag als mensch ondergaat. Is men aan het redetwisten, men durft zijn gevoelen niet staande te houden; wordt men aan eene tafel geplaatst, men durft niet spreken... En zie slechts twee glaasjes, twee onnoozele glaasjes brandewijn, als bril om door te zien en een, twee, drie, marsch, de geheele wereld is ver anderd... men wordt zich zelf weer, men gevoelt weer de oude kracht en gezondheid terugkomenhet gevoel van eigenwaarde herleeft, de trots en stoutmoedigheid keeren terug, de woorden strooraen van de lippen, de denkbeelden treffen als bliksemflitsen, de menschen bewonderen... Deze twee glazen, niets meer dan twee glazen, ik sla intusschen de drie, vier vijf en zes niet af, je gezondheid maken de differentie uit je weet, wat de differentie is, Simensen tusschen den gezonden en den zieken mensch, terwijl de man, dien de wereld doodsloeg ja, ja- Maar de twee glazen voeren hem steeds verder en verder, onver biddelijk verder, ziet gij tot hij op de deel den adem uit blaast... een zwaar syllogisme, hé?" „Ja, dat was het," sprak Simensen knipoogende tot het executie-paard. „Het nam de halve fleseh mee!" Grip zat te meesmuilen. De sterke drank had hem blijkbaar meer en meer bevangen, en hij had den geheelen dag in de koude geloopen. Zijne laarzen waren doorweekt en in slechten staat. Maar hij bleef aan het drinken: hij had bijna alleen al de punch opgedronken. „Nu, nu, zit daar niet zoo melancholiek, andere komt er niets meer!" sprak Simensen, om wat meer leven in hem te krijgen. „Neen, neen.... Meer syllogismen bedoel je?.... iets dat Rejers- stad ook begrijpt...." Hij schudde met het hoofd en scheen in gedachten verdiept. „Ik ontmoette op den wég een vermagerd, bleek kind, dat wanhopig liep te schreien.... Er is veel, dat wanhopig schreit, RejerstadEn wanneer iemand voor deze muziek ooren en geen stroom van tranen heeft dan drinkt, drinkt men... Geef hier de flesch!" „Wy moesten hem maar in bed zien te krijgen," sprak Simensen. „Zoo'n dronken zwijn!" mompelde Grip. Des Maandags morgens was hy, vóór dc dag aanbrak en zonder ontbeten te hebben weer op weg; hy vreesde zich aan de menschen te vertoonen, eer hij zich door een borrel versterkt had. Grip had zyn eigene tactiek. Spoedig was hij over het geheele

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1